ECLI:NL:OGEAC:2016:130

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
8 december 2016
Publicatiedatum
9 januari 2017
Zaaknummer
KG 80280/2016
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over amotie van overbouw en eigendomsrechten

In deze zaak heeft eiseres, wonende te Curaçao, een kort geding aangespannen tegen gedaagde, die eveneens te Curaçao woont. Eiseres vordert dat gedaagde onmiddellijk stopt met bouwwerkzaamheden op haar perceel, dat hij zich niet meer toegang verschaft tot haar perceel, en dat hij het bouwmateriaal dat zich op haar perceel bevindt, verwijdert. Tevens vordert eiseres de afbraak van het gedeelte van gedaagdes woning dat op haar perceel is gebouwd. De zaak is gestart op 14 september 2016 met een verzoekschrift van eiseres, waarop gedaagde op 12 oktober 2016 heeft gereageerd. Tijdens een zitting op 8 november 2016 leek er een overeenkomst te zijn bereikt, maar dit bleek niet het geval. Eiseres heeft het Gerecht op 16 november 2016 verzocht om vonnis te wijzen.

Eiseres stelt dat gedaagde inbreuk maakt op haar eigendomsrecht, aangezien zijn woning deels op haar perceel staat. Gedaagde heeft betoogd dat er geen sprake is van grensoverschrijding en dat hij in overleg is geweest met de familie van eiseres over de aankoop van de grond. Het Gerecht oordeelt dat gedaagde niet te goeder trouw is en dat er geen overeenstemming is over de verkoop van de grond. Het beroep op verjaring wordt afgewezen, omdat gedaagde wist dat zijn woning over de erfgrens stond. Het Gerecht komt tot de conclusie dat de vorderingen van eiseres toewijsbaar zijn, en gedaagde wordt veroordeeld tot het staken van de bouwwerkzaamheden, het verwijderen van het bouwmateriaal, en de afbraak van het gedeelte van zijn woning dat op het perceel van eiseres staat. Gedaagde wordt ook veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

HET GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[EISERES],
wonende te Curaçao,
eiseres,
gemachtigde: mr. A.J. Henriquez,
--tegen--
[GEDAAGDE],
wonende te Curaçao,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.

1.Verloop van de procedure

1.1. [
Eiseres] heeft op 14 september 2016 een verzoekschrift, strekkende tot het treffen van een voorziening in kort geding, ter griffie ingediend. Het verzoekschrift bevat producties. [Gedaagde] heeft een conclusie van antwoord met producties in het geding gebracht op 12 oktober 2016. Op 8 november 2016 is de zaak ter zitting behandeld. Verschenen zijn partijen alsmede de gemachtigde van [eiseres]. De rechter is op 9 november 2016 (zonder griffier) ter plaatse gaan kijken. Partijen leken toen tot overeenstemming te zijn gekomen over koop en verkoop van de overbouw. Afgesproken werd om de zitting voort te zetten op 17 november 2016 teneinde de nog op te maken vaststellingsovereenkomst aan het proces-verbaal te hechten. Uit email correspondentie tussen partijen en het Gerecht vanaf 10 tot 16 november 2016 is gebleken dat partijen niet tot overeenstemming zijn gekomen. [Eiseres] heeft vervolgens per email van 16 november 2016 aan het Gerecht (cc aan [gedaagde]) gevraagd om vonnis te wijzen. Het Gerecht heeft per email aan partijen van diezelfde datum laten weten dat voortzetting van de zitting op 17 november 2016 geen doorgang zal hebben en dat vonnis zal worden gewezen.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1. [
Eiseres] is eigenaresse van een perceel gelegen in de wijk Domi te Curaçao aan de [adres] [I-B-1793]. [Gedaagde] is eigenaar van het daarnaast gelegen perceel aan de [adres] [I-B-1792]. Het perceel van [eiseres] is onbebouwd. Op het perceel van [gedaagde] staat zijn eigen woning. Voordat [eiseres] en [gedaagde] eigenaar werden van genoemde percelen waren hun moeders eigenaar.
2.2.
De woning van [gedaagde] is in 2001 nieuw gebouwd, deels op de plek waar de oude woning van de moeder van [gedaagde] stond en deels – toen nog alleen voor wat betreft de badkamer – over de perceelgrens tussen zijn perceel en dat van [eiseres] heen. Vervolgens is de woning door [gedaagde] in 2008, in 2010 en gedurende de eerste paar maanden van 2016 nogmaals verbouwd. Door die verbouwingen is de perceelgrens verder overschreden.
2.3.
De huidige woning van [gedaagde] staat (dus) voor een deel (een strook van de oostelijk gelegen zijkant van zijn woning en een deel van het daarachter gebouwde terras) op het perceel van [eiseres]. Dit wordt verder ‘de overbouw’ genoemd. De overbouw is te zien op de hieronder afgedrukte ‘plot grensuitzetting’ van het Kadaster van 4 maart 2016; het betreft het gearceerde gedeelte A, de woning, en B, de porche:
2.4. [
Gedaagde] gebruikt vanaf 2010 tot heden zonder toestemming van [eiseres] het perceel van [eiseres] voor het parkeren van zijn auto en het stallen van bouwmateriaal.
2.5. [
Eiseres] heeft [gedaagde] per brief van 23 mei 2016 opgeroepen om het deel van zijn woning dat illegaal gebouwd is op het aan haar toebehorende perceel af te breken.
2.6. [
Gedaagde] heeft per e-mail van 26 mei 2016 aan de advocaat van [eiseres] gereageerd op deze brief. Hij heeft naar voren gebracht dat hij aan het wachten is op de familie [eiseres] om de grond te kopen omdat hij die mondelinge afspraak met hen heeft gemaakt. Voorts geeft hij aan dat hij de grond wil kopen.

3.Het geschil

3.1. [
Eiseres] vordert – samengevat - dat het Gerecht, uitvoerbaar bij voorraad, primair
I - [gedaagde] zal bevelen om met onmiddellijke ingang bouwwerkzaamheden te staken;
II – [gedaagde] zal verbieden zich toegang te verschaffen tot haar perceel;
III – [gedaagde] zal bevelen om het op haar perceel bevindende bouwmateriaal te verwijderen;
IV – [gedaagde] zal bevelen tot afbraak van het gedeelte van zijn woning dat op haar perceel staat.
[eiseres] vordert eveneens een dwangsom voor het geval dat aan de hierboven genoemde bevelen niet wordt voldaan.
Subsidiair vordert [eiseres] dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van een voorschot van NAf 15.000,- bij wijze van schadevergoeding. Tenslotte worden de proceskosten gevorderd.
3.2. [
Eiseres] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] inbreuk maakt op haar eigendomsrecht.
3.3. [
gedaagde] heeft verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1. [
Gedaagde] voert tevergeefs aan dat spoedeisend belang zou ontbreken. Er wordt immers inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van [eiseres], hetgeen [eiseres] bovendien hindert in haar voornemen om appartementen op haar perceel te laten bouwen.
4.2. [
Gedaagde] heeft in zijn conclusie van antwoord het standpunt ingenomen dat er geen sprake is van grensoverschrijding aangezien de woning al sinds 1924 niet is verplaatst. Ter zitting heeft hij dit standpunt niet langer gehandhaafd, aangezien hij bij die gelegenheid heeft erkend dat hij sinds de verbouwing in 2001 wist dat zijn woning voor een deel over de perceelgrens kwam te staan.
4.3.
Voorts betoogt [gedaagde] dat hij overleg heeft gevoerd met de familie van [eiseres] om het stuk grond van die familie, waarop een deel van zijn woning stond, te kopen. Volgens [gedaagde] heeft [eiseres] hem verteld dat hij het stuk grond kon kopen maar is zij vervolgens nooit met de papieren over de brug gekomen. [eiseres] betwist dat aan [gedaagde] is toegezegd dat hij de grond kon kopen. Het staat dus niet vast dat er een intentie tot verkoop / koop was. Voorshands oordelend is dus aannemelijk dat er sprake is van een onrechtmatige inbreuk op het eigendomsrecht van [eiseres].
4.4.
Ook het betoog dat [gedaagde] beschikte over bouwvergunningen kan hem niet baten. Deze bestuursrechtelijke toestemming van de overheid om te bouwen bepaalt immers niets over de eigendomsverhouding tussen partijen.
4.5. [
Gedaagde] doet een beroep op verjaring. Voorshands is niet aannemelijk dat een verweer op grond van verkrijgende verjaring (artikel 3: 99 BW) zou kunnen slagen aangezien [gedaagde] niet is aan te merken als een bezitter te goeder trouw. Hij wist al sinds 2001 dat de woning over de erfgrens staat, terwijl er geen koopovereenkomst was gesloten betreffende het stuk grond onder de overbouw.
4.6.
Evenmin is aannemelijk dat in een bodemprocedure een beroep op bevrijdende verjaring (artikel 3: 105 BW) en/of bevrijdende verjaring van erfdienstbaarheid (artikel 5: 72 BW) zou worden gehonoreerd. Alleen al omdat de verjaringstermijn van 20 jaar niet is verstreken nu de overschrijding van de erfgrens heeft plaatsgevonden in 2001. Daarnaast heeft [gedaagde] erkend dat er sprake is van grensoverschrijding zodat op grond van artikel 3: 118 BW verjaring van de vordering is gestuit.
4.7.
Het lijkt er op dat [gedaagde] eveneens een beroep heeft willen doen op artikel 5: 54 BW. Dat artikel biedt voor de eigenaar van de overbouw die door amotie / afbraak onevenredig zou worden benadeeld immers de mogelijkheid de onrechtmatige toestand te legaliseren. Aan [gedaagde] kan, naar voorlopig oordeel van het Gerecht, terzake van de overbouw een verwijt worden gemaakt in de zin dat hij wist dat hij op de grond van [eiseres] bouwde, terwijl er geen overeenstemming bestond over koop van de grond. Dit gegeven staat ingevolge lid 3 van genoemd artikel in de weg aan een geslaagd beroep hierop. Een beroep op misbruik van recht/bevoegdheid (artikel 3: 13 BW) zal naar voorlopig oordeel evenmin kunnen slagen. [gedaagde] heeft niet voldaan aan zijn stelplicht dienaangaande.
4.8. [
Gedaagde] brengt tenslotte in zijn conclusie van antwoord naar voren dat aan hem een recht van overpad toekomt, onder meer omdat zijn riolering onder de grond van [eiseres] doorloopt. Ook dit betoog kan [gedaagde] niet baten. Er is geen sprake van overeenstemming tussen partijen over het vestigen van een erfdienstbaarheid, noch is er sprake van verkrijgende verjaring (zoals reeds overwogen).
4.9.
Voorgaande leidt tot de slotsom dat de primaire vorderingen van [eiseres] voor toewijzing gereed liggen. Aan het subsidiair gevorderde komt het Gerecht niet meer toe.
4.10.
Gedaagde zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van eisers tot op heden begroot op
NAf 467,95 en NAf 450,- aan verschotten en NAf 1.000,- aan gemachtigdensalaris.

5.De beslissing

Het Gerecht:

Rechtdoende in kort geding:
5.1.
beveelt [gedaagde] om met onmiddellijke ingang zich te onthouden en te blijven onthouden van bouwwerkzaamheden welke zich uitstrekken tot op het aan [eiseres] toebehorende perceel, gelegen in het Stadsdistrict van Curaçao, kadastraal bekend als Stadsdistrict, Sectio B, nummer 1793, ook wel bekend als [adres] [I-B-1793];
5.2.
verbiedt [gedaagde] met onmiddellijke ingang zich toegang te verschaffen tot genoemd perceel van [eiseres];
5.3.
beveelt [gedaagde] om al het zich op genoemd perceel van [eiseres] bevindend bouwmateriaal met onmiddellijke ingang te verwijderen, verwijderd te houden;
5.4.
beveelt [gedaagde] dat gedeelte van zijn woning welke grensoverschrijdend op genoemd perceel van [eiseres] is gebouwd te verwijderen, c.q. af te breken en te ontruimen en ter vrije beschikking aan [eiseres] te stellen;
5.5.
bepaalt dat voor de hierboven weergegeven veroordelingen een dwangsom geldt van NAf 5.000,- voor iedere dag of gedeelte van een dag na het verstrijken van 14 dagen na betekening van dit vonnis dat [gedaagde] niet aan ieder van de bovengenoemde bevelen en/of het verbod nakomt, met een maximum van
NAf 150.000,-;
5.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van [eiseres], tot op heden begroot op NAf 467,95 en NAf 450,- aan verschotten en NAf 1.000,- aan gemachtigdensalaris;
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.E. Sijsma, lid van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en in het openbaar uitgesproken op 8 december 2016, in aanwezigheid van de griffier.