ECLI:NL:OGEAC:2016:110
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Herbenoeming als lid van de raad van commissarissen in overheidsentiteit niet in rechte afdwingbaar
In deze zaak heeft eiser, wonende te Curaçao, een kort geding aangespannen tegen Stanley M. Palm, gemachtigde van de Algemene Aandeelhouder van Curinde, met betrekking tot zijn herbenoeming als lid van de Raad van Commissarissen (RvC) van Curainde. Eiser was oorspronkelijk benoemd op 25 maart 2011 voor een periode van vier jaar, die in maart 2015 afliep. De Raad van Ministers van Curaçao had op 11 maart 2015 het voornemen tot herbenoeming van eiser gemeld aan de Stichting Bureau Toezicht en Normering Overheidsentiteiten (SBTNO), die geen bezwaren had geuit tegen de herbenoeming. Echter, de RvC heeft eiser niet herbenoemd en de president-commissaris heeft de aandeelhouders verzocht om van herbenoeming af te zien.
Eiser vorderde in het kort geding een bevel aan gedaagde om het besluit tot zijn herbenoeming te ondertekenen en een oordeel over de handelwijze van gedaagde. Het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao oordeelde dat de openbare rechtspersoon het Land Curaçao de juiste partij is voor deze vordering, en niet de Minister van Economische Ontwikkeling of de heer Palm in privé. Het Gerecht concludeerde dat gedaagde niet verplicht kan worden om eiser te herbenoemen, aangezien de benoeming van commissarissen door de aandeelhouder, in dit geval de AVA, wordt bepaald. De AVA heeft de vrijheid om een voorgenomen herbenoeming niet door te zetten, zelfs niet na positief advies van SBTNO.
Het Gerecht wees de vordering van eiser af, maar compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken op 2 september 2015 door mr. P.E. de Kort.