1.1Op grond van artikel 23, eerste lid, van het Landsbesluit kan verweerder, gehoord de SVB, voor ten minste één jaar per zorginstelling of per zorgverlener een budget vaststellen ter dekking van de kosten van de ingevolge dit landsbesluit door die instelling of zorgverlener te verlenen zorg. Op grond van het tweede lid overlegt de SVB met een medewerkende of groep medewerkenden ten aanzien van een vast te stellen budget, bedoeld in het eerste lid, alvorens verweerder van haar oordeel in kennis te stellen. Op grond van het derde lid kunnen bij ministeriële beschikking met algemene werking regels worden gesteld: a. met betrekking tot de termijn(en) waarbinnen de SVB gelden beschikbaar moet stellen aan de medewerkende en b. voor de gevallen dat de werkelijk door de medewerkende gemaakte kosten, bedoeld in het eerste lid, hoger of lager zijn dan het vastgestelde budget.
2. Blijkens haar statuten heeft de GGZ als doel het voorzien in de behoefte aan hulpverlening aan personen met een psychiatrische stoornis en/of psychosociale problematiek. Zij tracht dit doel te bereiken door het oprichten, exploiteren en behartigen van de belangen van één of meer instellingen en het voeren van bestuur over gelieerde rechtspersonen, waarvan het bestuur wordt gevormd door dezelfde personen als de bestuursleden van de GGZ en die zich richten op dezelfde doelstellingen en op de daaraan gelieerde activiteiten.
Klinika Capriles en KJP (ook aangeduid als “Yudaboyu”) zijn aan de GGZ gelieerde rechtspersonen, waar Oostburg eveneens als het enige bestuurslid fungeert, en hij als zodanig ook bevoegd is eiseressen in rechte te vertegenwoordigen.
Ten aanzien van zaaknr. 2015/74994
3. Voor de beantwoording van de vraag of eiseressen tijdig beroep hebben ingesteld tegen de budgetbeschikking 2015 stelt het Gerecht voorop dat, gegeven de verwevenheid tussen eiseressen die blijkt uit hun statuten en uit de positie van Oostburg als enig bestuurslid van eiseressen de bekendmaking aan de GGZ mede heeft te gelden als bekendmaking aan Klinika Capriles en KJP.
Vervolgens kan in het midden worden gelaten of de budgetbeschikking 2015, zoals verweerder stelt, op 16 januari 2015 is uitgereikt aan een werknemer van de GGZ, die daarvoor zou hebben getekend. Oostburg heeft immers erkend dat hij de budgetbeschikking 2015, toen de beroepstermijn reeds lang was verstreken, heeft ontvangen op 26 juni 2015. Op grond van artikel 16, derde lid, van de Lar hadden eiseressen toen zo spoedig als dit redelijkerwijs verlangd kon worden beroep moeten instellen. Volgens vaste jurisprudentie betekent dit dat het beroep in beginsel binnen veertien dagen diende te worden ingesteld. Het beroepschrift is echter pas op 6 augustus 2015 bij het Gerecht ingediend. De termijnoverschrijding kan dan ook niet als verschoonbaar worden aangemerkt.
4. De slotsom is dat het beroep van eiseressen wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Ten aanzien van zaaknr. 2016/77599
5. Eiseressen betogen tevergeefs dat de budgetbeschikking 2016 in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel, omdat verweerder daarbij een gezamenlijk budget heeft vastgesteld voor Klinika Capriles en KJP, terwijl zij separate entiteiten zijn.
Onbestreden is dat KJP ten tijde hier van belang niet de status had van medewerkende bij de SVB als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder c, van het Landsbesluit, zodat zij strikt genomen niet voor bekostiging in aanmerking kwam. Voor haar kon dan ook niet separaat een budget worden vastgesteld. Door bij de vaststelling van het budget voor 2016 niettemin met haar activiteiten rekening te houden, heeft verweerder eiseressen niet tekort gedaan. Gewezen zij in dit verband op hetgeen daarover staat vermeld op pagina 21 van de “Rapportage inzake financiële analyse Capriles kliniek”, gedateerd 30 september 2015, op verzoek van verweerder opgesteld door Stichting Overheidsaccountantsbureau (SOAB).
6. Evenmin slaagt het betoog van eiseressen dat de budgetbeschikking 2016 is genomen in strijd met het vertrouwensbeginsel, omdat verweerder daarbij niet is ingegaan op de aan hem voorgelegde beslispunten, zoals die staan geformuleerd in de brief van 9 mei 2014, waarbij de SVB en de GGZ verweerder hebben geïnformeerd over het vastlopen van hun onderhandelingen over het afsluiten van zorgcontracten voor de periode van 1 februari 2013 tot eind 2014.
Deze beslispunten zien met name op de vaststelling van nieuwe tarieven voor de onderscheiden activiteiten van Klinika Capriles. Wat betreft de hier aan de orde zijnde medewerking aan de uitvoering van de Lv BVZ, moeten die op grond van artikel 7.5, eerste lid, van de Lv BVZ bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden vastgesteld. Bij gebreke daarvan – het niet vaststellen daarvan kan net zomin bij de Lar-rechter aan de orde worden gesteld als de inhoud van een dergelijk landbesluit – brengt het bepaalde in artikel 12.6, derde lid, van de Lv BVZ mee dat verweerder kon uitgaan van de tarieven zoals die werden gehanteerd onder de werking van het Landsbesluit.
Uit het voorgaande volgt dat niet geoordeeld kan worden dat verweerder in het kader van de budgetbeschikking 2016 gehouden was gewijzigde tarieven te hanteren, zodat eiseressen er evenmin rechtens aanspraak op konden maken dat in het kader van die beschikking nader op de beslispunten zou worden ingegaan.
7. Nu het beroep op het gelijkheidsbeginsel dat eiseressen hebben gedaan, gebaseerd is op de tarieven die gelden voor vrijgevestigde psychologen, volgt uit het voorgaande reeds dat dit beroep niet kan slagen. Daarbij valt Klinika Capriles als zorginstelling ook niet op één lijn te stellen met individuele, vrijgevestigde psychologen, zoals verweerder heeft uiteengezet.
8. Anders dan eiseressen, is het Gerecht verder van oordeel dat verweerder bij de vaststelling van de budgetbeschikking 2016 in redelijkheid nog heeft kunnen uitgaan van de door de SVB vastgestelde gemiddelde historische productie van Klinika Capriles over 2010‑2012, verhoogd met 20% voor de verrichtingen van KJP en inflatie. Daarmee heeft verweerder de lijn gevolgd van de standpuntbepaling van de SVB, zoals kenbaar uit de vermelde brief van 9 mei 2014, die ook al aan de budgetbeschikking 2015 ten grondslag was gelegd. De stelling van eiseressen dat uit hun exploitatietekorten over 2013 en 2014 blijkt dat het toegekende budget redelijkerwijs niet toereikend kan worden geacht, miskent, naast de omstandigheid dat hun jaarcijfers niet alleen betrekking hebben op de hier aan de orde zijnde kosten van uitvoering van de Lv BVZ, dat het in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van eiseressen is hun bedrijfsvoering af te stemmen op de toegekende middelen. Uit de aanbevelingen gedaan door SOAB in de vermelde rapportage volgt weliswaar ook dat op termijn de budgettering gebaseerd op historische kosten en prijzen zou moeten worden losgelaten, maar het Gerecht ziet daarin geen grond voor het oordeel dat dit reeds bij de budgetbeschikking 2016 diende te gebeuren, voordat een verbetertraject voor het GGZ, zoals daarvan blijkt uit de brief van verweerder aan Oostburg van 26 november 2015, was geïmplementeerd.
Dat in aanmerking genomen, is het Gerecht van oordeel dat het betoog van eiseressen dat de budgetbeschikking 2016 niet zorgvuldig is voorbereid, noch genoegzaam is gemotiveerd, faalt. Niet is immers gebleken dat de aan de budgetbeschikking 2016 ten grondslag liggende relevante feiten niet deugdelijk zijn vastgesteld en verder waren eiseressen in de persoon van Oostburg genoegzaam op de hoogte van de uitgangspunten die verweerder aan die beschikking ten grondslag heeft gelegd.
9. De slotsom is dat het beroep ongegrond moet worden verklaard en de budgetbeschikking 2016 in stand kan worden gelaten.
10. Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.