ECLI:NL:OGEAC:2016:110

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
2 september 2016
Publicatiedatum
29 november 2016
Zaaknummer
KG 74846/2015
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbenoeming als lid van de raad van commissarissen in overheidsentiteit niet in rechte afdwingbaar

In deze zaak heeft eiser, wonende te Curaçao, een kort geding aangespannen tegen Stanley M. Palm, gemachtigde van de Algemene Aandeelhouder van Curinde, met betrekking tot zijn herbenoeming als lid van de Raad van Commissarissen (RvC) van Curainde. Eiser was oorspronkelijk benoemd op 25 maart 2011 voor een periode van vier jaar, die in maart 2015 afliep. De Raad van Ministers van Curaçao had op 11 maart 2015 het voornemen tot herbenoeming van eiser gemeld aan de Stichting Bureau Toezicht en Normering Overheidsentiteiten (SBTNO), die geen bezwaren had geuit tegen de herbenoeming. Echter, de RvC heeft eiser niet herbenoemd en de president-commissaris heeft de aandeelhouders verzocht om van herbenoeming af te zien.

Eiser vorderde in het kort geding een bevel aan gedaagde om het besluit tot zijn herbenoeming te ondertekenen en een oordeel over de handelwijze van gedaagde. Het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao oordeelde dat de openbare rechtspersoon het Land Curaçao de juiste partij is voor deze vordering, en niet de Minister van Economische Ontwikkeling of de heer Palm in privé. Het Gerecht concludeerde dat gedaagde niet verplicht kan worden om eiser te herbenoemen, aangezien de benoeming van commissarissen door de aandeelhouder, in dit geval de AVA, wordt bepaald. De AVA heeft de vrijheid om een voorgenomen herbenoeming niet door te zetten, zelfs niet na positief advies van SBTNO.

Het Gerecht wees de vordering van eiser af, maar compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken op 2 september 2015 door mr. P.E. de Kort.

Uitspraak

Zaaknummer: KG 74846/2015
Vonnisdatum: 2 september 2015
HET GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURACAO
Vonnis
in het kort geding van
[EISER],
wonende te Curaçao,
eiser in kort geding,
procederende in persoon,
tegen
Stanley M. PALM, gemachtigde van de Algemene Aandeelhouder van Curinde,
wonende te Curaçao,
gedaagde in kort geding,
gemachtigde: mrs. M.F. Murray en J.C. Meulen.

1.Het verloop van de procedure

Eiser heeft op 28 juli 2015 een verzoekschrift ingediend. De zaak is behandeld ter zitting van 26 augustus 2015, waarbij partijen de zaak hebben bepleit aan de hand van pleitnotities en hebben verwezen naar de door hen overgelegde producties. Vonnis is bepaald op heden.

2.De weergave van het geschil

2.1
Eiser is bij besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders (hierna: AVA) van Curaçao Industrial and International Trade Development Company N.V. (hierna: Curinde) van 25 maart 2011 benoemd als lid van de Raad van Commissarissen (hierna: RvC) van Curinde. De benoeming gold voor een periode van vier jaar en verstreek derhalve in maart 2015.
2.2
Op 11 maart 2015 heeft de Raad van Ministers van Curaçao het voornemen tot herbenoeming van eiser als lid van de RvC van Curinde voor advies gemeld aan Stichting Bureau Toezicht en Normering Overheidsentiteiten (hierna: SBTNO). SBTNO is de entiteit bedoeld in art. 9 van de Landsverordening Corporate Governance die - kort gezegd - advies uitbrengt in geval van voorgenomen benoeming, herbenoeming en ontslag van bestuurders en toezichthouders bij overheidsvennootschappen en overheidsstichtingen.
2.3
Op 13 april 2015 heeft SBTNO de Raad van Ministers bericht dat er wat haar betreft “geen zwaarwegende bezwaren” (dat is het toetsingscriterium van art. 9 Lv. Corporate Governance) tegen de herbenoeming van eiser bestaan.
2.4
De RvC van Curinde heeft eiser nog enige tijd (als toehoorder) toegelaten tot haar vergaderingen. Bij brief van 24 augustus 2015 heeft de president-commissaris van de RvC de aandeelhouders van Curinde - het Land Curaçao en Korpodeko - verzocht van herbenoeming van eiser af te zien.
2.5
Eiser heeft van gedaagde niets meer vernomen over zijn herbenoeming. Volgens gedaagde is daarover door de AVA van Curinde nog niet besloten.
2.6
Eiser vordert in dit kort geding een bevel aan gedaagde het besluit tot zijn herbenoeming te ondertekenen. Daarnaast verlangt eiser een oordeel over de handelwijze van gedaagde ten aanzien van zijn herbenoeming als RvC-lid en ten aanzien van de benoeming van een nieuwe directeur van Curinde. In dat kader wenst hij voorts antwoord op de vraag of het juist is dat de RvC niet (meer) belast is met het proces van werving en selectie van een directeur.
2.7
Het door gedaagde gevoerde verweer zal hierna waar nodig aan de orde komen.

3.De beoordeling

3.1
Ter zitting is namens gedaagde op goede grond aangevoerd dat de openbare rechtspersoon het Land Curaçao de partij is tot wie eiser zich met zijn onderhavige civiele vordering zou moeten richten, en niet de Minister van Economische Ontwikkeling of de heer Palm in privé. Eisers vordering strekt er immers toe dat de grootaandeelhouder van Curinde, het Land derhalve, instemt met een aandeelhoudersbesluit tot eisers herbenoeming als RvC-lid. Uit de toelichting op de vordering in het verzoekschrift is echter voldoende duidelijk dat de vordering zich (in elk geval mede) richt tegen het Land en dat de aanduiding van de gedaagde in het verzoekschrift en in het oproepingsexploot in die zin verbeterd dient te worden gelezen. Dat het Land hierdoor op enige wijze in zijn verdediging is benadeeld is bovendien gesteld noch gebleken. Aan de onjuiste aanduiding van gedaagde in het verzoekschrift en het oproepingsexploot zullen dan ook geen consequenties worden verbonden.
3.2
In de kern komt het geschil van partijen aan op de vraag of gedaagde verplicht kan worden over te gaan tot herbenoeming van eiser als lid van de RvC van Curinde. Dat is niet het geval. Ingevolge de statuten van Curinde (artikel 16) worden commissarissen benoemd (en ontslagen) door de aandeelhouder. Het is ter beoordeling aan de AVA wie zij als lid van de RvC benoemt, waarbij als beperking slechts geldt dat zij een voorgenomen benoeming ingevolge de Lv. Corporate Governance voor advies dient voor te leggen aan SBTNO. Zeker bij gebreke van ondubbelzinnige toezeggingen door de aandeelhouder aan de betreffende aspirant-commissaris, waarvan hier niet is gebleken, valt niet in te zien op welke grond een aandeelhouder rechtens gehouden zou kunnen worden een bepaald persoon tot commissaris te (her)benoemen. Het staat het Land als aandeelhouder bovendien vrij om, niettegenstaande het door SBTNO gegeven “groen licht”, een aanvankelijk voornemen tot (her)benoeming niet door te zetten. Gelet daarop kan eiser de door hem gewenste herbenoeming niet afdwingen. Van de aandeelhouder kan wel gevergd worden dat zij eiser niet te lang in het ongewisse laat - waarvan volgens gedaagde nu nog geen sprake is - over de status van de besluitvorming.
3.3
Ten aanzien van eisers vorderingen terzake de benoemingsprocedure voor een nieuwe bestuurder van Curinde, heeft gedaagde terecht het verweer gevoerd dat eiser als (voormalig) commissaris onvoldoende belang heeft bij zijn vorderingen en dat deze zich niet lenen voor behandeling in kort geding. Afgezien daarvan, geldt ook ten aanzien van de bestuurder (artikel 12 van de statuten van Curinde) hetgeen hiervoor onder 3.2 is overwogen: de benoeming van een bestuurder is een bevoegdheid van de AVA. Voor de RvC van Curinde is daarbij geen bijzondere rol meer weggelegd, ook niet op het punt van werving en selectie.
3.4
Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering van eiser dient te worden afgewezen.
3.5
Hoewel eiser als de in het ongelijk gestelde partij heeft te gelden, bestaat aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt. Daarbij is in het bijzonder de omstandigheid van belang dat eiser sinds het advies van SBTNO van 13 april 2015 ondanks zijn herhaalde verzoeken geen indicatie van gedaagde heeft gekregen van de status van de besluitvorming over zijn eventuele herbenoeming.
De beslissing
Het Gerecht:
rechtdoende in kort geding:
wijst af het gevorderde;
compenseert de kosten van het geding aldus dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. de Kort en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 2 september 2015.