ECLI:NL:OGEAC:2015:25

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
27 november 2015
Publicatiedatum
4 december 2015
Zaaknummer
500.00104/15
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag en vuurwapenbezit met beroep op noodweer afgewezen

In deze zaak is de verdachte veroordeeld voor doodslag en vuurwapenbezit. De verdachte, geboren in 1979 te Curaçao en woonachtig in Amsterdam, heeft op 12 april 2015 zijn neef, het slachtoffer, neergeschoten. De verdachte deed een beroep op noodweer, stellende dat hij jarenlang door het slachtoffer was bedreigd. Op de fatale dag zou het slachtoffer opnieuw een dreiging hebben geuit, wat de verdachte deed geloven dat hij in gevaar was. De rechter oordeelde echter dat er geen objectieve aanwijzingen waren dat het slachtoffer daadwerkelijk op het punt stond om de verdachte aan te vallen. De getuigenverklaringen wezen erop dat het slachtoffer na de verbale bedreiging naar zijn auto liep en aanstalten maakte om weg te rijden, wat de noodweerclaim ondermijnt.

De rechter concludeerde dat de verdachte niet redelijkerwijs kon veronderstellen dat hij zich moest verdedigen tegen een aanval. De verdachte heeft meerdere keren op het slachtoffer geschoten, waarbij hij hem in de buikstreek raakte en vervolgens in het hoofd schoot toen het slachtoffer op de grond lag. De rechter wees het beroep op noodweer en putatief noodweer af, en oordeelde dat de verdachte strafbaar was voor de feiten. Gezien de ernst van het delict, de impact op de nabestaanden en het feit dat de verdachte eerder was veroordeeld voor geweldsmisdrijven, werd een gevangenisstraf van 12 jaar opgelegd, wat lager was dan de door de officier van justitie geëiste 15 jaar.

De uitspraak werd gedaan door mr. I.H. Lips op 27 november 2015, na openbare terechtzittingen op 22 juli en 11 november 2015. De zaak is geregistreerd onder nummer 500.00104/15.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

S T R A F V O N N I S
in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [datum] 1979 te Curaçao,
wonende in Amsterdam (Nederland),
thans alhier gedetineerd.

1.Onderzoek van de zaak

Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 22 juli 2015 en 11 november 2015. De verdachte is op voormelde terechtzittingen verschenen. Op 22 juli 2015 is de verdachte bijgestaan door mr. M.S.L. Leeflang en op 11 november 2015 door
mr. A.S.M. Blonk.
De officier van justitie, mr. R.A. Koert, heeft ter terechtzitting van 11 november 2015 gevorderd de verdachte ter zake van feit 1 (impliciet subsidiair) en feit 2 te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren, met aftrek van voorarrest.
De raadsvrouw mr. A.S.M. Blonk heeft met betrekking tot de onder feit 1 tenlastegelegde moord vrijspraak bepleit en voor de tenlastegelegde doodslag een beroep gedaan op noodweer dan wel noodweerexces.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd:…

3.Voorvragen

Het Gerecht heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Bewijsbeslissingen

4A. Vrijspraak ten aanzien van feit 1, impliciet primair (moord)
Evenals de officier van justitie en de raadsvrouw heeft het Gerecht uit het onderzoek op de terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat bij het onder feit 1 tenlastegelegde sprake was van “voorbedachten rade”. In zoverre zal de verdachte daarvan worden vrijgesproken.
4B. Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1, impliciet subsidiair (doodslag) en feit 2
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de navolgende wettige bewijsmiddelen zijn vervat [1] .
1. Proces-verbaal van bevinding en doodconstatering, p. 20 en 21, voor zover inhoudende als verklaring van verbalisant [ ], brigadier bij het Korps Politie Curaçao, zakelijk weergegeven:
Op 12 april 2015 vond er een schietincident plaats bij Tera Kora te Curaçao, waarbij een man ernstig verwond raakte. Hij werd naar de Polikliniek van het Sint Elisabeth Hospitaal vervoerd. Door de Centrale Meldkamer werd ik naar de Polikliniek gedirigeerd. Van dr. Diaz aldaar vernam ik dat het slachtoffer [slachtoffer] was, dat het slachtoffer verschillende in- en uitschotwonden had over het lichaam en ook aan het hoofd en dat hij de dood van het slachtoffer had geconstateerd.
2. Geschrift, te weten Rapportage forensisch pathologisch onderzoek (gerechtelijke sectie) d.d. 17 april 2015, p. 32 t/m 50, voor zover inhoudende zakelijk weergegeven:
Bij sectie op het lichaam van [slachtoffer] wordt het overlijden zonder meer verklaard door schade aan de hersenen (en al zeker in combinatie met opgetreden fors bloedverlies) ten gevolge van schotletsel aan het hoofd (en het lichaam). Er waren aanwijzingen voor 2 of 3 schietmomenten en er waren aanwijzingen voor een schot vanaf relatief korte afstand.
3. Proces-verbaal, voor zover inhoudende de verklaring van getuige [getuige],
p. 59 en 60, zakelijk weergegeven:
Op 12 april 2015 stopte mijn vriend wijlen [slachtoffer] de auto waarin wij zaten bij een aantal mannen die op een open plek te Tera Kora zaten. [slachtoffer] stapte uit en ging de mannen groeten. Daarna stapte [slachtoffer] weer in de auto en maakte aanstalten om door te rijden. Op dat moment zag ik dat zijn neef [verdachte] met een vuistvuurwapen “in handen gericht op hem” aankwam. Ik zag dat [verdachte] een gericht schot loste op [slachtoffer], welke hem in de buikstreek raakte. [slachtoffer] stapte uit de auto en begon weg te rennen. [verdachte] achtervolgde hem terwijl hij verschillende schoten op hem loste. Ik stapte ook uit de auto en rende hen achterna. Ik zag dat [slachtoffer] op de grond lag terwijl [verdachte] op hem bleef schieten.
4. Proces-verbaal voor zover inhoudende de nadere verklaring van getuige [getuige] p. 62, zakelijk weergegeven:
[slachtoffer] werd [slachtoffer] genoemd.
5. Proces-verbaal, voor zover inhoudende de verklaring van getuige [getuige 2],
p. 89 t/m 97, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik zat in de auto van [verdachte]. Ik zag [slachtoffer] naar zijn auto toelopen en ik zag dat hij in zijn auto stapte. Ik zag dat [verdachte] naar de auto van [slachtoffer] liep en dat hij een vuurwapen uit zijn schoudertas haalde. Toen [verdachte] schuin voor de auto van [slachtoffer] stond loste hij een schot op de auto van [slachtoffer]. Ik zag dat hij op de voorruit van de auto van [slachtoffer] richtte en het schot loste. [slachtoffer] zat op dat moment in zijn auto. Ik zag dat [verdachte] nog een schot afvuurde tijdens het moment dat [slachtoffer] uit zijn auto wilde stappen. Ik hoorde daarna nog ongeveer 5 schoten afgaan.
6. De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 11 november 2015, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik [verdachte] word genoemd. Ik blijf bij mijn verklaring die ik bij de politie heb afgelegd, namelijk dat ik de degene ben die op [slachtoffer] heeft geschoten.
4C. Bewezenverklaring
Het Gerecht heeft uit het onderzoek op de terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het onder 1, impliciet subsidiair en onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat het bewezen acht:
1. impliciet subsidiair
dat hij op 12 april 2015 te Curaçao opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een vuurwapen meer
dereschoten op en in de richting van die[slachtoffer] afgevuurd, waarbij die[slachtoffer] schotverwondingen heeft opgelopen ten gevolge waarvan die[slachtoffer] is overleden;
2.
dat hij op 12 april 2015 te Curaçao voorhanden heeft gehad een vuurwapen en munitie in de zin van de Vuurwapenverordening 1930.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn in de bewezenverklaring
cursief weergegevenverbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Hetgeen onder 1 impliciet subsidiair en 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 (impliciet subsidiair):
doodslag.
Feit 2:
overtreding van een verbod, gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening 1930.
Beroep op noodweer (feit 1 impliciet subsidiair)
Door en namens de verdachte is ten aanzien van feit 1 een beroep gedaan op noodweer. Daartoe is gesteld dat de verdachte al jarenlang door het slachtoffer werd bedreigd. Toen het slachtoffer de verdachte ter plaatse van het incident met de dood bedreigde, ontstond een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding en raakte de verdachte in een hevige gemoedsbeweging. Hij vreesde door het slachtoffer om het leven te worden gebracht, wilde dit niet afwachten en heeft daarom geschoten, aldus de verdediging. Het Gerecht overweegt hieromtrent als volgt.
Wil sprake zijn van noodweer dan dient vast komen te staan dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de verdachte door het latere slachtoffer. Ook een onmiddellijk dreigend gevaar voor een dergelijke aanranding kan onder omstandigheden worden beschouwd als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Daarbij geldt dat uit objectieve omstandigheden moet kunnen worden afgeleid dat iemand daadwerkelijk op het punt staat om tot de aanval over te gaan. Het Gerecht is van oordeel dat daar in het onderhavige geval geen sprake van is geweest en licht dit als volgt toe.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting van 11 november 2015 blijkt het volgende.
De verdachte en het slachtoffer hadden reeds langer problemen met elkaar. Kort voor het schietincident, toen het slachtoffer bij de verdachte onder de boom kwam, heeft het slachtoffer de verdachte verbaal bedreigd met de dood. Het slachtoffer had op dat moment geen wapen bij zich. Na de mondelinge bedreiging is het slachtoffer weggelopen naar zijn auto die ca. 10 meter verderop stond en heeft hij daarin op de bestuurdersplaats plaatsgenomen.
De verdachte heeft verklaard dat hij vervolgens, toen hij nog onder de boom op ongeveer 10 meter afstand van de auto stond, zag dat het slachtoffer in de auto met zijn arm naar achteren reikte. Hij zag geen vuurwapen maar “wist” dat het slachtoffer een vuurwapen pakte. Hij heeft daarom het vuurwapen in zijn hand genomen en doorgeladen om er zeker van te zijn dat de kogel gereed was om af te schieten. Vervolgens is hij direct, lopend in de richting van het slachtoffer, op hem gaan schieten, aldus steeds de verdachte. Getuige [getuige], die zich in de auto naast het slachtoffer bevond, heeft echter verklaard dat het slachtoffer nadat hij was ingestapt, aanstalten maakte om weg te rijden. Volgens haar is het niet waar dat het slachtoffer iets achter de zitbank probeerde te pakken. Het Gerecht acht het aldus niet aannemelijk geworden dat het slachtoffer daadwerkelijk naar achteren reikte om iets te pakken. Aldus is evenmin aannemelijk geworden dat direct voorafgaand aan het eerste schot van de verdachte daadwerkelijk sprake was van een aanranding van de verdachte door het slachtoffer of van een onmiddellijk dreigend gevaar van zo’n aanranding.
Uit de feiten blijkt dat de verdachte - nadat het slachtoffer hem mondeling had bedreigd, naar zijn auto was gelopen en aanstalten maakte om weg te rijden - in diens richting heeft geschoten. Hij heeft daarbij de voorruit van de auto geraakt. Vervolgens, op het moment dat het slachtoffer probeerde uit te stappen, schoot de verdachte hem in zijn buikstreek. Nadat het slachtoffer op de grond was gevallen, schoot de verdachte hem in zijn hoofd. Nu van objectieve omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat het slachtoffer vóór het eerste schot van de verdachte daadwerkelijk op het punt stond om tot een aanval op de verdachte over te gaan, niet is gebleken, faalt het beroep op noodweer.
Naar het (ambtshalve) oordeel van het Gerecht heeft de verdachte, in voormelde omstandigheden, ook niet redelijkerwijs kunnen veronderstellen dat het slachtoffer hem met een vuurwapen zou beschieten en dat hij zich dus mocht of moest verdedigen tegen een (dreigende) aanval. Van putatief noodweer is derhalve evenmin sprake.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit. De feiten zijn derhalve strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Nu van een noodweersituatie geen sprake is, kan het beroep op noodweerexces niet slagen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte opheft of uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Strafmotivering

Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht het Gerecht na te noemen beslissing passend. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft verschillende malen met een vuurwapen op zijn neef geschoten, ten gevolge waarvan deze op 39 jarige leeftijd is komen te overlijden. De verdachte heeft met dit misdrijf niet alleen het slachtoffer zijn meest kostbare bezit, het leven, ontnomen, maar ook aan de familie en nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar leed toegebracht. De fatale schietpartij heeft op klaarlichte dag plaatsgevonden op de openbare weg in het bijzijn en in het zicht van anderen, waaronder kleine kinderen en bekenden van het slachtoffer. Door een feit als het onderhavige worden gevoelens van onveiligheid in de maatschappij teweeg gebracht.
Het Gerecht rekent de verdachte zijn handelen zwaar aan en is op grond van de aard en de ernst daarvan van oordeel dat slechts een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt, als passende straf in aanmerking komt.
Bij het vaststellen van de duur van de op te leggen straf laat het Gerecht in het nadeel van de verdachte meewegen dat hij, zoals uit zijn documentatie blijkt, in het verleden meerdere malen is veroordeeld ter zake van geweldsmisdrijven. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden om opnieuw een geweldsmisdrijf te plegen.
Alles afwegende is het Gerecht van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is. Daarbij wijkt het Gerecht in het voordeel van de verdachte enigszins af van de eis van de officier van justitie, omdat het aanknoopt bij de straffen die in vergelijkbare zaken plegen te worden opgelegd.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
1:62, 1:136, 1:224, 2:259 van het Wetboek van Strafrecht;
3 en 11 van de Vuurwapenverordening 1930.

9.Beslissing

Het Gerecht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder feit 1 impliciet primair tenlastegelegde zoals in rubriek
4Aomschreven heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het onder feit 1 impliciet subsidiair en onder feit 2 tenlastegelegde zoals in rubriek
4Comschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder feit 1 impliciet subsidiair en onder feit 2 meer of anders is tenlastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart dat de bewezen verklaarde feiten de in rubriek
5genoemde strafbare feiten opleveren;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens deze feiten tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) jaren;
bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. I.H. Lips en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht op 27 november 2015, in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.De door het Gerecht aangeduide bewijsmiddelen verwijzen naar processen-verbaal die in de wettelijke vorm zijn opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en die ook overigens voldoen aan de daaraan bij wet gestelde eisen. Bij de bewijsmiddelen wordt, tenzij anders vermeld, verwezen naar het dossier “Tera Kora”, opgemaakt en gesloten op 6 juli 2015.