ECLI:NL:OGEAC:2016:142

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
13 december 2016
Publicatiedatum
12 januari 2017
Zaaknummer
BBZ nr. CUR201500804, voorheen BBZ nr. 74180
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingaanslag inkomstenbelasting 2011 en bewijslast van de Inspecteur

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 13 december 2016 uitspraak gedaan in een belastinggeschil tussen een belanghebbende, X, en de Inspecteur der Belastingen. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen een aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2011, waarbij de Inspecteur het belastbaar inkomen had vastgesteld op Naf. 271.593, terwijl de belanghebbende zelf een bedrag van Naf. 620 had aangegeven. De belanghebbende stelde dat hij in 2011 bijna geen inkomsten had en dat de Inspecteur ten onrechte van zijn aangifte was afgeweken.

Het Gerecht oordeelde dat de Inspecteur niet had voldaan aan de op haar rustende bewijslast. De Inspecteur had niet aannemelijk gemaakt dat het door haar voorgestane belastbaar inkomen correct was. Het Gerecht nam daarbij in aanmerking dat de belanghebbende had verklaard dat hij in zijn levensonderhoud voorzag door leningen van zijn onderneming en steun van zijn ouders. De Inspecteur had bovendien erkend dat het belastbaar inkomen te hoog was vastgesteld, maar wilde hieraan vasthouden.

Uiteindelijk heeft het Gerecht de aanslag verminderd tot het door de belanghebbende aangegeven belastbaar inkomen van Naf. 620. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof. De beslissing van het Gerecht is daarmee gegrond verklaard, en de uitspraak op bezwaar is vernietigd.

Uitspraak

Uitspraak van 13 december 2016
BBZ nr. CUR201500804, voorheen BBZ nr. 74180
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
X, woonachtig in Curaçao,
belanghebbende
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur,

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is met dagtekening 16 mei 2014 voor het jaar 2011 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar inkomen van
Naf. 271.593.
1.2
Belanghebbende is op 26 augustus 2014 tegen de aanslag in bezwaar gekomen.
1.3
Met dagtekening 29 mei 2015 heeft de Inspecteur uitspraak op bezwaar gedaan waarbij het bezwaar is afgewezen.
1.4
Belanghebbende is op 12 juni 2015, derhalve tijdig in beroep gekomen tegen de uitspraak op bezwaar. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Partijen zijn overeenkomstig artikel 10 Landsverordening op het beroep in belastingzaken (hierna: LBB) opgeroepen tot het verstrekken van inlichtingen. In dat verband zijn op 17 juni 2016 en op 6 oktober 2016 te Willemstad namens de Inspecteur verschenen mr. A (ztting van 17 juni 2016) en mr. B (zitting 6 oktober 2016). Belanghebbende was op beide comparitiezittingen samen met zijn gemachtigde C aanwezig.
1.6
Partijen hebben toestemming gegeven om zonder nadere mondelinge behandeling uitspraak te doen.

2.FEITEN

2.1
Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende tegengesproken.
2.2
Belanghebbende is de directeur enig aandeelhouder van SBV. In het jaar 2011 heeft SBV een omzet gerealiseerd van Naf. 1.061.785 en een resultaat na belastingen van Naf. 9.760. Belanghebbende genoot in het onderhavige jaar geen salaris. Belanghebbende had ultimo 2011 een rekening courant schuld aan SBV van Naf. 64.800.
2.3
In het aangiftebiljet is door belanghebbende een bedrag aan looninkomsten aangegeven van Naf. 620. Voorts heeft belanghebbende als toelichting in het aangiftebiljet het volgende vermeld:
“Bijna geen inkomsten in het jaar 2011. In levensonderhoud voorzien door lening van de onderneming, en af en toe steun van ouders”
2.4
De Inspecteur is afgeweken van de aangifte en heeft het belastbaar inkomen vastgesteld op Naf. 271.593.

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

3.1
Tussen partijen is in geschil of de aanslag naar het juiste bedrag is vastgesteld.
3.2
Belanghebbende stelt dat de aanslag moet vervallen omdat hij in het jaar 2011 bijna geen inkomsten had, dat hij zijn inkomsten in het aangiftebiljet heeft aangegeven en dat de Inspecteur ten onrechte hiervan is afgeweken. De Inspecteur stelt dat belanghebbende enkel met het door hem bepleite bedrag aan inkomsten niet in zijn levensonderhoud heeft kunnen voorzien. Gelet op de omzet van SBV in dat jaar is het bedrag dat belanghebbende aan inkomsten heeft aangegeven, aldus de Inspecteur ook niet aannemelijk.

4.BEOORDELING VAN HET GESCHIL

Vooraf: ontvankelijkheid bezwaar
4.1
Het Gerecht zal eerst moeten oordelen of het bezwaar ontvankelijk is. In artikel 29, lid 1, van de Algemene Landsverordening Landsbelastingen (ALL) is geregeld dat degene die bezwaar heeft tegen een hem opgelegde belastingaanslag, of tegen een ingevolge deze landsverordening door de Inspecteur genomen voor bezwaar vatbare beschikking, binnen twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet of van het ter post bezorgde of uitgereikte afschrift van de beschikking een gemotiveerd bezwaarschrift kan indienen bij de Inspecteur. Het bezwaar tegen de aanslag is buiten de wettelijke termijn van twee maanden als bedoeld in artikel 29, lid 1, van de ALL ingediend.
4.2
Belanghebbende heeft ter zitting aangevoerd dat voor beoordeling van de bezwaartermijn niet kan worden uitgegaan van de dagtekening van de aanslag omdat hij de aanslag op een later moment heeft ontvangen. De Inspecteur op wie de bewijslast rust met betrekking tot het tijdstip van de bekendmaking van de aanslag heeft geen bewijs geleverd van de tijdige verzending van het aanslagbiljet. Het Gerecht gaat daarom uit van de juistheid van de stelling van belanghebbende. Belanghebbende heeft voorts geloofwaardig verklaard dat hij vrijwel direct na de ontvangst van de aanslag bezwaar heeft aangetekend. Uit het voorgaande volgt dat de Inspecteur het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. In zoverre is het beroep gegrond.
inhoudelijk
4.3
Nu de Inspecteur is afgeweken van de aangifte en het belastbaar inkomen op een hoger bedrag heeft vastgesteld rust de bewijslast te dien aanzien op haar. De Inspecteur heeft aangevoerd dat belanghebbende met het door hem aangegeven inkomen niet in zijn levensonderhoud heeft kunnen voorzien. Daarbij heeft zij ook gewezen op de omzet van SBV. Het Gerecht is van oordeel dat de Inspecteur gelet op de betwisting van belanghebbende het door haar voorgestane belastbaar inkomen niet aannemelijk heeft gemaakt. Integendeel heeft zij ter zitting toegegeven dat het belastbaar inkomen te hoog is vastgesteld, maar dat zij toch daaraan wil vasthouden. Het Gerecht neemt hierbij in aanmerking dat belanghebbende ter staving van zijn standpunt geloofwaardig heeft verklaard dat hij in het onderhavige jaar bijna geen inkomsten heeft gehad en dat hij in zijn levensonderhoud heeft voorzien door geld te lenen van SBV en door de financiële steun van zijn ouders. Dat zijn rekening courant schuld aan SBV in het jaar 2011 niet is toegenomen en juist een afname laat zien heeft te maken met de inbreng in SBV van zijn privé-auto. Bovendien kon hij volgens zijn verklaring beschikken over een bedrag (Naf. 50.000) dat hij heeft overgehouden aan de verkoop van zijn woning. Uit het voorgaande volgt dat de aanslag niet in stand kan blijven.
4.4
Het vorenstaande leidt ertoe dat als volgt moet worden beslist.

5.BESLISSING

Het Gerecht
  • verklaart het beroep inzake de aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2011 gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van Naf. 620.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Jansen, voorzitter, mr. drs. M.M. de Werd, en mr. G.J. van Muijen, leden van het Gerecht en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 december 2016, in tegenwoordigheid van de griffier, M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 17a, eerste lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen twee maanden na de dag van de toezending van de uitspraak van het Gerecht overeenkomstig artikel 14, derde lid. De instelling van het hoger beroep geschiedt door persoonlijke indiening bij dan wel toezending aan de griffier van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 17b, tweede lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).