ECLI:NL:OGEAC:2016:10

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
11 april 2016
Publicatiedatum
3 mei 2016
Zaaknummer
AR 65365/2013
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mondelinge overeenkomst over kortlopende lening tussen aandeelhouders van schroothandel

In deze zaak, die voor het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao is behandeld, gaat het om een geschil tussen Tranquilo Holding Ltd. (eiser) en Blue Marlin Financing Ltd. (gedaagde) over een mondelinge overeenkomst die betrekking heeft op een kortlopende lening. Eiser heeft in de periode van juni tot augustus 2013 een bedrag van USD 1.300.000 ter beschikking gesteld aan Miles Trucking, een vennootschap van gedaagde. De lening zou uiterlijk op 31 december 2013 terugbetaald moeten worden, vermeerderd met een opslag van USD 200.000. Gedaagde heeft echter betwist dat er sprake was van een lening en heeft aangevoerd dat de afspraken niet zijn nagekomen.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat er inderdaad een mondelinge overeenkomst was voor een kortlopende lening. De rechter heeft geoordeeld dat de kredietvergoeding van 30,6% per jaar in dit geval niet als woekerrente kan worden aangemerkt, gezien de omstandigheden waaronder de lening is verstrekt. De rechter heeft de vordering van eiser tot betaling van USD 179.794,50 toegewezen, alsook de kosten van het geding. Gedaagde is veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente vanaf 18 februari 2014.

De uitspraak benadrukt het belang van de Haviltexmaatstaf bij de interpretatie van overeenkomsten en de rol van de omstandigheden waaronder de overeenkomst tot stand is gekomen. Het Gerecht heeft geoordeeld dat de afspraken tussen de partijen, gezien hun zakelijke relatie, niet in strijd zijn met de goede zeden.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
Vonnis
in de zaak van:
TRANQUILO HOLDING Ltd.,
gevestigd te Anguilla,
te dezen optredend als lasthebber van
[eiser],
wonende te Curaçao,
eisende partij,
gemachtigde: mr. W. Princée,
tegen
[gedaagde],
wonende te Curaçao,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. E.R. de Vries,
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.Verloop van de procedure

1.1
Het procesverloop blijkt uit:
  • het verzoekschrift van 25 oktober 2013;
  • de conclusie van antwoord;
  • de akte eiswijziging;
  • de akte houdende bezwaar tegen eiswijziging;
  • het vonnis van 25 augustus 2014;
  • de voorafgaand aan het pleidooi overgelegde stukken;
  • de pleitnotities.
1.2
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.Feiten

In dit geding wordt, als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, het volgende als vaststaand aangenomen:
a. [eiser] en [gedaagde] zijn samen indirect eigenaar van schroothandel Antillean Scrap Company (A.S.C.) N.V. (hierna:
ASC) te Parera, Curaçao. Zij hebben ieder een vennootschap op Anguilla, [eiser] Tranquilo Holding Ltd (
Tranquilo) en [gedaagde] Blue Marlin Financing Ltd (
Blue Marlin), welke vennootschappen ieder voor 50% gerechtigd zijn in het geplaatste aandelenkapitaal van ASC Holding N.V, de houdster van alle aandelen in ASC.
b. In de periode van juni tot en met augustus 2013 heeft [eiser] in totaal
US$ 1.300.000 aan Miles Trucking, een vennootschap van [gedaagde], ter beschikking gesteld. Een overboekingsopdracht van 13 juni 2013 voor USD 100.000 bevat als omschrijving “Payment Services Rendered”, een cheque van 27 juni 2013 voor USD 500.000 “Payment Shares Blue Marlin” en een cheque van 7 augustus 2013 voor USD 250.000 “Betaling Schroot”.
c. Op 17 september 2013 heeft [eiser] aan [gedaagde] een conceptakte gemaild voor de overdracht door [gedaagde] van diens aandelen in Blue Marlin aan Tranquilo. Als koopprijs wordt vermeld het (reeds betaalde) bedrag USD 1.300.000.
d. Op 18 september 2013 bericht [eiser] [gedaagde] per e-mail:

[gedaagde],
Ami nunca no a bai accoord cu fia esc en.
Ba keda di cumpra ASC completo pa fin di 2013
“[gedaagde], ik ben nooit akkoord gegaan om het geld te lenen.
Jij zou ASC volledig kopen per eind 2013”.]
e. [gedaagde] antwoordt [eiser] daarop diezelfde dag:

Mi lo a hanja 1.3 awo. Ami lo a paga 1.5 fin di anja anto Mei Mei di otro anja mi lo a kumpra bo aandeelnan. Komo garantia di e sen ma bisabu ku si mi NO paga fin di anja bo ta HANJA e aandeelnan dimi.
[“Ik zou 1.3 van jou krijgen. Eind van het jaar zou ik 1.5 betalen. Medio volgend jaar koop ik jouw aandelen. Als garantie voor het geld heb ik je gezegd dat als ik NIET eind van het jaar betaal jij mijn aandelen KRIJGT.”
f. Bij brief van 13 december 2013 verzoekt [eiser] [gedaagde] om uiterlijk op 31 december 2013 een bedrag van USD 1.5 miljoen over te maken (onder vermelding van “aflossing kortlopende lening”) op een rekening van Golden Holding & Investment te Anguilla, bij gebreke waarvan [gedaagde] volgens [eiser] gehouden zal zijn medewerking te verlenen aan de overdracht van zijn aandelen in Blue Marlin aan Tranquilo.
g. Op 17 februari 2014 heeft Miles Trucking ([gedaagde]), nadat [eiser] [gedaagde] had aangesproken tot overdracht van de aandelen in Blue Marlin, USD 1.326.000 op de aangegeven rekening overgemaakt, met als omschrijving “aflossing kortlopende lening”.

3.Geschil

3.1 [
eiser] vordert na wijziging van eis, zakelijk weergegeven, dat het Gerecht bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
  • [gedaagde] zal bevelen om binnen 48 uur na dit vonnis te overleggen i) een kopie van de by-laws van Blue Marlin en ii) een kopie van het (de) toonderstuk(ken) die Blue Marlin heeft uitgegeven aan [gedaagde] als aandeelhouder van Blue Marlin of een kopie van een document en/of een verklaring waaruit volgt dat dergelijk(e) toonderstuk(ken) niet zijn uitgegeven, op straffe van een dwangsom;
  • [gedaagde] zal gebieden om, tegen terugbetaling van USD 1.326.000 door [eiser] of Tranquilo, op eerste verzoek van [eiser] of Tranquilo, alle handelingen te verrichten die nodig zijn voor de overdracht van 100% aandelen in Blue Marlin (als 50% aandeelhouder van ASC Holding) aan Tranquilo, op straffe van een dwangsom en met aanwijzing van een dwangvertegenwoordiger op de voet van art. 3:300 BW;
Subsidiair
- [ [gedaagde] zal veroordelen tot betaling aan [eiser] of Tranquilo van USD 179.794,50 (bestaande uit: USD 1.500.000 + USD 5.794,52 aan wettelijke rente over USD 1.500.000 in de periode van 1 januari 2014 tot en met 17 februari 2014, minus het reeds door [gedaagde] betaalde bedrag van USD 1.326.000), te vermeerderen met 2,56% maandelijkse rente, althans de wettelijke rente, vanaf 18 februari 2014;
met veroordeling van [gedaagde] om aan Tranquilo of [eiser] te betalen de proceskosten, nakosten, kosten van de dwangvertegenwoordiger en Naf. 10.000 aan buitengerechtelijke incassokosten, alles te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2 [
gedaagde] voert gemotiveerd verweer.

4.Beoordeling

4.1
Blijkens alinea 3 van haar akte van eiswijziging en zoals door [eiser] ter zitting met instemming bevestigd, treedt Tranquilo in dit geding op als lasthebber van [eiser].
4.2
Uitgangspunt in dit geding is dat tussen partijen in 2013 mondeling is afgesproken dat [eiser] [gedaagde] een kortlopende lening van USD 1.3 miljoen zou verstrekken, welke lening [eiser] vervolgens medio 2013 daadwerkelijk heeft verstrekt. Voorts geldt als uitgangspunt dat [gedaagde] [eiser] het geleende bedrag uiterlijk 31 december 2013 zou terugbetalen, vermeerderd met een opslag van USD 200.000. Dat dit de afspraak was wordt door [gedaagde] immers uitdrukkelijk gesteld in zijn hiervoor onder 2 f) geciteerde e-mail, welke stelling door hem in de later tussen partijen gevoerde procedures steeds is gehandhaafd. [eiser], die zich aanvankelijk op het standpunt stelde dat geen sprake was van een lening maar van verkoop door [gedaagde] van diens aandelen, heeft in zijn hiervoor onder 2 f) bedoelde brief van 13 december 2013 het standpunt van [gedaagde] op dit punt uitdrukkelijk aanvaard, waarmee tussen partijen is komen vast te staan dat inderdaad sprake was van een kortlopende geldlening. Met zijn hiervoor onder 2 g) bedoelde terugbetaling en de daaraan gegeven omschrijving bevestigt [gedaagde] op zijn beurt bovendien nogmaals dat het om een kortlopende lening ging. De standpuntwijziging van [gedaagde] in het onderhavige geding die erop neerkomt dat bij nader inzien toch geen sprake was van een geldlening, omdat [eiser] aanvankelijk een andere mening was toegedaan, zal het Gerecht niet volgen. Die aanvankelijke stellingname laat onverlet dat [eiser] de duiding door [gedaagde] van het karakter van de geldverstrekking heeft aanvaard en dat toepassing van de Haviltexmaatstaf tot de slotsom moet leiden dat sprake was van een kortlopende geldlening.
4.3 [
eiser] stelt dat voorts is afgesproken dat [gedaagde] zijn aandelen in Blue Marlin zou overdragen indien hij het geleende bedrag plus opslag niet uiterlijk 31 december 2013 zou hebben terugbetaald. Hij onderbouwt deze stelling met verwijzing naar de laatste zin van de e-mail van [gedaagde] van 18 september 2013, waarin [gedaagde] (in vertaling) schrijft: “Als garantie voor het geld heb ik je gezegd dat als ik NIET eind van het jaar betaal jij mijn aandelen KRIJGT”. [gedaagde] betwist dat hij zich heeft verbonden tot overdracht van zijn aandelen in Blue Marlin. Hij stelt in dat kader onder meer:
[eiser] heeft aanvankelijk een heel ander (ook onjuist) standpunt ingenomen, te weten dat reeds een koop was gesloten voor USD 1.3 miljoen;
in diezelfde e-mail is sprake van verkoop door [eiser] van zijn aandelen aan [gedaagde], welke verplichting [eiser] niet heeft aanvaard;
uit de e-mail blijkt niet om welke aandelen en om welke vennootschap het gaat;
in de e-mail wordt gesproken van “garantia”, zodat de aandelen hooguit als zekerheid zouden kunnen worden uitgewonnen.
4.4
In het licht van deze betwisting door [gedaagde] kan op grond van de enkele tekst van bedoelde e-mail van [gedaagde] niet worden aangenomen dat [gedaagde] zich heeft verbonden zijn aandelen in Blue Marlin aan [eiser] (of Tranquilo) over te dragen als eind 2013 het bedrag van USD 1.5 miljoen niet door hem zou zijn betaald. Voor bewijs vatbare stellingen waaruit het bestaan van een dergelijke overeenkomst nader zou kunnen blijken (wat, wie, waar, wanneer), heeft [eiser] niet aangevoerd, zodat aan bewijslevering niet wordt toegekomen. De primaire vorderingen van [eiser] kunnen dus niet slagen.
4.5
De subsidiaire vordering is gelet op hetgeen hiervoor onder 4.2 is overwogen in beginsel toewijsbaar. [gedaagde] is gehouden zijn verplichting uit de kortlopende leningsovereenkomst na te komen. Hij heeft dit met zijn betaling van USD 1.326.000 op 17 februari 2014 slechts ten dele gedaan. De overeengekomen opslag van USD 200.000, die het Gerecht aanmerkt als een kredietvergoeding, heeft [gedaagde] niet geheel voldaan.
4.6 [
gedaagde] wijst er op dat die kredietvergoeding neerkomt op 15,4% over een periode van zes maanden, oftewel 30,6% per jaar of 2,56% per maand, en dat een dergelijke vergoeding volgens vaste rechtspraak van het Gemeenschappelijk Hof in strijd is met de goede zeden en dus nietig. Juist is dat bij kredietverlening een rentepercentage van 18% rente op jaarbasis veelal als maximaal toelaatbaar wordt geoordeeld. Daarmee is echter niet gezegd dat dat voor iedere zaak geldt (zie GHvJ 6 februari 2016, ECLI:NL:OGHACMB:2016:6
Arubaans pandjeshuis). In de onderhavige zaak moet worden geoordeeld dat het partijen vrij stond een kredietvergoeding van USD 200.000 overeen te komen voor een geldlening van USD 1,3 miljoen over de periode van medio 2013 tot eind 2013. Het Gerecht sluit zich op dit punt aan bij hetgeen [eiser] heeft aangevoerd onder 39 tot en met 41 van zijn pleitnota. Er was sprake van een gelijkwaardige verhouding tussen bevriende en naar het zich laat aanzien succesvolle zakenlieden, beiden met vennootschappen te Curaçao en Anguilla, die met een zekere nonchalance omgingen met afspraken over en de betaling van aanzienlijke bedragen. In die verhouding en onder de hier aan de orde zijnde omstandigheden, is ook een rente die neerkomt op 30,6% op jaarbasis toelaatbaar en niet als woeker aan te merken.
4.7
Dat partijen ook iets hebben afgesproken over de bij gebreke van aflossing per 31 december 2013 verschuldigde rente is niet gebleken. Gelet daarop is [gedaagde] vanaf 1 januari 2014 slechts de wettelijke rente over USD 1.500.000 verschuldigd.
4.8
De eerst bij pleidooi door [gedaagde] aangevoerde subsidiaire verweren dat hij op grond van onrechtmatig handelen door [eiser] bevoegd was tot opschorting van zijn terugbetalingsverplichting en dat het beroep van [eiser] op de overschrijding van de betalingstermijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, zijn, voor zover na het voorgaande nog terzake dienend, te laat gevoerd. De goede procesorde brengt mee dat deze verweren buiten beschouwing blijven.
4.9
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de subsidiaire vordering van [eiser] toewijsbaar is, derhalve USD 179.794,50 (bestaande uit: USD 1.500.000 + USD 5.794,52 aan wettelijke rente over USD 1.500.000 in de periode van 1 januari 2014 tot en met 17 februari 2014, minus het reeds door [gedaagde] betaalde bedrag van USD 1.326.000), met dien verstande dat ook vanaf 18 februari 2014 slechts de wettelijke rente verschuldigd is.
4.10 [
gedaagde] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Bij de liquidatie van het gemachtigdensalaris zal daarbij voor het beslagrekest en het verzoekschrift worden uitgegaan van Tarief 11 en voor het pleidooi van Tarief 8. Het gevorderde bedrag van Naf. 10.000 aan buitengerechtelijke incassokosten komt het Gerecht redelijk en passend voor en zal worden toegewezen.

5.Beslissing

Het Gerecht:
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] of Tranquilo van USD 179.794,50, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 februari 2014 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] of Tranquilo van Naf. 10.000, bij niet-voldoening te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de uitspraak van dit vonnis;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding aan de zijde van [eiser] gerezen, te betalen aan [eiser] of Tranquilo, tot aan deze uitspraak begroot op Naf. 450 aan griffierecht, Naf. 297,21 aan kosten betekening, Naf. 359,98 aan beslagkosten en Naf. 17.600 voor salaris gemachtigde, alles bij niet-voldoening te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de uitspraak van dit vonnis;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. de Kort, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken.