ECLI:NL:OGEAC:2016:167

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
26 oktober 2016
Publicatiedatum
4 mei 2017
Zaaknummer
Lar 2015/74994 & 2016/77599
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van budgetbeschikkingen voor geestelijke gezondheidszorg in Curaçao

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, zijn de budgetbeschikkingen van de minister van Gezondheid, Milieu en Natuur voor de Stichting Geestelijke Gezondheidszorg Curaçao (GGZ) en haar gelieerde instellingen, Klinika Capriles en KJP, aan de orde. De eiseressen, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. L.N. Asjes, hebben beroep ingesteld tegen de budgetbeschikkingen voor de jaren 2015 en 2016, waarin respectievelijk een budget van NAf 1.600.000,- en NAf 6.400.000,- was vastgesteld. De minister heeft in beide gevallen de budgetten vastgesteld ter dekking van de kosten van zorg die door de GGZ en haar gelieerde instellingen wordt verleend.

De eiseressen betogen dat de budgetbeschikking 2015 niet tijdig is aangevochten, omdat de bekendmaking aan de GGZ ook geldt als bekendmaking aan Klinika Capriles en KJP. Het Gerecht oordeelt dat de termijn voor het indienen van beroep is overschreden en verklaart het beroep tegen de budgetbeschikking 2015 niet-ontvankelijk. Voor de budgetbeschikking 2016 stellen de eiseressen dat deze in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel, omdat er een gezamenlijk budget is vastgesteld voor afzonderlijke entiteiten. Het Gerecht oordeelt echter dat de minister in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de budgetten op deze wijze vast te stellen, gezien de verwevenheid tussen de instellingen en de zorg die zij gezamenlijk verlenen.

Uiteindelijk verklaart het Gerecht het beroep tegen de budgetbeschikking 2016 ongegrond en laat deze in stand. De uitspraak is gedaan op 26 oktober 2016, en tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na kennisgeving.

Uitspraak

Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar)
Uitspraak: 26 oktober 2016
Zaaknrs. Lar 2015/74994 & 2016/77599

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

in de gedingen tussen:
1.
de Stichting Geestelijke Gezondheidszorg Curaçao(GGZ),
2.
de Stichting Algemeen Psychiatrisch Ziekenhuis Dr. David Ricardo Capriles(Klinika Capriles), en
3.
de Stichting Centrum voor Kinder- en Jeugdpsychiatrie(KJP),
alle gevestigd in Curaçao,
eiseressen,
gemachtigde: mr. L.N. Asjes, advocaat,
en

de minister van Gezondheid, Milieu en Natuur,

verweerder
,
gemachtigde: mr. I.U.C. Narain, advocaat.

Procesverloop

Bij beschikking van 8 december 2014 (de budgetbeschikking 2015) heeft verweerder voor de GGZ, ter dekking van de kosten van de door die instelling op grond van de Landsverordening basisverzekering ziektekosten (de Lv BVZ) en de Regeling vergoeding behandelings- en verplegingskosten overheidsdienaren te verlenen zorg, budgets vastgesteld van NAf 1.600.000,- voor het vierde kwartaal van 2014, onderscheidenlijk van NAf 6.400.000,- voor 2015, waarbij is bepaald dat de vermelde budgets de kosten omvatten van het zorgniveau en zorgvolume zoals die te doen gebruikelijk wordt geleverd door de GGZ, waaronder de zorg geleverd door Klinika Capriles en KJP.
Bij brief van 6 augustus 2015, op diezelfde dag bij het Gerecht ingekomen, hebben eiseressen daartegen beroep ingesteld (zaaknr. 2015/74994).
Bij beschikking van 18 januari 2016 (de budgetbeschikking 2016) heeft verweerder voor de GGZ, ter dekking van de kosten van de door die instelling op grond van de Lv BVZ te verlenen zorg, voor 2016 een budget vastgesteld van NAf 6.400.000,-, waarbij is bepaald dat het budget de kosten omvat van het zorgniveau en zorgvolume zoals te doen gebruikelijk wordt geleverd door de GGZ, waaronder de zorg geleverd door Klinika Capriles en het KJP.
Bij brief van 3 februari 2016, bij het Gerecht ingekomen op 4 februari 2016, hebben eiseressen daartegen beroep ingesteld (zaaknr. 2016/77599).
Verweerder heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
Eiseressen hebben nog nadere stukken ingediend.
De openbare behandeling van de beroepen heeft ter zitting van het Gerecht op 22 juni 2016 gevoegd plaatsgevonden. Voor eiseressen waren daar aanwezig hun gemachtigde, vergezeld door W. Oostburg (Oostburg), lid van de Raden van Bestuur van eiseressen, en R. Martina, financieel manager van Klinika Capriles. Verweerder werd daar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, vergezeld door mr. K. Martis, jurist bij de SVB, en G. Spijker, Hoofd afdeling Zorgaccount/Cure bij de SVB.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 7.5, eerste lid, van de Lv BVZ worden bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, regels gesteld met betrekking tot de door zorgaanbieders voor verleende zorg in rekening te brengen tarieven.
Op grond van artikel 12.6, derde lid, behoudt zolang ter zake geen voorzieningen krachtens deze landsverordening zijn getroffen, in afwijking van artikel 7.5, eerste lid, het Landsbesluit Medisch Tarief Sociale Verzekeringen 2001 (het Landsbesluit) zijn geldigheid.
1.1
Op grond van artikel 23, eerste lid, van het Landsbesluit kan verweerder, gehoord de SVB, voor ten minste één jaar per zorginstelling of per zorgverlener een budget vaststellen ter dekking van de kosten van de ingevolge dit landsbesluit door die instelling of zorgverlener te verlenen zorg. Op grond van het tweede lid overlegt de SVB met een medewerkende of groep medewerkenden ten aanzien van een vast te stellen budget, bedoeld in het eerste lid, alvorens verweerder van haar oordeel in kennis te stellen. Op grond van het derde lid kunnen bij ministeriële beschikking met algemene werking regels worden gesteld: a. met betrekking tot de termijn(en) waarbinnen de SVB gelden beschikbaar moet stellen aan de medewerkende en b. voor de gevallen dat de werkelijk door de medewerkende gemaakte kosten, bedoeld in het eerste lid, hoger of lager zijn dan het vastgestelde budget.
2. Blijkens haar statuten heeft de GGZ als doel het voorzien in de behoefte aan hulpverlening aan personen met een psychiatrische stoornis en/of psychosociale problematiek. Zij tracht dit doel te bereiken door het oprichten, exploiteren en behartigen van de belangen van één of meer instellingen en het voeren van bestuur over gelieerde rechtspersonen, waarvan het bestuur wordt gevormd door dezelfde personen als de bestuursleden van de GGZ en die zich richten op dezelfde doelstellingen en op de daaraan gelieerde activiteiten.
Klinika Capriles en KJP (ook aangeduid als “Yudaboyu”) zijn aan de GGZ gelieerde rechtspersonen, waar Oostburg eveneens als het enige bestuurslid fungeert, en hij als zodanig ook bevoegd is eiseressen in rechte te vertegenwoordigen.
Ten aanzien van zaaknr. 2015/74994
3. Voor de beantwoording van de vraag of eiseressen tijdig beroep hebben ingesteld tegen de budgetbeschikking 2015 stelt het Gerecht voorop dat, gegeven de verwevenheid tussen eiseressen die blijkt uit hun statuten en uit de positie van Oostburg als enig bestuurslid van eiseressen de bekendmaking aan de GGZ mede heeft te gelden als bekendmaking aan Klinika Capriles en KJP.
Vervolgens kan in het midden worden gelaten of de budgetbeschikking 2015, zoals verweerder stelt, op 16 januari 2015 is uitgereikt aan een werknemer van de GGZ, die daarvoor zou hebben getekend. Oostburg heeft immers erkend dat hij de budgetbeschikking 2015, toen de beroepstermijn reeds lang was verstreken, heeft ontvangen op 26 juni 2015. Op grond van artikel 16, derde lid, van de Lar hadden eiseressen toen zo spoedig als dit redelijkerwijs verlangd kon worden beroep moeten instellen. Volgens vaste jurisprudentie betekent dit dat het beroep in beginsel binnen veertien dagen diende te worden ingesteld. Het beroepschrift is echter pas op 6 augustus 2015 bij het Gerecht ingediend. De termijnoverschrijding kan dan ook niet als verschoonbaar worden aangemerkt.
4. De slotsom is dat het beroep van eiseressen wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Ten aanzien van zaaknr. 2016/77599
5. Eiseressen betogen tevergeefs dat de budgetbeschikking 2016 in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel, omdat verweerder daarbij een gezamenlijk budget heeft vastgesteld voor Klinika Capriles en KJP, terwijl zij separate entiteiten zijn.
Onbestreden is dat KJP ten tijde hier van belang niet de status had van medewerkende bij de SVB als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder c, van het Landsbesluit, zodat zij strikt genomen niet voor bekostiging in aanmerking kwam. Voor haar kon dan ook niet separaat een budget worden vastgesteld. Door bij de vaststelling van het budget voor 2016 niettemin met haar activiteiten rekening te houden, heeft verweerder eiseressen niet tekort gedaan. Gewezen zij in dit verband op hetgeen daarover staat vermeld op pagina 21 van de “Rapportage inzake financiële analyse Capriles kliniek”, gedateerd 30 september 2015, op verzoek van verweerder opgesteld door Stichting Overheidsaccountantsbureau (SOAB).
6. Evenmin slaagt het betoog van eiseressen dat de budgetbeschikking 2016 is genomen in strijd met het vertrouwensbeginsel, omdat verweerder daarbij niet is ingegaan op de aan hem voorgelegde beslispunten, zoals die staan geformuleerd in de brief van 9 mei 2014, waarbij de SVB en de GGZ verweerder hebben geïnformeerd over het vastlopen van hun onderhandelingen over het afsluiten van zorgcontracten voor de periode van 1 februari 2013 tot eind 2014.
Deze beslispunten zien met name op de vaststelling van nieuwe tarieven voor de onderscheiden activiteiten van Klinika Capriles. Wat betreft de hier aan de orde zijnde medewerking aan de uitvoering van de Lv BVZ, moeten die op grond van artikel 7.5, eerste lid, van de Lv BVZ bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden vastgesteld. Bij gebreke daarvan – het niet vaststellen daarvan kan net zomin bij de Lar-rechter aan de orde worden gesteld als de inhoud van een dergelijk landbesluit – brengt het bepaalde in artikel 12.6, derde lid, van de Lv BVZ mee dat verweerder kon uitgaan van de tarieven zoals die werden gehanteerd onder de werking van het Landsbesluit.
Uit het voorgaande volgt dat niet geoordeeld kan worden dat verweerder in het kader van de budgetbeschikking 2016 gehouden was gewijzigde tarieven te hanteren, zodat eiseressen er evenmin rechtens aanspraak op konden maken dat in het kader van die beschikking nader op de beslispunten zou worden ingegaan.
7. Nu het beroep op het gelijkheidsbeginsel dat eiseressen hebben gedaan, gebaseerd is op de tarieven die gelden voor vrijgevestigde psychologen, volgt uit het voorgaande reeds dat dit beroep niet kan slagen. Daarbij valt Klinika Capriles als zorginstelling ook niet op één lijn te stellen met individuele, vrijgevestigde psychologen, zoals verweerder heeft uiteengezet.
8. Anders dan eiseressen, is het Gerecht verder van oordeel dat verweerder bij de vaststelling van de budgetbeschikking 2016 in redelijkheid nog heeft kunnen uitgaan van de door de SVB vastgestelde gemiddelde historische productie van Klinika Capriles over 2010‑2012, verhoogd met 20% voor de verrichtingen van KJP en inflatie. Daarmee heeft verweerder de lijn gevolgd van de standpuntbepaling van de SVB, zoals kenbaar uit de vermelde brief van 9 mei 2014, die ook al aan de budgetbeschikking 2015 ten grondslag was gelegd. De stelling van eiseressen dat uit hun exploitatietekorten over 2013 en 2014 blijkt dat het toegekende budget redelijkerwijs niet toereikend kan worden geacht, miskent, naast de omstandigheid dat hun jaarcijfers niet alleen betrekking hebben op de hier aan de orde zijnde kosten van uitvoering van de Lv BVZ, dat het in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van eiseressen is hun bedrijfsvoering af te stemmen op de toegekende middelen. Uit de aanbevelingen gedaan door SOAB in de vermelde rapportage volgt weliswaar ook dat op termijn de budgettering gebaseerd op historische kosten en prijzen zou moeten worden losgelaten, maar het Gerecht ziet daarin geen grond voor het oordeel dat dit reeds bij de budgetbeschikking 2016 diende te gebeuren, voordat een verbetertraject voor het GGZ, zoals daarvan blijkt uit de brief van verweerder aan Oostburg van 26 november 2015, was geïmplementeerd.
Dat in aanmerking genomen, is het Gerecht van oordeel dat het betoog van eiseressen dat de budgetbeschikking 2016 niet zorgvuldig is voorbereid, noch genoegzaam is gemotiveerd, faalt. Niet is immers gebleken dat de aan de budgetbeschikking 2016 ten grondslag liggende relevante feiten niet deugdelijk zijn vastgesteld en verder waren eiseressen in de persoon van Oostburg genoegzaam op de hoogte van de uitgangspunten die verweerder aan die beschikking ten grondslag heeft gelegd.
9. De slotsom is dat het beroep ongegrond moet worden verklaard en de budgetbeschikking 2016 in stand kan worden gelaten.
10. Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

Het Gerecht:
  • verklaart het beroep tegen de budgetbeschikking 2015 niet‑ontvankelijk; en
  • verklaart het beroep tegen de budgetbeschikking 2016 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D. Haan, rechter in het Gerecht, en bekend gemaakt te Curaçao op 26 oktober 2016, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Lar.