ECLI:NL:OGEAC:2016:153

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
29 juli 2016
Publicatiedatum
13 februari 2017
Zaaknummer
BBZ nrs. 71191, 72070, 72072, 72074, 72076, 72077, 72078, 72079, 72080, 74802 t/m 74804, 74806, 74807, 74809 t/m 7481, 74792, 74796 t/m 74800
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing en omkering van de bewijslast in belastingzaken

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao uitspraak gedaan op het beroep van X tegen de Inspecteur der Belastingen. Het geschil betreft de aanslagen in de inkomstenbelasting en premie AVBZ voor de jaren 2003 tot en met 2011. Belanghebbende heeft bezwaar aangetekend tegen de opgelegde aanslagen, die zijn gebaseerd op inkomensinformatie uit Nederland. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de Inspecteur terecht de omkering van de bewijslast heeft toegepast, omdat belanghebbende niet heeft voldaan aan verzoeken om informatie. De Inspecteur heeft de belastbare inkomens vastgesteld op basis van de jaarstukken van de Limited, waaruit blijkt dat de honoraria als inkomsten uit arbeid moeten worden gekwalificeerd. Het Gerecht heeft geoordeeld dat de aanslagen voor de jaren 2003 tot en met 2007 zijn opgelegd op basis van een redelijke schatting en dat de aanslag voor het jaar 2005 moet worden verminderd naar Naf. 151.001. De uitspraken op bezwaar inzake de premies AVBZ zijn vernietigd, omdat deze te vroeg zijn gedaan. Het Gerecht heeft de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op Naf. 393,75.

Uitspraak

Uitspraak van 29 juli 2016
BBZ nrs. 71191, 72070, 72072, 72074, 72076, 72077, 72078, 72079, 72080, 74802 t/m 74804, 74806, 74807, 74809 t/m 7481, 74792, 74796 t/m 74800
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
X,wonende te Curaçao,
belanghebbende
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

Jaren 2003 en 2004
1.1
Aan belanghebbende zijn met dagtekening 31 december 2013 voor de jaren 2003 en 2004 aanslagen in de inkomstenbelasting en premie AVBZ opgelegd.
1.2
Tegen deze aanslagen heeft belanghebbende op 3 februari 2014 bezwaar aangetekend. Op 18 maart 2014 heeft belanghebbende wederom bezwaar aangetekend tegen deze aanslagen.
Jaren 2005 tot en met 2011
1.3
Aan belanghebbende zijn met dagtekening 7 februari 2014 voor de jaren 2005 tot en met 2011 aanslagen in de inkomstenbelasting en premie AVBZ opgelegd. Gelijktijdig met de aanslagen 2005 tot en met 2007 zijn verzuimboeten opgelegd. Voor de jaren 2008 tot en met 2011 zijn vergrijpboeten opgelegd.
1.4
Belanghebbende heeft tegen deze aanslagen en boetebeschikkingen op 18 maart 2014 (2005 tot en met 2007) en op 26 februari 2014 (2008 tot en met 2011) bezwaar aangetekend.
Jaren 2003 tot en met 2011
1.5
Belanghebbende heeft op 20 november 2014 beroep aangetekend wegens het uitblijven van een uitspraak op bezwaar.
1.6
Bij uitspraken op bezwaar van 29 juni 2015 zijn de aanslagen gehandhaafd. De verzuimboeten zijn vernietigd (2005 tot en met 2007). De vergrijpboeten (2008 tot en met 2011) zijn vernietigd en daarvoor zijn verzuimboeten in de plaats gesteld. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar op 15 juli 2015 (pro-forma) beroep aangetekend.
1.7
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Nadien heeft belanghebbende op 4 april 2016 een nader stuk ingediend.
1.8
Partijen zijn opgeroepen tot het bijwonen van een reguliere zitting op 15 april 2016. Op die datum zijn bij het Gerecht te Willemstad verschenen namens de Inspecteur mr. A vergezeld van mr. B en C. Belanghebbende was samen met zijn gemachtigde drs. D aanwezig. Toen is aan partijen medegedeeld dat door de griffie een verkeerde oproeping is verstuurd en dat partijen overeenkomstig artikel 10 Landsverordening op het beroep in belastingzaken (hierna: LBB) uitgenodigd zijn tot het verstrekken van inlichtingen. Aldaar zijn partijen in de gelegenheid gesteld om na de comparitie nadere inlichtingen te verstrekken. Zowel belanghebbende als de Inspecteur hebben aan dit verzoek voldaan. Belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd.
1.9
Partijen hebben ter zitting ingestemd om de beroepen van 20 november 2014 en 15 juli 2015 (zie in de kop van deze uitspraak vermelde nummers) gezamenlijk te behandelen.
1.1
Partijen hebben voorts overeenkomstig artikel 8b van de LBB schriftelijk toestemming gegeven om zonder mondelinge behandeling uitspraak te doen.

2.FEITEN

2.1
Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende weersproken.
2.2
Belanghebbende is geboren op 26 mei 1946 en is vanaf het jaar 2001 samen met zijn echtgenote woonachtig in Curaçao. Zij staan vanaf het jaar 2001 ingeschreven in het bevolkingsregister van Curaçao.
2.3
Belanghebbende verricht via Y Ltd (Ltd) advieswerkzaamheden in het buitenland. Daartoe sluit de Ltd contracten met de opdrachtgevers waarin staat dat belanghebbende de werkzaamheden zal verrichten. Belanghebbende is enig aandeelhouder van Ltd. De directie van Ltd wordt gevoerd door belanghebbende samen met Z Company.
2.4
In de jaarstukken zijn voor de jaren 2003 tot en met 2011 door de Ltd de volgende bedragen aan omzet en (netto) bedrijfsresultaat vermeld:
Jaar
Omzet
Bedrijfsresultaat
2003
Naf. 246.232
Naf. 203.847
2004
Naf. 239.203
Naf. 161.066
2005
Naf. 213.133
Naf. 151.001
2006
Naf. 392.044
Naf. 247.285
2007
Naf. 295.508
Naf. 183.434
2008
Naf. 367.523
Naf. 257.675
2009
Naf. 361.683
Naf. 291.379
2010
Naf. 297.331
Naf. 214.269
2011
Naf. 288.716
Naf. 200.915
2.5
De omzet is in de jaarstukken onder de benaming ‘honoraria’ gepresenteerd. De opbrengsten van de Ltd zijn uitsluitend toe te rekenen aan de advieswerkzaamheden van belanghebbende. In de toelichting van de jaarstukken is vermeld dat Ltd geen personeelsleden in dienst heeft. Tussen belanghebbende en Ltd bestaat geen dienstverband. De winstreserves van Ltd bedragen ultimo 2011 Naf. 503.032. De rekeningcourantschuld van belanghebbende aan de Ltd bedraagt ultimo 2011 Naf. 615.642.
2.6
Uit de jaarstukken van de Ltd blijkt dat in de jaren 2003 tot en met 2011 de volgende bedragen aan dividend zijn uitgekeerd aan belanghebbende:
2003: Naf. 208.951 2008: Naf. 100.000
2004: Naf. 200.000 2009: Naf. 100.000
2005: Naf. 200.000 2010: Naf. 100.000
2006: Naf. 200.000 2011: Naf. 100.000
2007: Naf. 200.000
Jaren 2003-2007
2.7
Voor de jaren 2003 tot en met 2007 zijn geen aangiftebiljetten uitgereikt aan belanghebbende. De Inspecteur heeft naar aanleiding van uit Nederland ontvangen inkomensinformatie aanslagen in de inkomstenbelasting en premies AVBZ opgelegd naar de volgende belastbare inkomens respectievelijk premie-inkomens:
2003: Naf. 152.987;
2004: Naf. 154.897;
2005: Naf: 154.897;
2006: Naf. 162.578;
2007: Naf. 161.024.
2.8
In de motivering bij de aanslagen is vermeld dat de Inspecteur aan belanghebbende heeft verzocht om informatie ten behoeve van de aanslagregeling te verstrekken, en dat belanghebbende hieraan niet heeft voldaan
2.9
In zijn bezwaarschriften is vermeld dat belanghebbende gedurende de jaren 2002 tot en met 2007 geen inkomsten heeft genoten anders dan waarvoor de loonbelasting, eindheffing was. Voor de jaren 2003 en 2004 heeft belanghebbende eerder, in zijn bezwaarschrift van 3 februari 2014, het standpunt ingenomen dat hij gedurende deze jaren een AOW uitkering heeft genoten en daarover in Nederland belasting heeft betaald.
2.1
De Inspecteur heeft bij brief van 8 april 2015 ten behoeve van de beoordeling van de bezwaarschriften aan belanghebbende verzocht om nadere gegevens te verstrekken. Bij het uitblijven van een reactie zijn de aanslagen gehandhaafd. De voor de jaren 2005 tot en met 2007 opgelegde verzuimboeten zijn in bezwaarfase vernietigd.
2.11
Belanghebbende heeft in zijn beroepschrift van 20 november 2014 vermeld dat belanghebbende penshonado is en dat het penshonado tarief voor alle jaren (2003 tot en met 2011) moet worden toegepast. Nadien heeft belanghebbende in de beroepsfase voor deze jaren (2003 t/m 2007) aangiftebiljetten ingediend. Belanghebbende doet aangifte met toepassing van artikel 5, vierde lid van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (fictief rendement regeling) en geeft de volgende belastbare inkomens aan:
2003: Naf. 272,36;
2004: Naf. 1.842,96;
2005: Naf. 0;
2006: Naf. 1.774;
2007: Naf. 1.112.
Jaren 2008-2011
2.12
Voor de jaren 2008 tot en met 2011 zijn de aangiftebiljetten op 25 juni 2013 ingediend. Belanghebbende heeft voor de jaren 2008 tot en met 2011 belastbare inkomens aangegeven van Naf. 100.000 als inkomsten uit bedrijf of beroep. Voor het jaar 2011 heeft belanghebbende zijn AOW uitkering (Naf. 22.027), ABP pensioen (Naf. 24.676) en een eenmalige uitkering van Delta Lloyd (Naf. 69.301) niet aangegeven.
2.13
De Inspecteur heeft voor deze jaren de aangiften niet gevolgd en aanslagen in de inkomstenbelasting en premies AVBZ opgelegd naar de volgende belastbare inkomens respectievelijk premie-inkomens:
2008: Naf. 196.872;
2009: Naf. 165.098;
2010: Naf. 185.978;
2011: Naf. 216.004.
In de motivering bij de aanslagen is vermeld dat de Inspecteur aan belanghebbende heeft verzocht om informatie ten behoeve van de aanslagregeling te verstrekken, en dat belanghebbende hieraan niet heeft voldaan.
2.14
Voor deze jaren zijn gelijktijdig met de aanslagen in de inkomstenbelasting vergrijpboeten opgelegd die nadien zijn vernietigd. De Inspecteur heeft daarvoor verzuimboeten in de plaats gesteld. Bij de vermindering van de aanslagen 29 juni 2015) zijn verzuimboeten opgelegd van respectievelijk Naf. 250 (2008), Naf. 500 (2009), Naf. 1.000 (2010) en Naf. 1.500 (2011) wegens het te laat indienen van de aangiften.
2.15
In bezwaar heeft belanghebbende voor deze jaren eerst (bezwaarschrift van 26 februari 2014) het standpunt ingenomen dat de aanslagen moeten worden vernietigd omdat belanghebbende een AOW uitkering heeft genoten en hierover in Nederland belasting heeft betaald. Ook stelt belanghebbende dat rekening moet worden gehouden met het penshonado tarief van 10%. Daarna (bezwaarschrift van 18 maart 2014) heeft belanghebbende zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende jaarlijks Naf. 100.000 aan belastbaar inkomen heeft genoten. De Inspecteur heeft bij brief van 8 april 2015 ten behoeve van de beoordeling van de bezwaarschriften aan belanghebbende verzocht om nadere gegevens te verstrekken. Bij het uitblijven van een reactie zijn de aanslagen gehandhaafd.
2.16
In beroep heeft belanghebbende voor deze jaren gewijzigde aangiftebiljetten ingediend. Evenals de voorgaande jaren (zie 2.11) heeft belanghebbende met toepassing van de fictief rendement regeling de volgende belastbare inkomens aangegeven:
2008: Naf. 7419;
2009: Naf: 15.074;
2010: Naf. 19.645;
2011: Naf. 23.681.

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

3.1
Tussen partijen is in geschil of de aanslagen en boeten terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd.
3.2
Belanghebbende voert aan dat de aanslagen te hoog zijn. Volgens belanghebbende moeten de aanslagen overeenkomstig de ingediende aangiften en derhalve met toepassing van de fictief rendement regeling worden opgelegd. Belanghebbende bestrijdt het standpunt van de Inspecteur dat de door opdrachtgevers betaalde honoraria bij hem moeten worden belast. Hij voert daartoe aan dat de door de opdrachtgevers betaalde honoraria rechtstreeks aan de Ltd toekomen en niet aan belanghebbende.
3.3
De Inspecteur betwist het standpunt van belanghebbende dat de fictief rendement regeling van toepassing is en voert daartoe aan dat de Ltd een werkmaatschappij is en geen beleggingslichaam. Voorts voert hij het volgende aan:
Primair: De in de jaarstukken van de Ltd verantwoorde honoraria (minus de opgevoerde kosten) moeten volledig worden toegerekend aan belanghebbende. De aanslagen, met uitzondering van het jaar 2005, zijn derhalve te laag vastgesteld. De aanslag voor het jaar 2005 dient op basis van dit standpunt te worden verminderd naar Naf. 151.001;
Subsidiar: De werkelijk genoten dividenden over de jaren moeten als aanmerkelijk belanginkomsten worden belast naar het tarief van 19,5 percent. Ook moet de jaarlijkse toename van de rekeningcourantvordering op belanghebbende dan wel de niet in rekening gebrachte rente ter zake hiervan als aanmerkelijk belanginkomsten worden belast bij belanghebbende.
3.4
Voor de overige standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Gerecht naar de gedingstukken.

4.BEOORDELING VAN HET GESCHIL

Ontvankelijkheid beroep
4.1
Belanghebbende heeft op 20 november 2014 wegens het uitblijven van uitspraken op zijn bezwaarschriften, beroep aangetekend. Partijen zijn het over eens dat de beroepschriften ontvankelijk zijn. Het Gerecht zal partijen hierin volgen nu er geen aanleiding bestaat om hierover anders te oordelen. Het beroep wordt geacht ook te zijn gericht tegen de latere uitspraken op bezwaar. De op 15 juli 2015 ingediende beroepschriften worden aangemerkt als aanvulling van de eerder ingediende beroepschriften.
4.2
Uit het voorgaande volgt dat belanghebbende terecht beroep heeft ingesteld tegen het uitblijven van de uitspraken op bezwaar. In zoverre zijn de beroepen gegrond.
Inhoudelijk: Omkering bewijslast
4.3
Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2003 tot en met 2007 geen aangiftebiljetten uitgereikt. De aanslagen voor de jaren 2003 tot en met 2007 zijn naar aanleiding van inkomensinformatie uit Nederland opgelegd. De Inspecteur heeft belanghebbende diverse keren verzocht om informatie te verstrekken ten behoeve van de belastingheffing waarop hij niet, niet volledig heeft gereageerd of onjuiste informatie heeft gegeven. Dit geldt evenzeer voor de jaren 2008 tot en met 2011. Gelet op het vorenstaande is het Gerecht van oordeel dat aan de voorwaarden voor de sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast wordt voldaan. Belanghebbende moet daarom aantonen dat de aanslagen onjuist zijn. Naar het oordeel van het Gerecht is belanghebbende niet in dat bewijs geslaagd. Belanghebbende heeft gesteld dat de fictief rendement regeling van artikel 5, vierde lid van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 van toepassing is. Zoals de Inspecteur terecht heeft aangevoerd is deze regeling niet van toepassing omdat de activiteiten van Ltd niet behelzen kredietverstrekkingen, beleggingen of daarmee overeenkomende werkzaamheden. Uit de vaststaande feiten blijkt immers dat de volledige opbrengsten van de Ltd zijn toe te rekenen aan de advieswerkzaamheden van belanghebbende. Ten overvloede merkt het Gerecht nog op dat in de jaarstukken geen bronnen van passieve inkomsten voorkomen. De enige vordering die op de balans van de Ltd voorkomt is de (renteloze) rekeningcourant vordering op belanghebbende.
Redelijke schatting
4.4
De hiervoor genoemde omkering van de bewijslast ontslaat de Inspecteur niet van zijn verplichting aannemelijk te maken dat de aanslagen berusten op een redelijke schatting. Naar het oordeel van het Gerecht is de Inspecteur hierin geslaagd. De Inspecteur heeft terecht voor alle jaren de in de jaarstukken van de Ltd vermelde bedragen aan honoraria (minus de opgevoerde kosten) bij belanghebbende belast als inkomsten uit (ander) arbeid. Volgens de vaststaande feiten (zie 2.5 en 2.6) blijkt namelijk dat belanghebbende werkzaamheden heeft verricht voor klanten en dat de betalingen ter zake hiervan via de Ltd aan belanghebbende zijn toegekomen. Hierbij neemt het Gerecht met betrekking tot de werkzaamheden in aanmerking dat belanghebbende zijn activiteiten niet uit hoofde van een dienstverband met Ltd heeft uitgevoerd en dat belanghebbende ter zitting heeft verklaard dat hij voor zijn capaciteiten wordt ingehuurd en niet kan worden vervangen. Dat de opbrengsten van Ltd jaarlijks volledig naar belanghebbende toevloeien (via dividenduitkeringen en zijn rekening courant) blijkt uit de jaarstukken van Ltd. Naar het oordeel van het Gerecht leiden de vaststaande feiten ertoe dat voor de belastingheffing moet worden aangesloten bij de materiele werkelijkheid. De betalingen van de opdrachtgevers moeten fiscaal worden gekwalificeerd als inkomsten uit arbeid die als zodanig bij belanghebbende in de heffing van inkomstenbelasting moeten worden betrokken. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat belanghebbende zelf heeft verklaard dat zijn activiteiten om fiscaaltechnische redenen via een buitenlands lichaam zijn gestructureerd en dat belanghebbende met Ltd zelf geen dienstverband heeft. De (blote) stelling van belanghebbende dat de inkomsten contractueel direct toekomen aan de Ltd maakt de fiscale kwalificatie van deze inkomsten niet anders.
4.5
De belastbare inkomens (uitgezonderd het jaar 2005 en 2011) die in de heffing zijn betrokken zijn lager dan de bedrijfsresultaten die in de jaarstukken zijn verantwoord en zijn zoals de Inspecteur terecht heeft gesteld eerder te laag dan te hoog. De aanslag voor het jaar 2005 dient te worden verminderd naar een belastbaar inkomen van Naf. 151.001. De aanslag voor het jaar 2011 is rekening houdend met de uit Nederland genoten inkomsten (zie hiervoor onder 2.12) niet te hoog.
Premies AVBZ en boeten
4.6
Ten aanzien van het beroep tegen de uitspraken op bezwaar inzake de premie AVBZ oordeelt het Gerecht als volgt. Ingevolge artikel 39, tweede lid van de Landsverordening algemene verzekering bijzondere ziektekosten doet de Inspecteur indien de feiten en omstandigheden die in geding zijn tevens van belang zijn voor de heffing van inkomstenbelasting, op een bezwaarschrift betreffende de AVBZ eerst uitspraak nadat de aanslag in de inkomstenbelasting onherroepelijk is komen vast te staan. De Inspecteur heeft vroegtijdig uitspraken gedaan omdat toen zij de uitspraken deed de aanslag in de inkomstenbelasting nog niet onherroepelijk vast stond. Het beroep tegen de uitspraken op bezwaar inzake de AVBZ is derhalve gegrond. Dit betekent dat de uitspraken op bezwaar vernietigd moeten worden.
4.7
Belanghebbende heeft ten aanzien van de verzuimboeten (2008 tot en met 2011) geen grieven aangevoerd. Nu anderszins ook niet is gebleken dat de verzuimboeten niet terecht zijn opgelegd, moeten ze worden gehandhaafd.

5.PROCESKOSTENVERGOEDING

5.1
Het Gerecht acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. De regels over de kosten en de wijze van de berekening van de hoogte daarvan, zoals is bedoeld in het tweede lid van artikel 15 LBB, zijn echter nog niet vastgesteld. Het Gerecht zal de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken daarom zelf bepalen en zal hiervoor aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (hierna: Besluit). Ingevolge artikel 2, eerste lid, sub a van het Besluit en de daarbij behorende bijlage worden de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand op forfaitaire wijze berekend. In bijzondere omstandigheden kan ingevolge het derde lid van artikel 2 van het Besluit worden afgeweken van de forfaitaire berekeningswijze. In het onderhavige geval zijn echter geen bijzondere omstandigheden gesteld.
5.2
Het Gerecht stelt de proceskosten, op de voet van artikel 15 LBB in verbinding met het vorengenoemde Besluit en de daarbij behorende bijlage, vast op Naf. 393,75 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1,5 punten (indienen van de beroepschriften en het verschijnen ter comparitie) x 0,25 (wegingsfactor) x Naf. 700 (waarde per punt) vermenigvuldigd met een factor 1,5 wegens 4 of meer samenhangende zaken. Het Gerecht is van oordeel dat het gewicht van de zaken als zeer licht (0.25) moet worden gekwalificeerd omdat de gegronde beroepen betrekking hebben op het uitblijven van uitspraken op bezwaar en vroegtijdige uitspraken op bezwaar (4.2 en 4.6). Bij de bepaling van de wegingsfactor wordt het gegrond beroep inzake de inkomstenbelasting voor het jaar 2005 niet in aanmerking genomen nu de noodzaak tot het instellen van beroep uitsluitend voortvloeide uit de handelswijze van belanghebbende zelf. Voor de toekenning van een hoger bedrag acht het Gerecht geen termen aanwezig.
5.3
Het vorenstaande leidt ertoe dat als volgt moet worden beslist.

6.BESLISSING

Het Gerecht:
  • verklaart de beroepen inzake de aanslagen in de inkomstenbelasting voor de jaren 2003 tot en met 2011 en de boetebeschikkingen voor zover die betrekking hebben op het uitblijven van een uitspraak op bezwaar, gegrond;
  • verklaart de beroepen inzake de aanslagen in de inkomstenbelasting voor de jaren 2003, 2004 en 2006 tot en met 2011 voor het overige ongegrond en voor het jaar 2005 gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar inzake de aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2005 en vermindert de aanslag tot op een berekend naar een belastbaar inkomen van Naf. 151.001;
  • verklaart de beroepen inzake de aanslagen in de premies AVBZ gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar inzake de aanslagen in de premies AVBZ;
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van de zijde van belanghebbende vastgesteld op Naf. 393,75.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.M. de Werd, voorzitter, mr. W.J. Noordhuizen en mr. D.J. Jansen, leden en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 juli 2016, in tegenwoordigheid van de griffier, M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 17a, eerste lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen twee maanden na de dag van de toezending van de uitspraak van het Gerecht overeenkomstig artikel 14, derde lid. De instelling van het hoger beroep geschiedt door persoonlijke indiening bij dan wel toezending aan de griffier van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 17b, tweede lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).