ECLI:NL:OGEAC:2015:9

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
10 juni 2015
Publicatiedatum
22 juni 2015
Zaaknummer
500.00549/14
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor de uitvoer van een grote hoeveelheid cocaïne vanuit Curaçao naar Sint Maarten

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 10 juni 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in Colombia en woonachtig op Curaçao. De verdachte had een container gehuurd om goederen naar Sint Maarten te vervoeren, waarin 670 kilo cocaïne werd aangetroffen. Tijdens de zittingen op 21 november 2014 en 22 mei 2015 werd de verdachte bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.C. Vaders, terwijl de officier van justitie, mr. R.R. Koert, een gevangenisstraf van acht jaar eiste. De verdachte heeft een onaannemelijke verklaring afgelegd over zijn betrokkenheid bij de container en de inhoud ervan, wat door het Gerecht als ongeloofwaardig werd beschouwd. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar, met aftrek van voorarrest, voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumlandsverordening 1960. Het Gerecht heeft in zijn overwegingen de ernst van de feiten en de gevolgen voor de volksgezondheid benadrukt, evenals de rol van de verdachte in de drugshandel.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

S T R A F V O N N I S
in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [datum] 1960 te Colombia,
wonende te Curaçao,
thans alhier gedetineerd.

1.Onderzoek van de zaak

Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2014 en 22 mei 2015. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.C. Vaders.
De officier van justitie, mr. R.R. Koert, heeft ter terechtzitting gevorderd de verdachte ter zake van het feit te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van voorarrest.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, met inachtneming van de gevorderde en toegewezen wijzigingen, tenlastegelegd:…
Het Gerecht heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Bewijsbeslissingen

4A. Bewezenverklaring
Het Gerecht heeft uit het onderzoek op de terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat het bewezen acht:
primair
dat hij in de periode van 24 juli 2014 tot 29 juli 2014 te Curaçao tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft uitgevoerd in de zin van artikel 1 lid 3 van de Opiumlandsverordening 1960 een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in artikel 1 Opiumlandsverordening 1960.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.

5.Bewijsmiddelen

De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de navolgende wettige bewijsmiddelen zijn vervat. [1]
1. Proces-verbaal van bevinding Douane Curaçao PIOD d.d. 29 juli 2014, p. 4 e.v., voor zover inhoudende zakelijk weergegeven:
Op 29 juli 2014 vond een uitvoervisitatie van goederen / vracht met bestemming Sint Maarten plaats bij Caribbean Cargo Services N.V. te Curaçao. Bij de visitatie van de goederen in een container ten name van de afzender Negocios de Caribe, van welk bedrijf de verdachte eigenaar is, rees na het vergelijken van de inhoud van de container qua waarde en uitzicht met de hiermee gemoeide vrachtkosten, het vermoeden dat sprake was van een abnormale transactie / zending. Bij fysieke controle van de goederen werd geconstateerd dat er gesjoemeld was met de constructie van de container. Uit ervaring ontstond het vermoeden dat sprake was van smokkel van een verboden goed. Vervolgens werd een gat geboord in de voorkant van de container. Bij het terugtrekken van de boor was daaraan een wit poeder gekleefd die een scherpe geur verspreidde. Vervolgens werd de vals aangebrachte wand van de container verwijderd. Na het tellen van het aantal (zich daar bevindende; opm. GEA gelet op bewijsmiddel 4) pakketten bleken het 119 pakketten inhoudende verdovende middelen te zijn. Twee pakketten hadden als inhoud 4 pakjes, terwijl de rest elk vijf pakjes als inhoud had. In totaal waren er dus 593 pakjes. Bij een gehouden proef met een kleine hoeveelheid wit poeder uit één van de pakjes met behulp van de Scott Reagent Modified test, reageerde de geteste poeder als te zijn cocaïne.
2. Proces-verbaal van overname, weging, testen en opsturen van monster naar laboratorium van de in beslag genomen verdovende middelen op het terrein van Curaçao Port Authority (CPA) d.d. 29 juli 2014, p. 21 e.v., voor zover inhoudende zakelijk weergegeven:
De 593 blokken inhoudende een hoeveelheid samengeperst witachtig poeder wegen gezamenlijk bruto 669.210 gram. Uit 10 blokken is een geringe hoeveelheid poeder getest met de Narcotest. Hierbij trad een positieve kleurreactie op, zodat aangenomen mag worden dat het vermoedelijk cocaïne bevat, een middel vermeld in de Opiumlandsverordening 1960. Vanuit de 10 blokken zijn monsters genomen, welke onder opschrift 79/2014 code II-B-1 tot en met II-B-10 zijn opgestuurd naar het Analytisch Diagnostisch Centrum.
3. Geschrift, te weten Rapport van Analytisch Diagnostisch Centrum d.d. 19 november 2014, los stuk, voor zover inhoudende zakelijk weergegeven:
Het materiaal met de opschriften no. 79 code II-B-1 t/m no. 79 code II-B-10 bevat cocaïne in de zin van de Opiumlandsverordening 1960.
4. Proces-verbaal van ambtshandeling Douane Curaçao PIOD d.d. 5 augustus 2014, p. 14 e.v., voor zover inhoudende zakelijk weergegeven:
In de verborgen ruimte waren 119 pakketten inhoudende vermoedelijk verdovende middelen aangetroffen. Na verwijdering van de partij cocaïne uit de container is geconstateerd dat gebruik werd gemaakt van lood om de penetratie van de stralen van de containerscan te beperken.
5. Proces-verbaal van bevindingen “Lood” in de container met het nummer CMAU 599955-1 d.d. 5 augustus 2014 p. 40 e.v., voor zover inhoudende zakelijk weergegeven:
Uit onderzoek is gebleken dat Kooyman Mega Store lood met groene strepen verkoopt, op 25 juli 2014 een klant een hoeveelheid lood van 22 FT heeft gekocht en hierbij de Funmileskaart met nummer [nr] heeft gebruikt en NAf 1.678,81 inclusief taks heeft betaald en waarbij kenteken [x] als “Ref” op de bon is vermeld. De Funmileskaart staat op naam van [ ]. Het kenteken [x] staat op naam van [verdachte].
Onder de verdachte [verdachte] is een kassabon van Kooyman Santa Maria in beslag genomen, gedateerd 26 juli 2014. Uit een kopie van de bon blijkt dat onder andere Bison Polymax en TIE WIRE CALV (gegalvaniseerde bedrading) zijn gekocht. De verdachte [verdachte] is op de camerabeelden van de Kooyman te zien. De in de container aangetroffen verdovende middelen werden vastgehouden met gegalvaniseerde binddraden.
6. Proces-verbaal van huiszoeking en inbeslagname op het adres [adres] d.d. 4 augustus 2014, p. 163 e.v., met als bijlage een kassabon van Kooyman d.d. 25 juli 2014, p. 167, voor zover inhoudende zakelijk weergegeven:
In een vuilnisbak onder een bureau in de kantoorruimte is een gescheurde aankoopbon van Kooyman d.d. 25 juli 2014 ad 1.678,81 aangetroffen.
7. Proces-verbaal van proces-verbaal van bevinding Caribbean Cargo Services N.V. d.d. 31 juli 2014, p. 27 e.v., voor zover inhoudende zakelijk weergegeven:
De container is op 25 juli 2014 naar een adres te Montana Rey getransporteerd om geladen te worden. De container is op 28 juli 2014 op dat adres opgehaald en weer naar Caribbean Cargo Services getransporteerd.
8. Proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 september 2014, p. 60 e.v., voor zover inhoudende zakelijk weergegeven:
Op 31 juli 2014 is een huiszoeking verricht op het Industriepark Montagne Abou, [adres] te Curaçao. Op deze locatie was de container door Caribbean Cargo Services op 25 juli 2014 afgezet. In één van de drums op het terrein zijn twee rode tuben Bison Polymax aangetroffen. Deze zijn gekocht bij Kooyman te Santa Maria op 26 juli 2014. Uit onderzoek naar de kassabon blijkt dat bij de betaling gebruik is gemaakt van de Funmileskaart op naam van [ ].
9. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 22 mei 2015 afgelegd, voor zover inhoudende zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik de container heb gehuurd en de kosten heb betaald. Het klopt ook dat ik op 25 juli 2014 lood bij de Kooyman heb gekocht en op 26 juli 2014 verschillende goederen, waaronder Bison Polymax, bij de Kooyman heb afgerekend.
5A. Overwegingen ten aanzien van het bewijs
De verdachte heeft een container gehuurd om goederen uit te voeren. Als uitgangspunt geldt dat hij met de inhoud van de uit te voeren container bekend is en voor die inhoud dan ook verantwoordelijk is. De verdachte is dat ook overeengekomen met Caribbean Cargo Services. Van genoemd uitgangspunt moet worden afgeweken wanneer aannemelijk wordt dat de verdachte met die inhoud niet bekend was en daarmee niet bekend had behoren te zijn.
Naar het oordeel van het Gerecht is de verklaring van de verdachte ter onderbouwing van zijn stelling dat hij niet wist dat zich in de container cocaïne bevond, hoogst onwaarschijnlijk en is die stelling derhalve niet geloofwaardig.
Het is een feit van algemene bekendheid dat er wereldwijd, ook in Curaçao en het verdere Caribisch gebied veel drugs worden gesmokkeld, veelal door koeriers in vliegtuigen maar ook via vaartuigen en zeecontainers. Het is onwaarschijnlijk dat een drugsorganisatie op een dergelijke wijze als uit de verklaring van de verdachte zou volgen, ruim 669 kilo cocaïne laat vervoeren door een onwetende schakel, in casu degene die de container bij CCS heeft gehuurd, aangezien dat aanzienlijke risico’s voor de organisatie zou meebrengen, zoals het risico van verlies van de cocaïne wanneer deze persoon later niet meer kan worden achterhaald of wanneer deze de drugs voortijdig zelf ontdekt.
Onwaarschijnlijk zijn voorts onder meer de volgende elementen van de verklaring van de verdachte.
Het element dat de verdachte twee Venezolanen, [a] en [b], toestemming heeft gegeven om goederen in de container te laden en versturen. De verdachte heeft enerzijds verklaard dat hij deze personen niet kent, anderzijds dat het twee klanten van hem zijn en hij zaken met ze doet. Hij kan echter geen telefoon- of adresgegevens van de personen verstrekken en kent hun achtergrond niet. Desondanks heeft hij ze blind vertrouwd, aldus de verdachte ter terechtzitting van 22 mei 2015. Het Gerecht acht dit niet geloofwaardig.
Het element dat de container geladen zou worden bij Caribbean Cargo Services en de verdachte geen opdracht voor het transport naar Montana Rey heeft gegeven. Volgens de verdachte zou de container op het terrein van Caribbean Cargo Services geladen worden met zijn oude voorraad en zouden de twee Venezolanen hun goederen daar zelf bijvullen. Het is ongeloofwaardig dat het transport naar Montana Rey, welk transport door Caribbean Cargo Services is geadministreerd [2] , heeft plaatsgevonden zonder dat daarvoor extra kosten zijn berekend of geadministreerd. Het Gerecht leidt uit het proces-verbaal van bevinding Caribbean Cargo Services N.V. en daarbij gevoegde stukken af dat Caribbean Cargo Services geen extra bedrag in rekening heeft gebracht voor het transport naar Montana Rey. Het Gerecht neemt op dit onderdeel mede in aanmerking dat het uiterst onwaarschijnlijk is dat derden die zoveel cocaïne naar Sint Maarten willen smokkelen, daarvoor een manier kiezen die het uiterst onzeker maakt of de cocaïne uiteindelijk wel wordt meegenomen en afgegeven.
Het element dat de verdachte het bij Kooyman gekochte lood aan de twee Venezolanen heeft verkocht. De verdachte heeft pas in een laat stadium van de procedure, namelijk ter zitting van 22 mei 2015, verklaard dat hij het lood voor de Venezolanen heeft gekocht. Volgens de verdachte geven ze hem altijd opdrachten. Ze konden het lood zelf niet kopen, omdat ze de stad niet kennen en geen vervoer hadden. Bij de politie heeft de verdachte dit echter niet verklaard. Integendeel, toen de verdachte werd geconfronteerd met de kassabon van Kooyman, beriep hij zich op zijn zwijgrecht.
Het element dat twee helpers van de twee Venezolanen zijn meegegaan naar de Kooyman en daar zelf Bison Polymax hebben gekocht, die de verdachte voor hen heeft betaald. Volgens de verdachte is dit een service die hij de Venezolanen verleent. De kosten, in dit geval NAf 3.620, worden achteraf bij hen in rekening gebracht. Het Gerecht acht het ongeloofwaardig dat de verdachte een dergelijk hoog bedrag voorschiet voor twee Venezolanen die hij niet kent en waarvan hij geen verdere gegevens heeft.
Het element dat de verdachte niet bekend is met een smokkelmethode als de onderhavige.
Het Gerecht is derhalve van oordeel dat de verklaring van de verdachte als volstrekt ongeloofwaardig ter zijde moet worden gesteld.
Ook anderszins is niets aannemelijk geworden dat aanleiding geeft om van voormeld uitgangspunt af te wijken.
Het Gerecht acht dan ook bewezen dat de verdachte willens en wetens, tezamen en in vereniging met anderen, de cocaïne heeft uitgevoerd in de zin van artikel 1 lid 3 van de Opiumlandsverordening 1960.

6.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert volgens de wettelijke regeling het volgende strafbare feit op:
primair:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met artikel 3, eerste lid, onder A van de Opiumlandsverordening 1960, strafbaar gesteld bij artikel 11 van deze Landsverordening.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
7. Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

8.Motivering van de sanctie

Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft het Gerecht zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft het Gerecht het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de uitvoer van een grote hoeveelheid cocaïne. De verdachte heeft een container gehuurd met bestemming Sint Maarten en daarin samen met anderen de cocaïne verstopt.
Cocaïne is een voor de gezondheid van gebruikers daarvan zeer schadelijke stof. De uit te voeren hoeveelheid is van dien aard dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Hierdoor wordt niet alleen de volksgezondheid ernstig bedreigd, maar de ervaring leert ook dat in het bijzonder bij de grensoverschrijdende handel dit zowel in de invoer- als de uitvoerlanden dikwijls gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit, variërend van lichte verwervingscriminaliteit tot zware criminaliteit, zoals geweldsmisdrijven. De verdachte is geheel aan deze gevolgen voorbij gegaan en heeft alleen oog gehad voor zijn eigen financieel gewin.
Het Gerecht rekent de verdachte zijn handelen zwaar aan en is op grond van de aard en de ernst daarvan van oordeel dat slechts een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt, als passende straf in aanmerking komt.
Bij het vaststellen van de duur van de op te leggen straf houdt het Gerecht in het voordeel van de verdachte rekening met de omstandigheid dat hij niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
Alles afwegende is het Gerecht van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 1:123 en 1:224 van het Wetboek van Strafrecht;
artikel 3 en 11 van de Opiumlandsverordening 1960.

9.Beslissing

Het Gerecht:
verklaart bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde zoals in rubriek
4Aomschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het primair bewezen verklaarde feit het in rubriek
6genoemde strafbare feit oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens dit feit tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
acht (8) jaren;
bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. I.H. Lips en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht op 10 juni 2015, in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.De door het Gerecht als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen. Tenzij anders vermeld wordt verwezen naar het einddossier onderzoek “Del Caribe” d.d. 11 november 2014.
2.p. 39