ECLI:NL:OGEAC:2016:147

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
27 juli 2016
Publicatiedatum
9 februari 2017
Zaaknummer
BBZ nr. 73323 van 2015
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. drs. M.M. de Werd
  • mr. W.C.E. Winfield
  • mr. W.J. Noordhuizen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van bezwaar en beroep tegen naheffingsaanslag winstbelasting en verzuimboete

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 27 juli 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen X B.V. en de Inspecteur der Belastingen. De belanghebbende, X B.V., had bezwaar aangetekend tegen een naheffingsaanslag winstbelasting en een verzuimboete die aan haar waren opgelegd. De naheffingsaanslag was gedateerd op 25 juni 2013 en betrof het jaar 2011. De belanghebbende had op 2 september 2013 bezwaar ingediend, maar de Inspecteur verklaarde dit bezwaar op 9 september 2014 niet-ontvankelijk. De belanghebbende ging hiertegen in beroep.

Het Gerecht oordeelde dat de uitspraak op bezwaar niet naar het juiste adres was verzonden, waardoor de belanghebbende niet tijdig op de hoogte was van de uitspraak. Hierdoor was de termijn voor het indienen van beroep niet overschreden. Het Gerecht verklaarde het beroep ontvankelijk en oordeelde dat het aangiftebiljet dat door de belanghebbende was ingediend, als bezwaar tegen de aanslag moest worden aangemerkt. De uitspraak op bezwaar werd vernietigd en de aanslag en de boete werden verminderd naar nihil, omdat de belanghebbende geen aangiftebiljet had ontvangen. De Inspecteur werd veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, vastgesteld op Naf. 350.

De uitspraak benadrukt het belang van correcte adressering van correspondentie door de belastingadministratie en de gevolgen van een verzuim in dit proces voor de ontvankelijkheid van bezwaar en beroep.

Uitspraak

Uitspraak van 27 juli 2016
BBZ nr. 73323 van 2015
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
Na vereenvoudigde behandeling van het beroep in de zin van artikel 7a van de
Landsverordening op het beroep in Belastingzaken in het geding tussen:
X B.V.,gevestigd te Curaçao
belanghebbende
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN,
De Inspecteur,

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is met dagtekening 25 juni 2013 voor het jaar 2011 een naheffingsaanslag winstbelasting (hierna: aanslag) opgelegd. Gelijktijdig met de aanslag is een verzuimboete opgelegd voor een bedrag van Naf. 300.
1.2
Belanghebbende heeft op 2 september 2013 tegen de aanslag en de boete een bezwaarschrift ingediend.
1.3
Met dagtekening 9 september 2014 heeft de Inspecteur uitspraken op bezwaar gedaan en de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
1.4
Belanghebbende is op 13 april 2015 in beroep gekomen tegen de uitspraken op bezwaar. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Partijen zijn overeenkomstig artikel 10 Landsverordening op het beroep in belastingzaken (hierna: LBB) opgeroepen tot het verstrekken van inlichtingen. In dat verband is op 16 juni 2016 te Willemstad namens de Inspecteur verschenen A LLM. Namens belanghebbende is zonder berichtgeving niemand verschenen.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende heeft het definitieve aangiftebiljet winstbelasting voor het jaar 2011 op 2 augustus 2013 ingediend.
2.2
De Inspecteur is bij brieven van 7 augustus 2013 en 9 juli 2014 verzocht om alle correspondentie over de belastingzaken van belanghebbende naar het kantooradres (P.O. box 2040) van de gemachtigde van belanghebbende te verzenden.
2.3
De uitspraak op het bezwaar (9 september 2014) is naar het adres van belanghebbende verzonden.
3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN
3.1
In geschil is of (i) belanghebbende tijdig bezwaar en beroep heeft aangetekend en indien ja, of (ii) de aanslag en boete terecht en naar het juiste bedrag zijn opgelegd.
3.2
Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Gerecht naar de gedingstukken.

4.BEOORDELING VAN HET BEROEP

Ontvankelijkheid bezwaar en beroep
4.1
Ingevolge artikel 31, lid 1 van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) kan de belanghebbende binnen twee maanden na dagtekening van de uitspraak op bezwaar in beroep komen bij het Gerecht. Belanghebbende heeft deze termijn overschreden. Niet-ontvankelijkverklaring op grond van termijnoverschrijding blijft achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.2
De Inspecteur is verzocht om alle correspondentie van belanghebbende naar het kantooradres (P.O. box 2040) van de gemachtigde van belanghebbende te verzenden. In weerwil hiervan is de uitspraak op bezwaar (9 september 2014) niet naar het adres van de gemachtigde verzonden maar naar het adres van belanghebbende zelf. De gemachtigde heeft onbetwist aangevoerd dat zij pas medio februari 2015 kennis heeft genomen van de uitspraak op bezwaar. Op 13 april 2015 is hiertegen beroep aangetekend. Het Gerecht gaat uit van de juistheid van de stelling van de gemachtigde. In een geval als het onderhavige waarin de uitspraak op bezwaar door een verzuim van de belastingadministratie (bijvoorbeeld onjuiste adressering) met vertraging wordt ontvangen gaat de beroepstermijn van twee maanden dienovereenkomstig ook later in. Het Gerecht acht het beroep gelet op het vorenstaande ontvankelijk.
4.3
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het bezwaar oordeelt het Gerecht als volgt. Belanghebbende heeft op 2 augustus 2013, derhalve na de dagtekening van de aanslag, het definitieve aangiftebiljet ingediend. In dat geval dient het aangiftebiljet te worden aangemerkt als bezwaar tegen de aanslag en is het tijdig ingediend. De uitspraak op bezwaar dient om deze reden te worden vernietigd.
Inhoudelijk
4.4
In het definitieve aangiftebiljet heeft belanghebbende een belastbare winst aangegeven van nihil. Ter zitting heeft de Inspecteur ingestemd om de aanslag te verminderen naar nihil en de boete daarbij vast te stellen op Naf. 250 wegens het niet tijdig indienen van de aangifte.
4.5
Ingevolge artikel 18, tweede lid van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) geldt dat indien de belastingplichtige de aangifte voor een belasting welke op aangifte moet worden voldaan niet, dan wel niet binnen de gestelde termijn heeft gedaan, dit een verzuim vormt ter zake waarvan de Inspecteur een verzuimboete kan opleggen. De verplichting voor een belastingplichtige om aangifte te doen ontstaat wanneer aan hem een aangiftebiljet wordt uitgereikt. Belanghebbende heeft aangevoerd dat de boete volledig moet komen te vervallen omdat zij geen aangiftebiljet heeft ontvangen en daarom ook niet tijdig aangifte kon doen. Het Gerecht heeft geen reden om te twijfelen aan deze stelling van belanghebbende. De Inspecteur heeft deze stelling van belanghebbende dat zij geen aangiftebiljet heeft ontvangen onbetwist gelaten en heeft enkel aangevoerd dat belanghebbende bij het achterwege blijven van een aangiftebiljet op basis van de wet verplicht was om de uitreiking van een aangiftebiljet te verzoeken. Nu de uitreiking van het aangiftebiljet niet aannemelijk is geworden, kan aan belanghebbende geen verzuimboete worden opgelegd op basis van artikel 18, tweede lid ALL. Gelet op het vorenstaande is het beroep kennelijk gegrond.

5.PROCESKOSTENVERGOEDING

5.1
Ten aanzien van het verzoek om proceskosten van de beroepsfase oordeelt het Gerecht als volgt. Met ingang van het jaar 2016 is in de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (hierna: LBB) de wettelijke grondslag voor de kostenvergoeding in beroepsfase in artikel 15 LBB geregeld. Volgens het overgangsrecht heeft belanghebbende recht op toepassing van het voor hem gunstiger recht. Het Gerecht is gelet op het vorenstaande bevoegd om de Inspecteur te veroordelen in de kosten van beroep die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.2
Het Gerecht acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. De regels over de kosten en de wijze van de berekening van de hoogte daarvan, zoals is bedoeld in het tweede lid van artikel 15 LBB, zijn echter nog niet vastgesteld. Het Gerecht zal de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken daarom zelf bepalen en zal hiervoor aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (hierna: Besluit). Ingevolge artikel 2, eerste lid, sub a van het Besluit en de daarbij behorende bijlage worden de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand behoudens bijzondere omstandigheden op forfaitaire wijze berekend. In het onderhavige geval zijn geen bijzondere omstandigheden gesteld en hiervan is ook niet gebleken.
5.3
Het Gerecht stelt de proceskosten, op de voet van artikel 15 LBB in verbinding met het vorengenoemde Besluit en de daarbij behorende bijlage, vast op Naf. 350 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van Naf. 700, een wegingsfactor van 0,5). Het Gerecht is van oordeel dat het gewicht van de zaak als licht moet worden gekwalificeerd en bepaalt de wegingsfactor op 0,5. Voor de toekenning van een hoger bedrag acht het Gerecht geen termen aanwezig.
2.1
Het vorenstaande leidt ertoe dat als volgt moet worden beslist.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de aanslag en de boete naar nihil;
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van de zijde van belanghebbende vastgesteld op Naf. 350.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.M. de Werd, voorzitter, mr. W.C.E. Winfield en mr. W.J. Noordhuizen, leden en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 juli 2016, in tegenwoordigheid van de griffier, M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak kunnen partijen schriftelijk verzet doen bij het Gerecht in eerste aanleg (artikel 7b, lid 1 LBB). De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt overeenkomstig art. 7b, lid 2 LBB twee maanden genomen vanaf de datum van toezending van de uitspraak aan partijen.
Is het Gerecht in eerste aanleg van oordeel dat het verzet gegrond is, dan vervalt deze uitspraak en wordt de zaak alsnog in behandeling genomen.