ECLI:NL:OGEAC:2016:157

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
29 juli 2016
Publicatiedatum
13 februari 2017
Zaaknummer
BBZ nrs. 74205 en 74206 van 2015
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. drs. M.M. de Werd
  • mr. W.J. Noordhuizen
  • mr. D.J. Jansen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenvergoeding in belastingzaken: beoordeling van de aanslag winstbelasting en vergrijpboete

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 29 juli 2016 uitspraak gedaan over een beroep inzake een naheffingsaanslag in de winstbelasting en een vergrijpboete opgelegd aan belanghebbende, een onderneming gevestigd te Curaçao. De naheffingsaanslag, die dateert van 27 december 2013, bedroeg Naf. 80.510, met een vergrijpboete van Naf. 20.127. Belanghebbende heeft tijdig bezwaar aangetekend, maar de Inspecteur heeft de bezwaren afgewezen. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld. Tijdens de procedure hebben partijen een compromis bereikt over de hoogte van de aanslag en de boete, waardoor een inhoudelijke behandeling van de zaak niet meer nodig was.

De kern van het geschil betrof de proceskostenvergoeding voor zowel de bezwaarfase als de beroepsfase. Belanghebbende verzocht om een integrale kostenvergoeding, terwijl de Inspecteur instemde met een proceskostenvergoeding, maar de hoogte daarvan ter discussie stond. Het Gerecht oordeelde dat de feiten en omstandigheden geen hogere vergoeding rechtvaardigden dan de forfaitaire kostenvergoeding. Voor de bezwaarfase werd een vergoeding van Naf. 100 toegekend, en voor de beroepsfase werd de vergoeding vastgesteld op Naf. 1.050, wat resulteerde in een totale proceskostenvergoeding van Naf. 1.150.

Het Gerecht vernietigde de uitspraken op bezwaar van de Inspecteur en verklaarde het beroep inzake de aanslag en de boete gegrond, waarbij de aanslag en de boete werden verminderd overeenkomstig de afspraken tussen partijen. Deze uitspraak biedt inzicht in de toepassing van de regels omtrent proceskostenvergoedingen in belastingzaken en de beoordeling van de redelijkheid van de kosten die door belanghebbende zijn gemaakt.

Uitspraak

Uitspraak van 29 juli 2016
BBZ nrs. 74205 en 74206 van 2015
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
X,gevestigd te Curaçao,
belanghebbende
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is met dagtekening 27 december 2013 voor het jaar 2010 een naheffingsaanslag in de winstbelasting (aanslag) opgelegd ten bedrage van
Naf. 80.510. Gelijktijdig met de aanslag is een vergrijpboete opgelegd ten bedrage van Naf. 20.127.
1.2
Belanghebbende is tijdig op 28 januari 2014 tegen de aanslag en de boete in bezwaar gekomen. Bij uitspraken op bezwaar van 10 april 2015 heeft de Inspecteur de bezwaren afgewezen.
1.3
Belanghebbende is tegen de uitspraken op bezwaar op 9 juni 2015 in beroep gekomen.
1.4
Partijen zijn overeenkomstig artikel 10 Landsverordening op het beroep in belastingzaken (hierna: LBB) uitgenodigd tot het verstrekken van inlichtingen. In dat verband zijn op 17 juni 2016 te Willemstad namens de Inspecteur verschenen
mr. A en namens belanghebbende mr. B en mr. C.
1.5
Partijen hebben overeenkomstig artikel 8b van de LBB schriftelijk toestemming gegeven om uitspraak te doen zonder mondelinge behandeling van de zaak.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende heeft voor het jaar 2010 aangifte gedaan naar een belastbare winst van Naf. 184.050. De Stichting Belastingaccountantsbureau (SBAB) heeft over dit jaar een boekenonderzoek gedaan en heeft in haar rapport voorgesteld om de belastbare winst met een bedrag van Naf. 236.542 te corrigeren. Naar aanleiding hiervan is door de Inspecteur een naheffingsaanslag en een vergrijpboete opgelegd.
2.2
Bij brief van 16 juni 2016 heeft belanghebbende het Gerecht geïnformeerd dat over de inhoudelijke geschilpunten een compromis is bereikt en dat de behandeling van de zaak op de zitting niet meer nodig is. Daarbij is het Gerecht verzocht om over de proceskostenvergoeding uitspraak te doen. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat zij een uitspraak wenst over de proceskostenvergoeding voor zowel de bezwaarfase als de beroepsfase.

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

3.1
In geschil is de vraag of belanghebbende recht heeft op vergoeding van de proceskosten.
3.2
Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Gerecht naar de gedingstukken.

4.BEOORDELING VAN HET BEROEP

4.1
Het Gerecht stelt voorop dat nu belanghebbende (ook) over de proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase een uitspraak van het Gerecht wenst, het beroep niet kan worden beschouwd als te zijn ingetrokken. Partijen hebben in de beroepsfase een compromis bereikt over de hoogte van de aanslag en de boete zodat een inhoudelijke behandeling van de zaak niet meer aan de orde is. Het beroep is in zoverre gegrond.
4.2
Belanghebbende heeft zowel in het bezwaarschrift als in het beroepschrift verzocht om de vergoeding van de kosten van de procedure. Zij verzoekt het Gerecht om de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten ten bedrage van Naf. 19.500 voor de bezwaarfase en de beroepsfase tezamen. Ter zake van de kosten heeft belanghebbende op de zitting twee facturen (27 juli 2015 en 17 juni 2016) overgelegd. Volgens belanghebbende is een integrale kostenvergoeding op zijn plaats omdat een inhoudelijk reactie van de Inspecteur op het bezwaarschrift en het beroepschrift is uitgebleven en pas vlak voor de zitting de Inspecteur is tegemoet gekomen aan haar bezwaren. Belanghebbende voelt zich door de gang van zaken niet serieus genomen door de Inspecteur. De Inspecteur heeft hierover ter zitting verklaard dat hij de toekenning van een proceskostenvergoeding aan belanghebbende juist acht. Bij een integrale kostenvergoeding door het Gerecht moet aldus de Inspecteur wel een urenspecificatie van de kosten worden overgelegd.
4.3
Over de kostenvergoeding voor de bezwaarfase oordeelt het Gerecht als volgt. De kostenvergoeding voor de bezwaarfase wordt geregeld in artikel 32A van de Algemene Landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL). Artikel 32A luidt:
1. De kosten die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, worden uitsluitend ten laste van s’Lands kas vergoed, op verzoek van de belastingplichtige, voor zover de voor bezwaar vatbare beschikking door ernstige onzorgvuldigheid in strijd met het recht is genomen.
4.4
De Inspecteur is in de beroepsfase aan de bezwaren van belanghebbende tegemoet gekomen. Bovendien heeft hij ingestemd met de vergoeding van de proceskosten. Hiermee heeft de Inspecteur naar het oordeel van het Gerecht erkend dat de aanslag en de boete door ernstig onzorgvuldigheid in strijd met het recht zijn genomen en dat belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar kosten heeft moeten maken. Het Gerecht heeft geen reden anderszins te oordelen en volgt de Inspecteur in zijn standpunt dat belanghebbende recht heeft op vergoeding van de proceskosten. De feiten en omstandigheden die belanghebbende heeft aangevoerd rechtvaardigen evenwel geen hogere vergoeding dan de forfaitaire kostenvergoeding. Bijzondere omstandigheden zoals bedoeld in artikel 6.2 derde lid van de Ministeriële regeling formeel belastingrecht (hierna: regeling) zijn niet aannemelijk gemaakt. Dat de aanslag in de bezwaarfase wordt gehandhaafd en later in de beroepsfase wordt teruggedraaid levert geen bijzondere omstandigheid op. Hetzelfde geldt voor de andere door belanghebbende aangevoerde grieven.
4.5
In artikel 6.4 van de regeling wordt het tarief voor het bezwaar vastgesteld op (voor zover toepasselijk) 1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift, waarbij aan een punt een bedrag van Naf. 100 is toegekend. Afhankelijk van het gewicht van de zaak kan daarop een wegingsfactor worden toegepast welke uiteenloopt van ‘zeer licht’ (factor 0,25) tot ‘zeer zwaar’ (factor 2). Het Gerecht is van oordeel dat het een zaak van gemiddelde zwaarte is (factor 1). Aan belanghebbende wordt voor de bezwaarfase een kostenvergoeding van Naf. 100 toegekend.
4.6
De Inspecteur is gehouden om op een verzoek om vergoeding van kosten in de uitspraak op bezwaar te beslissen. Nu de Inspecteur heeft nagelaten om dit te doen dient de uitspraak op bezwaar ook op dit punt te worden vernietigd.

5.PROCESKOSTENVERGOEDING

5.1
Het Gerecht acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten voor de beroepsfase. De regels over de kosten en de wijze van de berekening van de hoogte daarvan, zoals is bedoeld in het tweede lid van artikel 15 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB), zijn echter nog niet vastgesteld. Het Gerecht zal de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken daarom zelf bepalen en zal hiervoor aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (hierna: Besluit). Ingevolge artikel 2, eerste lid, sub a van het Besluit en de daarbij behorende bijlage worden de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand op forfaitaire wijze berekend. In bijzondere omstandigheden kan ingevolge het derde lid van artikel 2 van het Besluit worden afgeweken van de forfaitaire berekeningswijze. Aan belanghebbende wordt een forfaitaire kostenvergoeding toegekend nu bijzondere omstandigheden niet aannemelijk zijn gemaakt. Hetgeen het Gerecht hierover in 4.4 heeft overwogen geldt hier ook.
5.2
Het Gerecht stelt de proceskosten, op de voet van artikel 15 LBB in verbinding met het vorengenoemde Besluit en de daarbij behorende bijlage, vast op Naf. 1.050 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, en een 0,5 punt voor het verschijnen ter comparitie met een waarde per punt van Naf. 700, en een wegingsfactor van 1). Voor de toekenning van een hoger bedrag acht het Gerecht geen termen aanwezig.
5.3
Het vorenstaande leidt ertoe dat als volgt moet worden beslist.

6.BESLISSING

De rechter in dit Gerecht:
  • verklaart het beroep inzake de aanslag winstbelasting en de boete gegrond;
  • verklaart het beroep inzake de proceskosten voor de bezwaarfase gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar;
  • vermindert de aanslag en de boete overeenkomstig hetgeen partijen onderling hebben afgesproken;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van de zijde van belanghebbende vastgesteld op Naf 1.150 (Naf. 100 (bezwaar) en Naf. 1.050 (beroep)).
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.M. de Werd, voorzitter, mr. W.J. Noordhuizen, en mr. D.J. Jansen leden en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 juli 2016, in tegenwoordigheid van de griffier, M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 17a, eerste lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken). Het hoger beroep wordt ingesteld binnen twee maanden na de dag van de toezending van de uitspraak van het Gerecht overeenkomstig artikel 14, derde lid. De instelling van het hoger beroep geschiedt door persoonlijke indiening bij dan wel toezending aan de griffier van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 17b, tweede lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).