ECLI:NL:OGEAC:2016:105

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
13 juni 2016
Publicatiedatum
28 oktober 2016
Zaaknummer
AR 62206 van 2013
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor olieverontreiniging en schadevergoeding in Curaçao

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 13 juni 2016 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Stichting Monumentenzorg Curaçao en Sea Shore Properties N.V. als eisers en Refineria Isla Curaçao B.V. als gedaagde. De zaak betreft de aansprakelijkheid van Refineria Isla voor de olieverontreiniging die op 18 augustus 2012 heeft plaatsgevonden, waarbij olie uit een tank van de COT in zee is gestroomd en het natuurgebied Jan Kok en de terreinen van de eisers heeft vervuild. De eisers hebben gesteld dat de olie afkomstig is van de COT en hebben bewijs geleverd dat deze verontreiniging heeft veroorzaakt. Het Gerecht heeft geoordeeld dat Refineria Isla aansprakelijk is voor de schade die door deze vervuiling is ontstaan, inclusief de kosten van deskundigenonderzoek die de eisers hebben gemaakt. Het verzoek van Isla om de Kustwacht te bevelen te rapporteren over scheepsbewegingen in de periode van de lekkage is afgewezen. Het Gerecht heeft verder bepaald dat Isla moet voorkomen dat verdere verontreiniging van het binnenwater van de salinja Rif St. Marie plaatsvindt, met een dwangsom van NAf 500.000 per gebeurtenis. De kosten van het geding zijn voor rekening van Isla, die als de in het ongelijk gestelde partij is aangemerkt.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
Vonnis
in de zaak van:
1. de stichting
STICHTING MONUMENTENZORG CURAÇAO
2. de naamloze vennootschap
SEA SHORE PROPERTIES N.V.,
beide gevestigd te Curaçao
eiseressen,
gemachtigde: mr. R.F. van den Heuvel,
de besloten vennootschap
REFINERIA ISLA CURAÇAO B.V.,
gevestigd te Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: mr. Th. Aardenburg.
Partijen worden hierna ook Monumentenzorg, SSP en Isla genoemd.

1.Verder verloop van de procedure

Het Gerecht is uitgegaan van de volgende processtukken:
  • het vonnis van 21 juli 2014 en de daarin vermelde processtukken;
  • de akte nader bewijs houdende een verzoek ex artikel 142 lid 1 Rv van Isla van 10 november 2014;
  • de processen-verbaal van getuigenverhoor van 20 januari 2015, 24 februari 2015 en 13 maart 2015;
  • de conclusies na enquête van 11 mei 2015;
  • de akte uitlating producties van eiseressen van 8 juni 2015.
Nadien is de zaak wederom voor langere tijd aangehouden vanwege schikkingsonderhandelingen, waarop alsnog vonnis is gevraagd.
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.Verdere beoordeling

2.1
Volhard wordt bij hetgeen is overwogen en beslist bij het tussenvonnis van 21 juli 2014 (hierna: het tussenvonnis).
2.2
Bij het tussenvonnis is onder meer het volgende als vaststaand aangenomen:
i. i) Op 18 augustus 2012 zijn zogenaamde slops - dat zijn olieresten en water – vanuit een tank van de COT in de achterliggende installaties gestroomd en van daaruit in zee. Die lekkage werd veroorzaakt doordat de afsluiter van de desbetreffende tank ten onrechte enige tijd open had gestaan. De signalering op het bedieningspaneel van de controlekamer had weliswaar aangegeven dat de afsluiter niet geheel en al gesloten was, maar de werknemer van Isla die eropuit was gestuurd om die afsluiter ter plaatse te controleren had ten onrechte gerapporteerd dat die gesloten was en de werknemer van Isla die de leiding had in de controlekamer had het vervolgens daarbij gelaten, zonder na verloop van tijd het niveau in de tank te controleren. Doordat water uit de tank bleef stromen, zakten de zich bovenin de tank bevindende slops tot het niveau van het aftappunt en stroomden de slops het deel van de installatie in dat is bestemd voor het scheiden van water en olie.
ii) De daarop volgende dagen zijn olieresten het binnenwater van de salinja Sint Marie ingestroomd, waardoor onder meer het natuurgebied Jan Kok en percelen van SSP zijn vervuild.
iii) De zee-ingang van de salinja Sint Marie ligt ongeveer twee kilometer ten noordwesten van de COT. Langs de zuidwestkust van Curaçao loopt een aanzienlijke stroming in noordwestelijke richting. De heersende windrichting omstreeks 18 augustus 2012 was oost/zuidoost.
2. In rechtsoverweging 8 van het tussenvonnis is geoordeeld dat, indien komt vast te staan dat de olie waardoor de terreinen van Monumentenzorg en SSP in de dagen na 18 augustus 2012 zijn vervuild afkomstig is van de COT, Isla jegens Monumentenzorg en SSP aansprakelijk is voor eventueel daardoor veroorzaakte schade.
2.4
In rechtsoverwegingen 9 en 10 van het tussenvonnis heeft het Gerecht Monumentenzorg en SSP voorshands geslaagd geoordeeld in het door hen te leveren bewijs van hun stelling dat de olie waardoor zij schade stellen te hebben geleden afkomstig is van de COT. Dit oordeel werd als volgt gemotiveerd:
- De omstandigheden dat bij de COT op 18 augustus 2012 olie in zee is gestroomd, dat de heersende stroom en wind toen richting de ongeveer twee kilometer verder gelegen zee ingang van de salinja stonden en dat de salinja in de dagen na 18 augustus 2012 met olie(resten) is vervuild, rechtvaardigen het vermoeden dat de in de salinja aangetroffen olie afkomstig is van de COT. Daar komt bij dat niet gebleken is van een andere concrete veroorzaker. Ten slotte is van belang dat Isla op 28 augustus 2012 een persbericht heeft doen uitgaan, waarin zij heeft meegedeeld dat in de avonduren van 18 augustus 2012 olie uit olietank 9056 bij Bullenbaai in zee terecht is gekomen, dat haar inspecteur op 23 en 24 augustus de situatie in het gebied van de baai van Jan Kok heeft bekeken, dat Isla oliemonsters heeft verzameld en in haar laboratorium heeft geanalyseerd en dat Isla moet bevestigen dat het resultaat overeenkomt met de specificaties van de olie uit tank 9056. Bij dit laatste gaat het er niet om of dit persbericht kan worden opgevat als een erkentenis door Isla, maar dat een geroutineerd bedrijf als Isla een dergelijk bericht niet dagen na een olielekkage doet uitgaan als zij er niet van overtuigd is dat het gaat om olie afkomstig van haar terminal.
2.5
Isla werd bij het tussenvonnis toegelaten het voorshands geleverd geachte bewijs te ontzenuwen door feiten en/of omstandigheden te bewijzen waaruit kan volgen dat de olie die eind augustus 2012 op de terreinen van Monumentenzorg en SSP is aangetroffen afkomstig is van een andere vervuiler dan de COT.
2.6
Isla heeft in het kader van het door haar te leveren tegenbewijs getuigen doen horen en stukken en dvd’s in het geding gebracht.
2.7
Gehoord is Isla’s hoofd operatie Bullenbaai, die onder meer heeft verklaard dat hij in de avond van 18 augustus 2012 heeft gezien dat er olie op het zeewater voor de steigers 4 en 5 dreef, maar dat hij niet kon zien hoever de olie in de zee was gedreven. De olie die hij zag binnen de 20 á 25 in het licht van de steigerlampen dreef volgens hem richting open zee. Toen hij de volgende middag met een inspecteur van de havenveiligheidsinspectie de zaak opnam ter plaatse van het kanaal en de steigers, zag hij nergens olie meer, ook niet waar het zeewater verderop opsloeg tegen de rotsen van Rif St. Marie.
2.8
Ook gehoord zijn loods [naam] en de kapiteins van sleepboten de Jaro II, de Lima II en de Causedo, die in de nacht van 18 op 19 augustus 2012 een olietanker, de Bora, Bullenbaai hebben binnengebracht. Uit hun verklaringen blijkt dat zij geen bijzondere herinneringen hebben aan hun werkzaamheden gedurende die nacht. Zij verklaren voorts dat zij, indien zij olie zouden hebben gezien (of geroken) daarvan aantekening en melding hadden gemaakt, hetgeen niet is gebeurd. Uit de getuigenverklaringen komt ook naar voren dat in het donker, althans buiten het bereik van de dekverlichting, heel moeilijk te zien is of er olie op het water drijft.
2.9
Hetgeen de getuigen hebben verklaard en hetgeen voor het overige door Isla als (tegen)bewijs is aangedragen, is onvoldoende om de juistheid in twijfel te trekken van de voorshands bewezen geoordeelde stelling van Monumentenzorg en SSP dat de op hun terreinen aangetroffen olie afkomstig is van de COT. De omstandigheid dat de personen betrokken bij het nachtelijk binnenbrengen van de Bora geen olie hebben gezien of geroken, biedt, ook bij de door Isla vermoede vaarroute van de Bora, onvoldoende grond voor twijfel aan de aanname dat het de eerder die dag uit de COT gelekte olie is geweest die de vervuiling heeft veroorzaakt. Dat die nacht door hen geen olie is waargenomen, sluit niet uit dat er niettemin olie in de Bullenbaai aanwezig was, al dan niet op plaatsen die buiten hun zicht en reukvermogen vielen, zoals de ingang naar de salinja en de salina zelf.
2.1
Isla heeft in haar akte nader bewijs met een beroep op artikel 142 lid 1 Rv verzocht dat het Gerecht de Kustwacht zal bevelen te rapporteren over de bewegingen en de posities van alle schepen die in de periode van 18 tot en met 21 augustus 2012 nabij de zuidwestkust van Curacao voeren, waaronder de 21 door Isla genoemde schepen. Isla stelt dat zij aan de hand van die gegevens nader bewijs zal kunnen aanvoeren over de schepen waarvan olie in zee zouden kunnen zijn geraakt op een zodanige positie en tijdstip dat die olie door stroming en wind bij de zee-ingang van de salinja terecht kan zijn gekomen. Dit verzoek zal worden afgewezen. De door Isla gestelde
mogelijkheidvan een andere spill die zij nader wenst te onderzoeken en onderbouwen, weegt in het kader van het door eiseressen te leveren bewijs en het door Isla te leveren tegenbewijs niet op tegen de
vaststaandespill van olie vanuit de COT op 18 augustus 2012. Het verzochte bevel is derhalve niet terzake dienend. Daarbij komt dat is gesteld noch gebleken dat Isla de Kustwacht eerder reeds zelf (tevergeefs) heeft verzocht om de betreffende gegevens, zodat haar belang bij het gevraagde bevel ook om die reden onvoldoende is gebleken.
2.11
Gelet op het voorgaande en op hetgeen reeds bij het tussenvonnis is overwogen, is Isla jegens Monumentenzorg en SSP aansprakelijk voor de door de olieverontreiniging veroorzaakte schade. Daaronder vallen in ieder geval de onderzoekskosten die Monumentenzorg en SSP hebben gemaakt en zullen moeten maken, voor zover redelijk, ter vaststelling van de schade en de mogelijkheden van herstel.
2.12
Monumentenzorg en SSP hebben aan de hand van de bij hun verzoekschrift overgelegde onderzoeksoffertes van Dekra Experts voldoende aannemelijk gemaakt dat zij aan gemaakte en nog te maken onderzoekskosten in elk geval € 38.300 hebben besteed en zullen moeten besteden. Dat bedrag is als schade toewijsbaar. Aan de tegenwerping door Isla dat Dekra Experts niet over de benodigde expertise beschikt en te duur is, zal worden voorbijgegaan, reeds omdat Isla niet heeft gesteld welke deskundige volgens haar wel geschikt is en welk bedrag die in rekening zou brengen.
2.13
Voor een (nader) voorschot op de door eiseressen schade bieden de tot dusver aangevoerde feiten onvoldoende grond. Zoals mede kan worden afgeleid uit de griffiersaantekeningen van het pleidooi, hebben Isla, vrijwilligers en anderen zich ingezet voor de schoonmaak. Vooralsnog bestaat in dit geding geen duidelijkheid over de vraag in hoeverre nog van verontreiniging sprake is en welke maatregelen vereist zijn om die verontreiniging weg te nemen. Het nadere onderzoek door Dekra Experts (en Carmabi) zal hier wellicht duidelijkheid over kunnen verschaffen.
2.14
De mogelijkheid van nadere schade is aannemelijk. Die zal kunnen worden vastgesteld in een schadestaatprocedure. De vordering van eiseressen Isla te veroordelen tot vergoeding van schade op te maken bij staat, zal dan ook worden toegewezen.
2.15
Isla heeft nog aangevoerd dat de percelen van Monumentenzorg en SSP een geringe geldelijke waarde hebben omdat het gaat om Ramsargebied, dus een beschermd watergebied. Volgens Isla brengt dat mee dat voor zover de kosten de waarde van de percelen zouden overtreffen, dat deel van de vordering niet toegewezen kan worden. Die redenering gaat niet op. Er is geen rechtsregel die meebrengt dat de eigenaar van (beschermd) natuurgebied genoegen moet nemen met een economische “total loss”-waarde en geen aanspraak kan maken op herstel.
2.16
Monumentenzorg en SSP vorderen voorts een verbod aan Isla tot verdere verontreiniging van Bullenbaai, althans een gebod om te verhinderen dat die verontreiniging de salinja bereikt. Een gebod zoals hierna in het dictum weergegeven is toewijsbaar. Eiseressen hebben als “buren” van de COT voldoende belang bij een dergelijk gebod, versterkt met een dwangsom, omdat een dergelijk gebod een extra prikkel voor Isla kan vormen haar bedrijfsvoering aldus in te richten dat het risico van menselijk falen als hiervoor omschreven onder 2.1 i) verder wordt beperkt.
2.17
De aan het gebod te verbinden dwangsom zal worden bepaald op NAf 500.000 per gebeurtenis. Voor het geval een eventuele toekomstige verontreiniging van de salinja slechts een geringe omvang zou hebben en de dwangsom gelet daarop disproportioneel zou zijn, zal worden bepaald dat de verbeurde dwangsom voor rechterlijke matiging vatbaar is.
2.17
Monumentenzorg en SSP hebben hun vordering tot het opleggen van het gebod aldus vormgegeven, dat Isla de keuze wordt gelaten aan dat gebod te voldoen door het treffen van een technische voorziening bij de zee-ingang van de salinja waardoor de salinja wordt beschermd tegen toekomstige lekkages. Ook dat deel van het gevorderde is toewijsbaar. Dat Isla voor het treffen van een dergelijke voorziening mede afhankelijk is van het Land en/of Refeneria di Kòrsou N.V., die volgens haar eigenaar zijn van de percelen ter plaatse, staat niet aan toewijzing in de weg. Het treffen van een voorziening betreft immers geen verplichting die Isla wordt opgelegd, maar een haar wellicht ten dienste staande mogelijkheid om aan het aan haar op te leggen gebod te voldoen en daarmee het risico van verbeurte van dwangsommen weg te nemen.
2.18
Isla zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding. Het gemachtigdensalaris zal daarbij worden geliquideerd op basis van tarief 6 (6 punten).

3.Beslissing

Het Gerecht:
3.1
wijst af het verzoek van Isla ex artikel 142 lid 1 Rv;
3.2
veroordeelt Isla aan Monumentenzorg en SSP te betalen het bedrag van € 38.300, of de tegenwaarde daarvan in NAf, terzake kosten van deskundigenonderzoek naar de schade, bij uitblijven van betaling te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van twee weken na de uitspraak van dit vonnis;
3.3
veroordeelt Isla en tot vergoeding aan Monumentenzorg en SSP van de overige schade die zij lijden als gevolg van de olievervuiling van de salinja Rif St. Marie en omliggende gebieden, veroorzaakt door de olielekkage te Bullenbaai in augustus 2012, nader op te maken bij staat, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 augustus 2012;
3.4
gebiedt Isla te verhinderen dat bij Bullenbaai in verband met haar bedrijfsuitoefening in concentraties van meer dan 100 ppm (de norm in de hindervergunning) in zee terechtgekomen olie het binnenwater van de salinja Rif St. Marie bereikt, zulks op straffe van verbeurte van een - voor rechterlijke matiging vatbare - dwangsom van NAf 500.000 per gebeurtenis;
3.5
bepaalt dat Isla geacht wordt onderdeel 3.4 van de veroordeling te hebben voldaan, wanneer zij een in overleg met eiseressen en eventuele andere betrokkenen vast te stellen, deugdelijke, voor rekening van Isla te ontwerpen, bouwen en onderhouden technische voorziening treft waarmee de salinja Rif St. Marie en het omliggende gebied beschermd worden tegen toekomstige lekkages, welke voorziening wellicht kan bestaan uit een sluis of slurf ter hoogte van de zee-ingang;
3.6
veroordeelt Isla in de kosten van het geding aan de zijde van Monumentenzorg en SSP gerezen, tot aan deze uitspraak begroot op NAf 485,45 aan explootkosten, NAf 3.400 aan griffierecht en NAf 6.600 voor salaris gemachtigde, alles bij uitblijven van betaling te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van twee weken na de uitspraak van dit vonnis;
3.7
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.8
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. de Kort, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 13 juni 2016, in tegenwoordigheid van de griffier.