ECLI:NL:OGEAC:2015:19

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
30 oktober 2015
Publicatiedatum
16 november 2015
Zaaknummer
500.00200/15
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van cocaïne uitvoer met bewijsbeslissingen en strafoplegging

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 30 oktober 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1974 te Port au Prince, Haïti, en thans gedetineerd op Curaçao. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van de uitvoer van cocaïne. Tijdens de openbare terechtzitting op 16 oktober 2015 was de verdachte aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman, mr. H. Alejandra. De officier van justitie, mr. G. Rip, eiste een gevangenisstraf van twaalf maanden, met aftrek van voorarrest. De verdediging voerde verschillende verweren aan, waaronder de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, maar het Gerecht verwierp deze verweren. Het Gerecht oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat het Gerecht bevoegd was om van de zaak kennis te nemen.

Het Gerecht kwam tot de conclusie dat de verdachte betrokken was bij de uitvoer van ongeveer 587,10 gram cocaïne op 3 augustus 2013. De verdachte had samen met anderen de cocaïne uitgevoerd, en zijn rol in deze zaak werd als cruciaal beschouwd. De verdachte werd vrijgesproken van een ander feit, maar het Gerecht achtte het tweede feit bewezen. De verdachte werd als medepleger aangemerkt, en het Gerecht oordeelde dat er geen omstandigheden waren die de wederrechtelijkheid van het bewezenverklaarde feit zouden uitsluiten. De verdachte werd als strafbaar beschouwd, en het Gerecht legde een gevangenisstraf van twaalf maanden op, met inachtneming van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht. Het vonnis werd uitgesproken door rechter mr. I.H. Lips.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

S T R A F V O N N I S
in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [datum] 1974 te Port au Prince, Haïti,
wonende te Curaçao,
thans alhier gedetineerd.

1.Onderzoek van de zaak

Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2015. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman, mr. H. Alejandra.
De officier van justitie, mr. G. Rip, heeft ter terechtzitting gevorderd de verdachte ter zake van feit 2 te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf (12) maanden, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft verschillende verweren gevoerd.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:…

3.Voorvragen

3.1
Geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke vereisten voldoet en dus geldig is.
3.2
Bevoegdheid van het Gerecht
Krachtens de wettelijke bepalingen is het Gerecht bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
3.3
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman heeft namens de verdachte een beroep op de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie gedaan. Volgens de raadsman was er tijdens de telefoontaps gedurende onderzoek Magnus/Maximus geen strafvorderlijke reden om een inbreuk op de privacy van de verdachte te dulden en had de vergaarde informatie vernietigd moeten worden. Bovendien had het openbaar ministerie bij de verlenging van de machtiging moeten aangeven dat er sprake was van een verdenking van overtreding van de Opiumlandsverordening, aldus de raadsman.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat hij de zaaksofficier van justitie in beide zaken is en er geen sprake is van handelen waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
Het Gerecht verwerpt het verweer. Uit de summiere reactie van de officier van justitie valt af te leiden dat hij toestemming voor het gebruik van de tapgegevens van onderzoek Magnus/Maximus voor onderzoek Rizinia heeft gegeven. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd kan naar het oordeel van het Gerecht niet leiden tot de slotsom dat sprake is van een normschending waardoor met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
De raadsman heeft voorts betoogd dat de verdachte na het eerste verhoor geen advocaat heeft kunnen raadplegen alsmede verwezen naar de artikelen 6 en 8 EVRM. Naar het oordeel van het Gerecht behoeft dit betoog geen verdere bespreking, nu het niet een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt betreft.
Het Gerecht stelt vast dat het openbaar ministerie ook overigens ontvankelijk is in zijn vervolging.
3.4
Redenen voor schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging gebleken.

4.Bewijsbeslissingen

4A. Vrijspraak ten aanzien van feit 1 (zaaksdossier 3, uitvoer van cocaïne in maart 2013)
Het Gerecht heeft, evenals het openbaar ministerie en de raadsman, uit het onderzoek op de terechtzitting en door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat de verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan. Medeverdachte [V] heeft verklaard dat zij in maart 2013 een envelop met geld aan de verdachte heeft gegeven. Dat heeft ze gedaan nadat ze cocaïne van Curaçao naar Nederland had vervoerd voor medeverdachte [F] en wijlen [L]. Uit de enkele omstandigheid dat [V] een envelop met geld aan de verdachte heeft gegeven, kan niet worden afgeleid dat hij als medepleger bij het cocaïnetransport betrokken is geweest. De verdachte zal derhalve wegens gebrek aan bewijs van dit feit worden vrijgesproken.
4B. Redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van feit 2 [1]
Het Gerecht komt tot bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde feit op grond van het volgende.
Algemeen
Telecomgegevens
In het onderzoek Rizinia zijn verschillende telefoonnummers naar voren gekomen. Het Gerecht schrijft de volgende telefoonnummers aan de volgende (mede)verdachten toe:
telefoonnummer 5999-[ ] - verdachte [verdachte] [2] ;
telefoonnummer 5999-[ ] - medeverdachte [C] [3] ;
telefoonnummer +5999-[ ] medeverdachte [D] [4] ;
telefoonnummer [ ] - medeverdachte [E] [5] ;
telefoonnummer 5999-[ ] - medeverdachte [V] [6] .
Bijnamen
In de tapgesprekken en de verklaringen van de verdachten in het onderzoek Rizina is veelvuldig gebruik gemaakt van bijnamen voor verschillende verdachten. Het Gerecht stelt vast dat met na te noemen bijnamen steeds de volgende personen worden bedoeld:
[ ]- verdachte [verdachte] [7] ;
[F] - medeverdachte [F] [F] [8] ;
[D] - [D] [9] ;
[V]/[V] - [V];
[L]/[L] - wijlen [L];
[R] - wijlen [R]. [10]
Zaaksdossier 4, medeplegen uitvoer van 587,10 gram cocaïne op 3 augustus 2013
Op 4 augustus 2013 arriveert [V] (hierna ook: [V]) met een vlucht vanuit Curaçao in Nederland. [V]wordt aangehouden. [11] Bij haar worden verschillende duwersbollen aangetroffen die zij inwendig vervoerde. De inhoud van de bollen is gewogen en onderzocht. Het betreft ongeveer 587,10 gram van een materiaal bevattende cocaïne. [12]
[V]verklaart dat ze samen met haar moeder, [M] (hierna ook: [M]), cocaïne naar Nederland zou brengen. De drugs waren van [F]. Het drugstransport was voor [F]. Op de dag van vertrek, 3 augustus 2013, hebben ze [verdachte] ontmoet. [verdachte] had hen gevraagd of ze er klaar voor waren. [13] [verdachte] heeft de drugs aan [M]gegeven. [V]heeft contact met [verdachte] gehad over aan wie zij de drugs in Nederland moest geven. [14]
[M]wordt op 3 augustus 2013 aangehouden in verband met een andere zaak. Ze is op dat moment samen met [V]onderweg naar Nederland en voert inwendig een hoeveelheid cocaïne met zich. Ze weet dat haar dochter ook verdovende middelen bij zich heeft. [15] [M]verklaart dat [verdachte] de drugs voor haar heeft geregeld. [16] [verdachte] en [M]hebben hierover op 31 juli 2013 telefonisch contact gehad. Die dag heeft [M]omstreeks 20:58 uur met [verdachte] gebeld. [verdachte] zegt: Ik heb de dingen thuis. [M]zegt: De dingen van Sinterklaas? Ze spreken af elkaar te ontmoeten. [17] [verdachte] verklaart dat met de dingen van Sinterklaas pakketten cocaïne wordt bedoeld. Sint-Nicolaas was een codewoord, versluierde taal. Het gesprek gaat over twee pakketten cocaïne. [verdachte] bevestigt dat hij de pakketten drugs aan [M]heeft gegeven. Ze moest ze meenemen naar Nederland. [18] [M]verklaart dat met Sinterklaas “[F]” wordt bedoeld. Volgens [M]noemt [verdachte] hem [F]. [19] [V]weet dat [M][F] Sinterklaas noemt. Zijzelf noemt hem gewoon [F]. Ze bedoelt hiermee [F]. [20]
De dag waarop [V]en [M]samen naar Nederland zouden reizen, 3 augustus 2013, vinden verschillende telefooncontacten plaats tussen verschillende personen. Zo belt [M]op 3 augustus 2013 omstreeks 14:35 uur naar [verdachte]. [M]zegt dat [F] op een man in Nederland moet drukken. Ze bedoelt hiermee dat die man een gedeelte van de drugs bij haar moest komen kopen. [21]
Ongeveer een half uur later, omstreeks 15:10 uur, belt medeverdachte [C] naar een Nederlands telefoonnummer en zegt tegen een man dat hij de vriend van [D] is en hij naar zijn app moet kijken. Op de achtergrond is de stem van een andere man te horen. De verbalisant hoort dat [F] op de achtergrond [C] instructies geeft wat hij moet zeggen. Hij herkent de stem van [F] aan zijn manier van spreken. Ook de stem van [C] wordt herkend. De tolk herkent de stem van de man die belt eveneens als die van [C] en de stem van degene die [C] instructies geeft als die van [F]. [22] [E] verklaart dat hij degene is met wie [C] omstreeks 15:10 uur belt. [E] luister naar het opgenomen tapgesprek en verklaart dat hij [F] op de achtergrond hoort. Hij herkent de stem van [F]. [F] heeft hem gebeld en gezegd dat [M]met haar dochter naar Nederland zou komen. [F] vroeg of [E] hen zou ophalen op Schiphol. Sinds de zaak van Wiels gebeurd is hoort [E] hem meestal op de achtergrond. Daarvoor belde hij gewoon. Hij bedoelt [F]. [23] [E] is een keer gepakt met drugs van [F]. [F] had hem de drugs zelf gegeven. Het betrof bolletjes. [24]
Omstreeks 15:12 uur belt [V]met [verdachte] en zegt dat de politie haar moeder heeft meegenomen en dat zij zelf wel in het vliegtuig is gestapt. [25] Vervolgens wordt [V]omstreeks 15.15 uur gebeld door het telefoonnummer van [C]. Aan de stem is te horen dat [verdachte] aan de andere kant van de lijn met [V] aan het praten is. [verdachte] vraagt aan [V] “of zij doorgaat”. Hij zegt dat hij later zal zien hoe het is verlopen. [26] Twee minuten later, omstreeks 15:17 uur, ontvangt [V]een sms van het mobiele telefoonnummer van [C] met als inhoud een Nederlands telefoonnummer, dat zij moet bellen bij aankomst. [27] Het betreft het nummer van medeverdachte [E]. [28]
Daarna wordt [V]nog driemaal gebeld door [C]. In het eerste gesprek omstreeks 15:19 uur is op de achtergrond de stem van [F] [F] te horen, terwijl hij tweemaal iets tegen [C] zegt. Om 15:41 uur belt [C] weer naar [V]. [C] vraagt aan [V]hoe ze gekleed is. Op de achtergrond is de stem van [F] hoorbaar, die iets onverstaanbaars tegen [C] zegt. Om 15:45 uur belt [C] naar [V]. Op de achtergrond is de stem van [F] te horen, die iets onverstaanbaars tegen [C] zegt om door te geven aan ([V]). De stem van [F] is herkend aan zijn intonatie en zijn manier van spreken. Ook de stemmen van [C] en [V]zijn herkend.
Omstreeks 15:47 uur belt [C] met een onbekend gebleven man met een Nederlands telefoonnummer ([nr]). Het gesprek wordt verbroken. De man belt omstreeks 15:48 uur terug naar het nummer van [C]. [F] maakt gebruik van de telefoon van [C]. De man zegt: “Ik kan ook die dingen van jullie gaan nemen” en “hij heeft mij gezegd om de ding voor hem aan de andere kant te gaan nemen en wanneer hij aankomt praten we hier buiten”. [F] zegt: “Morgen moet je die boodschap doen, en nu dat was zodat je je vriend een boodschap geeft zoals je die dag deed een beetje meer, begrijp je?”. [29]
Bewijsoverweging
Het Gerecht acht, de tapgesprekken en verklaringen in onderling verband en samenhang bezien, bewezen dat sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking tussen [F] [C] en [verdachte], gericht op de uitvoer van ongeveer 587,1 gram cocaïne door [V]. [verdachte] heeft de cocaïne aan [M]geleverd, contact onderhouden met zowel [M]als [V]en met de contactpersoon in Nederland. Het Gerecht acht de verklaring van [verdachte] dat hij niet wist dat [V]drugs zou uitvoeren, gezien de bewijsmiddelen niet aannemelijk. De bijdrage van [verdachte] is significant en cruciaal te noemen. Hij is derhalve als medepleger aan te merken.
4C. Bewezenverklaring
Het Gerecht acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 2:
Hij op 3 augustus 2013 te Curaçao tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft uitgevoerd ongeveer 587,10 gram cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in artikel 1 Opiumlandsverordening 1960.
Hetgeen aan verdachte onder 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met artikel 3, eerste lid, onder A van de Opiumlandsverordening 1960.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid opheffen of uitsluiten.

7.Motivering van de sanctie

Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft het Gerecht zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft het Gerecht het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft, kort samengevat, samen met anderen cocaïne uitgevoerd. De cocaïne was kennelijk bestemd voor de verdere verspreiding en handel. De rol van de verdachte hierbij is van groot belang. Met zijn handelen vormt de verdachte een belangrijke schakel bij de handel in cocaïne. Cocaïne is een verslavende stof en schadelijk voor de gezondheid, met alle gevolgen voor de gebruikers en de maatschappij van dien. De verspreiding van en handel in verdovende middelen gaan gepaard met andere vormen van criminaliteit, waaronder het plegen van strafbare feiten van uiteenlopende aard door de gebruikers, ter financiering van hun behoefte aan het door hen gebruikte middel. De verdachte heeft zich hiervan geen rekenschap gegeven en zich kennelijk uitsluitend laten leiden door persoonlijk financieel gewin.
Het Gerecht rekent de verdachte zijn handelen zwaar aan en is op grond van de aard en de ernst daarvan van oordeel dat slechts een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt, als passende straf in aanmerking komt.
In het voordeel van de verdachte wordt rekening gehouden met het feit dat hij niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
Het Gerecht houdt geen rekening, in strafverminderende zin, met de detentie-omstandigheden van de verdachte. De verdachte verblijft immers op eigen verzoek in een politiecel te Barber.
De door de officier van justitie gevorderde straf doet naar het oordeel van het Gerecht recht aan de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan. Het Gerecht ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen aanleiding hiervan af te wijken.
Alles afwegende is het Gerecht van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 1:123 en 1:224 van het Wetboek van Strafrecht;
artikel 3 en 11 van de Opiumlandsverordening 1960.

9.Beslissing

Het Gerecht:
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder feit 1 is tenlastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde zoals in rubriek
4Comschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder feit 2 meer of anders is tenlastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezen verklaarde feit het in rubriek 5 genoemde strafbare feit oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens dit feit tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. I.H. Lips en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht op 30 oktober 2015, in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.De door het Gerecht in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen. Bij onderstaande bewijsmiddelen wordt, tenzij anders vermeld, verwezen naar het einddossier inzake het onderzoek Rizinia d.d. 31 augustus 2015.
2.Proces-verbaal Identificatie d.d. 25 februari 2015, p. 4192-4194
3.Proces-verbaal van bevindingen GSM (nummer)’s in gebruik bij [C] d.d. 29 juni 2015, p. 4195-4197, een en ander voor zover het het telefoonnummer +5999-[ ] betreft; Proces-verbaal stemherkenning [F] en [C] d.d. 9 februari 2015, p. 4094-4096
4.Proces-verbaal van bevindingen Identificatie [D] d.d. 27 oktober 2014 voor zover het +5999-[ ] betreft, p. 1071-1072
5.Proces-verbaal van verhoor [E] d.d. 22 juli 2015, p. 4104 8e alinea
6.Proces-verbaal vaststelling gebruiker d.d. 10 november 2013, p. 4259-4260
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 11 juni 2015, persoonsdossier 6, p. 17 5e alinea
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte [v] d.d. 28 augustus 2013, p. 4025 antwoord op de 8e vraag met de bijlage op p. 4029; Geschrift, te weten Foto van verdachte [F], persoonsdossier 2, p. 1; Eigen waarneming van de rechter dat foto 5 op p. 4029 de foto van verdachte [F] betreft; Proces-verbaal van verhoor . [E] d.d. 22 juli 2015, p. 5128 antwoord op de laatste twee vragen; Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 17 februari 2015, p. 17 antwoord op de laatste vraag; Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] d.d. 18 juli 2015, p. 5163 antwoord op de 1e en 6e vraag
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte .[D] d.d. 19 mei 2015, p. 6020 6e alinea
10.Proces-verbaal van Relaas zaaksdossier 3 d.d. 27 augustus 2015, p. 3002 2 t/m 4e alinea
11.Proces-verbaal van aanhouding en bevindingen d.d. 4 augustus 2013, p. 4145-4149
12.Geschrift, te weten Rapport gewichtsbepaling van drugs van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 30 augustus 2013, p. 4173-4177; Proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 12 augustus 2013, p. 4185-4188
13.Proces-verbaal van verhoor verdachte [V] d.d. 28 augustus 2013, p. 4026 5e en laatste alinea, 4027 antwoord op de 2e vraag
14.Proces-verbaal van verhoor verdachte [V] d.d. 16 februari 2015, p. 4046 antwoord op de 4e vraag
15.Proces-verbaal van verhoor verdachte [M] d.d. 16 augustus 2013, p. 4087, 4089 1e alinea
16.Proces-verbaal van verhoor verdachte [M] d.d. 16 augustus 2013, p. 4019 een na laatste alinea, p. 4020 3e alinea
17.Geschrift, te weten verslag tapgesprek 366, p. 4017
18.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 11 juni 2015, persoonsdossier 6, p. 39 12e en 13e alinea, 40 2e, 4e, 8e en 13e alinea, 41 een na laatste alinea
19.Proces-verbaal van verhoor verdachte [M] d.d. 10 september 2013, p. 4037 een na laatste alinea
20.Proces-verbaal van verhoor verdachte [V] d.d. 16 februari 2015, p. 4047 antwoord op de derde vraag; Proces-verbaal van verhoor verdachte [V] d.d. 28 augustus 2013, p. 4025 antwoord op de 8e vraag met de bijlage op p. 4029; Geschrift, te weten Foto van verdachte [F], persoonsdossier 2, p. 1
21.Proces-verbaal van verhoor verdachte [M] d.d. 10 september 2013, p. 4038 2e, 3e en 4e alinea; Geschrift, te weten verslag tapgesprek 204, p. 4085
22.Proces-verbaal stemherkenning [F] en [C] d.d. 9 februari 2015, p. 4094-4096
23.Proces-verbaal van verhoor [E] d.d. 22 juli 2015, p. 4104 9e, 10e, 11e en 13e alinea, 4105 4e en 5e alinea, 4100 laatste 2 alinea’s
24.Proces-verbaal van verhoor [E] d.d. 22 juli 2015, p. 4098 3e en 4e alinea, 4101 3e regel, 4105 16e en 17e alinea
25.Geschrift, te weten verslag tapgesprek, p. 4115
26.Geschrift, te weten verslag tapgesprek, p. 4116
27.Geschrift, te weten verslag sms-bericht, p. 4118
28.Proces-verbaal van verhoor [E] d.d. 22 juli 2015, p. 4104 8e alinea
29.Proces-verbaal “ [F] op achtergrond” d.d. 2 maart 2015, p. 4119-4122; Geschriften, te weten verslagen van de tapgesprekken, p. 4123-4132