ECLI:NL:OGEAC:2015:3

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
1 april 2015
Publicatiedatum
22 april 2015
Zaaknummer
500.00798/14
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een schietincident met betrekking tot bedreiging en vuurwapenbezit

In deze zaak, die op 1 april 2015 door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao werd behandeld, stond de verdachte terecht voor een schietincident dat plaatsvond op 20 oktober 2014 op de Steenmijnweg. De verdachte had opzettelijk in de richting van een slachtoffer geschoten, maar het Gerecht oordeelde dat niet kon worden vastgesteld dat de kans dat de kogels het slachtoffer zouden raken aanmerkelijk was. Hierdoor was er onvoldoende bewijs voor opzet op de dood of zware mishandeling. De verdachte werd wel schuldig bevonden aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en vuurwapenbezit. De officier van justitie had een gevangenisstraf van vier jaar geëist, maar het Gerecht legde een gevangenisstraf van 24 maanden op, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De verdachte was bij de zitting aanwezig, bijgestaan door zijn raadsvrouw S.H.M. Helder, en de officier van justitie was mr. Ph. Van Logten. Het Gerecht oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De getuigenverklaringen werden als betrouwbaar beschouwd, en het Gerecht achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van de poging tot doodslag en zware mishandeling, waarvoor de verdachte werd vrijgesproken.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

S T R A F V O N N I S
in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [datum]1958 te Curaçao,
wonende te Curaçao,
thans gedetineerd.

1.Onderzoek van de zaak

Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2015. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw S.H.M. Helder.
De officier van justitie, mr. Ph. Van Logten, heeft ter terechtzitting gevorderd de verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit 1 primair, impliciet primair (poging tot doodslag) en feit 2 te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vier (4) jaar, met aftrek van voorarrest, waarvan één (1) jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar onder de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften te geven door of namens de reclassering, ook als dit inhoudt behandeling in Brasami.
De raadsvrouw heeft een bewijsverweer gevoerd en vrijspraak bepleit.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd:…

3.Voorvragen

3.1
Geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke vereisten voldoet en dus geldig is.
3.2
Bevoegdheid van het Gerecht
Krachtens de wettelijke bepalingen is het Gerecht bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
3.3
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
3.4
Redenen voor schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging gebleken.

4.Bewijsbeslissingen

4A. Vrijspraak ten aanzien van feit 1 primair en subsidiair
Evenals de officier van justitie en de raadsvrouw van de verdachte oordeelt het Gerecht dat het als feit 1 primair, impliciet primair tenlastegelegde medeplegen van poging tot moord niet wettig en overtuigend is bewezen. Het dossier bevat geen bewijs dat de verdachte, al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen, heeft geprobeerd het slachtoffer met voorbedachte raad van het leven te beroven. Het Gerecht zal de verdachte dan ook vrijspreken van het als feit 1 primair, impliciet primair tenlastegelegde.
Anders dan de officier van justitie acht het Gerecht ook het als feit 1 primair, impliciet subsidiair tenlastegelegde medeplegen van poging tot doodslag en het als feit 1 subsidiair tenlastegelegde medeplegen van poging tot zware mishandeling, niet wettig en overtuigend bewezen. Dit wordt als volgt toegelicht.
Uit onderstaande bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte meermalen in de richting van het slachtoffer heeft geschoten vanaf het einde van de straat. Uit het dossier blijkt echter niet op welke afstand de verdachte zich vanaf het slachtoffer bevond op het moment van het schieten. Het slachtoffer verklaart hierover dat de verdachte op een afstand gelijk aan drie huizen van hem verwijderd stond. Deze verklaring is echter, zonder nadere gegevens over de feitelijke situatie, die ontbreken, onvoldoende om de daadwerkelijke afstand te kunnen vaststellen. Op grond van de feitelijke gedraging van de verdachte (het schieten vanaf het einde van de straat dan wel vanaf een afstand van drie huizen) kan niet worden vastgesteld dat de kans dat de afgevuurde kogels het slachtoffer zouden raken, aanmerkelijk is. Aldus kan niet worden bewezen dat sprake was van opzet op de dood dan wel zware mishandeling van het slachtoffer.
Voorts blijkt uit het proces-verbaal van forensisch onderzoek dat er in de woning aan het adres Steenmijnweg 24 twee kogelinslagen zijn aangetroffen. Ervan uitgaande dat deze door de verdachte zijn veroorzaakt, hetgeen niet vaststaat, valt hieruit niet - zonder meer - af te leiden dat de verdachte zodanig op het slachtoffer heeft gericht dat de kogels vitale lichaamsdelen van het slachtoffer hadden kunnen treffen of hem zodanig hadden kunnen raken dat de kans op zwaar lichamelijk letsel aanmerkelijk is. De verklaring van het slachtoffer dat (met woorden van gelijke strekking) als ze hem echt wat wilden aandoen ze beter hadden kunnen richten, is eerder een aanwijzing voor het tegendeel. Ook in zoverre is derhalve niet bewezen dat de verdachte het opzet op de dood dan wel zware mishandeling van het slachtoffer had.
Het dossier bevat daarnaast geen bewijs dat de verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met een ander heeft gehandeld. Uit de gedraging of uiterlijke verschijningsvorm van de handeling kan ook niet worden afgeleid dat sprake is van medeplegen en het opzet daarop. Immers, uit de omstandigheid dat eerst de man “Kleine” en vervolgens, kort daarna, de verdachte in de richting van het slachtoffer hebben geschoten volgt niet - zonder meer - dat het opzet van de verdachte op zowel de gedraging als de dood of zware mishandeling van het slachtoffer was gericht.
Het voorgaande brengt met zich dat de onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde feiten niet zijn bewezen. Het Gerecht zal de verdachte van deze feiten moeten vrijspreken.
4B. Bewezenverklaring
Het Gerecht heeft uit het onderzoek op de terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het onder feit 1 meer subsidiair en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat het bewezen acht dat:
1.
meer subsidiair
hij op 20 oktober 2014 te Curaçao [SO] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft hij, verdachte, toen en aldaar opzettelijk dreigend meermalen met een vuurwapen (te weten een revolver) geschoten in de richting van genoemde [SO];
2.
hij op 20 oktober 2014 te Curaçao voorhanden heeft gehad een vuurwapen (te weten een zwart revolver kaliber 38) in de zin van de Vuurwapenverordening 1930 en munitie (te weten 4 stuks) in de zin van de Vuurwapenverordening 1930.
Hetgeen aan verdachte onder 1 meer subsidiair en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

5.Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1 meer subsidiair en feit 2

De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de navolgende wettige bewijsmiddelen zijn vervat.
1.
Proces-verbaal van verhoor van getuige bij de rechter-commissaris van 25 februari 2015, opgemaakt door mr. J.G.M. Kroeze, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken, inhoudende als verklaring van getuige [SO], zakelijk weergegeven:
Op 20 oktober 2014 stond ik op straat voor het tuinhek van [J]. [verdachte] stond iets verder aan het einde van de straat en begon op mij te schieten. Ik zag dat “[verdachte]” tweemaal op mij schoot. Hij stond op een afstand van drie huizen van mij af. Ik zag dat hij een zwart .38 revolver bij zich had.
2.
Proces-verbaal van verhoor van getuige bij de rechter-commissaris van 25 februari 2015, opgemaakt door mr. J.G.M. Kroeze, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken, inhoudende als verklaring van getuige [J], zakelijk weergegeven:
Op 20 oktober 2014 kwam [SO] bij mij thuis. Ik hoorde vier schoten die uit de richting van het einde van de straat kwamen. Ik zag [verdachte] meteen nadat de vier schoten gelost waren voor mijn huis lopen. Ik zag dat hij een zwart vuurwapen in zijn hand had.
3.
Proces-verbaal van verhoor van getuige bij de rechter-commissaris van 14 januari 2015, opgemaakt door mr. J.G.M. Kroeze, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken, inhoudende als verklaring van getuige [broer van SO], zakelijk weergegeven:
Ik ken de man [verdachte]. Zijn bijnaam is “[verdachte]”. Op 20 oktober 2014 zag ik mijn broer [SO] halverwege de straat. [verdachte] stond aan het einde van de straat met een schietvoorwerp in zijn hand. Op dat moment ben ik richting [verdachte] gelopen en zag ik het schietvoorwerp. Mijn broer ging schuilen achter een auto en ik heb [verdachte] zien schieten toen mijn broer zijn hoofd omhoog stak. Ik heb het wapen gezien toen [verdachte] later langs mij liep. Hij heeft ongeveer drie of keer geschoten. Toen [verdachte] aan het schieten was antwoordde hij op mijn vraag wat hij aan het doen was, dat hij een grapje uithaalde en mijn broer bang wilde maken.
4.
Proces-verbaal van aanhouding op heterdaad, in de wettelijke vorm opgemaakt en gesloten op 21 oktober 2014 door A.D. Crump en E.R. Zevenhuizen, werkzaam bij het Korps Politie Curaçao, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op 20 oktober 2014 zagen wij op de Steenmijnweg te Curaçao een voor ons onbekende man in onze richting rennen. Bedoelde man had een zwartkleurig object in zijn rechterhand, dat hij probeerde te schuilen. Toen de man de politiepatrouille zag sprong de man over de afrastering van het perceel nummer 11 en rende hij weg. Ik, verbalisant Zevenhuizen, achtervolgde bedoelde man te voet en zag duidelijk hoe hij eerder vermeld zwartkleurige object op het erf van Steenmijnweg nummer 11, liet vallen. De man klom over de muur en rende de Kaminda Taki op. Ik bleef op het perceel Steenmijnweg nummer 11 staan en zag dat het eerder genoemde zwartkleurige object een vuistvuurwapen (revolver), in een zwarte hoes was. Ik, verbalisant Crump, bevond mij op dat moment in de Kaminda Taki, waar ik de man, genaamd Elvin Mateo Martha, heb aangehouden.
5.
Proces-verbaal van bevinding, in wettelijke vorm opgemaakt en gesloten op 12 maart 2015 door R.V.G. Sambo, brigadier en forensisch rechercheur bij het Team Forensische Opsporing, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Het op maandag 20 oktober 2014 bij de verdachte [verdachte] in beslaggenomen voorwerp is een revolver, kaliber .38 Special. Tevens werden er vier scherpe patronen voor onderzoek aangeboden. De revolver is een vuurwapen in de zin van de Vuurwapenverordening 1930, zoals gewijzigd. De patronen zijn munitie in de zin van de Vuurwapenverordening 1930, zoals gewijzigd.
5A. Overwegingen ten aanzien van het bewijs van feit 1 meer subsidiair en feit 2
De raadsvrouw van de verdachte heeft het verweer gevoerd dat de verklaringen van de verschillende getuigen tegenstrijdig en ongeloofwaardig zijn en hierdoor hetgeen de verdachte ten laste is gelegd niet kan worden bewezen.
Anders dan de raadsvrouw acht het Gerecht de getuigenverklaringen betrouwbaar. De getuigen hebben hun verklaringen afgelegd bij de rechter-commissaris, nadat ze hadden aangegeven de waarheid te zullen zeggen. Ze verklaren vervolgens gedetailleerd. De verklaringen van het slachtoffer en getuige [broer van SO] komen zowel op onderdelen als op hoofdpunten met elkaar overeen, te weten wat betreft het daadwerkelijke schieten door de verdachte met een vuurwapen, dat het slachtoffer zich achter een auto had verscholen en het vasthouden van een (zwart) vuurwapen door de verdachte. Dit laatste wordt bevestigd door de verklaring van getuige [J] die verklaart de verdachte met een zwart vuurwapen in zijn hand te hebben gezien. Het Gerecht heeft geen enkele reden om te twijfelen aan de juistheid van de getuigenverklaringen en acht deze derhalve betrouwbaar. De verschillende getuigenverklaringen zullen derhalve tot het bewijs worden gebezigd.
Nu uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte vanaf het einde van de straat met een vuurwapen in de richting van het slachtoffer heeft geschoten, zijn de feiten 1 meer subsidiair en 2 wettig en overtuigend bewezen.

6.Kwalificatie

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 meer subsidiair:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling.
Feit 2:
Overtreding van een verbod, gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening 1930, meermalen gepleegd.

7.Strafbaarheid

7A. Rechtvaardigingsgronden
Het bewezenverklaarde is strafbaar nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid ervan opheffen of uitsluiten.
7B. Schulduitsluitingsgronden
De verdachte is strafbaar nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid opheffen of uitsluiten.

8.Oplegging van straf of maatregel

Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht het Gerecht na te noemen beslissing passend. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling door met een vuurwapen te schieten in de richting van het slachtoffer. Een delict als het onderhavige, gepleegd op de openbare weg en rond het middaguur, draagt een voor de rechtsorde schokkend karakter en kan niet alleen bij het slachtoffer maar ook in de samenleving angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg brengen. Dit rekent het Gerecht de verdachte zwaar aan. Daarnaast kan verboden vuurwapenbezit een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich brengen. Tegen het ongecontroleerde bezit van vuurwapens dient dan ook streng te worden opgetreden.
Het Gerecht is op grond van de aard en de ernst van de feiten van oordeel dat slechts een straf die vrijheidsbeneming met zich brengt, als passende straf in aanmerking komt.
Bij het vaststellen van de duur van de op te leggen straf weegt het Gerecht mee dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit.
Het Gerecht neemt voorts het reclasseringsrapport van 14 januari 2015 in aanmerking.
Ook houdt het Gerecht rekening met de proceshouding van verdachte. Hij heeft geen verantwoordelijkheid voor zijn handelen genomen.
Alles afwegende kan niet worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een gevangenisstraf van na te melden duur.
Het Gerecht zal een deel van deze straf voorwaardelijk opleggen en hieraan een proeftijd verbinden teneinde de verdachte in te scherpen zich gedurende de proeftijd niet weer aan een strafbaar feit schuldig te maken. Het Gerecht ziet geen aanleiding om een bijzondere voorwaarde te verbinden aan de proeftijd.

9.Toegepaste wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op:
de artikelen 1:19, 1:20, 1:21, 1:136 en 2:255 van het Wetboek van Strafrecht;
de artikelen 3 en 11 van de Vuurwapenverordening 1930.

10.Beslissing

Het Gerecht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder feit 1 primair en subsidiair tenlastegelegde zoals in rubriek
4Aomschreven heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het onder feit 1 meer subsidiair en feit 2 tenlastegelegde zoals in rubriek
4Bomschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder feit 1 meer subsidiair en feit 2 meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat de bewezen verklaarden feiten de in rubriek
6genoemde strafbare feiten opleveren;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens deze feiten tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
vierentwintig (24) maanden;
beveelt dat van deze straf een gedeelte, groot
twaalf(12) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast op grond dat de veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt bepaald op drie (3) jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. I.H. Lips en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht op 1 april 2015, in tegenwoordigheid van de griffier.