ECLI:NL:OGEAC:2015:18

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
30 oktober 2015
Publicatiedatum
16 november 2015
Zaaknummer
500.00219/15
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijke uitvoer en witwassen van cocaïne

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 30 oktober 2015 uitspraak gedaan tegen de verdachte, geboren op 1 mei 1971, die werd beschuldigd van meerdere feiten met betrekking tot de opzettelijke uitvoer van cocaïne en het witwassen van geld. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, conform de eis van de officier van justitie. De zaak kwam ter terechtzitting op 16 oktober 2015, waar de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.C. Vaders. De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van vier jaren, met aftrek van voorarrest. De verdachte, die als first offender werd beschouwd, verbleef in een politiecel in Barber vanwege veiligheidsredenen.

De tenlastelegging omvatte onder andere het medeplegen van de uitvoer van cocaïne in maart 2013 en augustus 2013, alsook het aanwezig hebben van cocaïne op 19 mei 2015. Het Gerecht achtte de verklaringen van getuigen en medeverdachten betrouwbaar en kwam tot de conclusie dat de verdachte een actieve rol had gespeeld in de drugshandel. De verdachte had samen met anderen cocaïne uitgevoerd en was betrokken bij het witwassen van geld dat voortkwam uit criminele activiteiten. Het Gerecht oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumlandsverordening en aan witwassen, waarbij hij van dat witwassen een gewoonte had gemaakt.

De strafmaat werd gemotiveerd door de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de drugshandel, die schadelijk is voor de gezondheid en de maatschappij. Het Gerecht hield rekening met de detentieomstandigheden van de verdachte, maar oordeelde dat een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming passend was. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, met aftrek van voorarrest, en het Gerecht sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen konden worden.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

S T R A F V O N N I S
in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op 1 mei 1971 te Curaçao,
wonende te Curaçao,
thans alhier gedetineerd.

1.Onderzoek van de zaak

Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2015. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.C. Vaders.
De officier van justitie, mr. G. Rip, heeft ter terechtzitting gevorderd de verdachte ter zake van de feiten 1, 2, 3, 4 en 5 te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vier (4) jaren, met aftrek van voorarrest.
De raadsvrouw heeft verschillende bewijsverweren gevoerd.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd:…

3.Voorvragen

3.1
Geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke vereisten voldoet en dus geldig is.
3.2
Bevoegdheid van het Gerecht
Krachtens de wettelijke bepalingen is het Gerecht bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
3.3
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
3.4
Redenen voor schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging gebleken.

4.Bewijsbeslissingen

4A. Redengevende feiten en omstandigheden [1]
Het Gerecht komt tot bewezenverklaring van de onder 1 tot en met 5 ten laste gelegde feiten op grond van het volgende.
Algemeen
Telecomgegevens
In het onderzoek Rizinia zijn verschillende telefoonnummers naar voren gekomen. Het Gerecht schrijft de volgende telefoonnummers aan de volgende (mede)verdachten toe:
telefoonnummer 5999-[ ] - medeverdachte [A] [2] ;
telefoonnummer 5999-[ ] - medeverdachte [B] [3] ;
telefoonnummer +5999-[ ] - medeverdachte [C] [4] ;
telefoonnummer [ ] - medeverdachte [D] [5] ;
telefoonnummer 5999-[ ] - medeverdachte [E] [6] .
Bijnamen
In de tapgesprekken en de verklaringen van de verdachten in het onderzoek Rizina is veelvuldig gebruik gemaakt van bijnamen voor verschillende verdachten. Het Gerecht stelt vast dat met na te noemen, en in de bewijsmiddelen vermelde, bijnamen steeds de volgende personen worden bedoeld:
[ ] - verdachte [verdachte] [7] (hierna ook: [verdachte]);
[A] - [A] [8] ;
[C] - [C] [9] ;
[E]/[E] - medeverdachte [E];
[F]/[F] - wijlen [F];
[G] - wijlen [G]. [10]
Feit 1 (zaaksdossier 3, medeplegen uitvoer van ongeveer 600 gram cocaïne in maart 2013)
In maart 2013 is [E] (hierna ook: [E]) met drugs voor [G] naar Nederland gegaan. In Nederland aangekomen moest ze de drugs aan [verdachte] overdragen. Ze kwam op Schiphol aan met drugs, 600 gram bolletjes cocaïne geduwd, en werd daar door [verdachte] opgehaald. Het geld dat ze van [verdachte] kreeg, heeft ze naar Curaçao gebracht voor [G]. De drugs waren voor [verdachte] en [F]. [11] Ze heeft de drugs in een hotelkamer gepoept en aan [verdachte] gegeven. Ze heeft toen de helft van de beloning, EUR 2.000, gekregen. Later heeft ze nog EUR 1.500 gekregen van [F]. [12]
[verdachte] en [F] zijn op 15 maart 2013 vanuit Curaçao naar Nederland vertrokken en op 30 maart 2013 teruggevlogen. Ze waren zowel de heenreis als de terugreis op dezelfde vlucht aanwezig. Ze vlogen twee dagen na de terugreis van [E] naar Curaçao terug. [13]
[verdachte] deed samen met [F] “in drugs (smokkelen)”. [F] heeft zelf aan zijn vriendin, getuige [getuige 1], verteld dat [verdachte] en hij in drugs dealden. [14]
Getuige [getuige 2] heeft van [M] (hierna ook: [M]) gehoord dat zij een keer met drugs naar Nederland moest gaan voor [verdachte] en [F]. [M] had haar een keer verteld dat zij samen met [E] drugs naar Nederland voor [verdachte] en [F] ging brengen. Het is niet de eerste keer dat [M] en [E] drugs voor [verdachte] en [F] naar Nederland hebben gebracht, aldus de getuige. [15]
[D] (hierna ook: [D]) is een keer gepakt met drugs van [verdachte]. [verdachte] had hem de drugs zelf gegeven. Het betrof bolletjes. [16]
Bewijsoverwegingen
Anders dan de raadsvrouw acht het Gerecht de verklaring van [E] betrouwbaar. De verklaring is gedetailleerd en qua strekking voldoende consistent. Bovendien wordt de verklaring, anders dan de raadsvrouw meent, voldoende en in overtuigende mate ondersteund door de reisbewegingen van [verdachte] en[F] en door de verklaringen van de getuigen[getuige 1] en[getuige 2]. Beide getuigen bevestigen dat [verdachte] samen met [F] aan drugssmokkel deed. Het Gerecht heeft geen reden aan deze verklaringen te twijfelen. De verklaring van [E] wordt derhalve tot het bewijs gebezigd.
Ondanks het feit dat in maart 2013 geen cocaïne in beslag is genomen acht het Gerecht bewezen dat de uitvoer cocaïne betreft. Dit volgt reeds uit de verklaring van [E]. De omstandigheid dat [E] een beloning voor het transport heeft ontvangen, wijst erop dat het werkelijk om cocaïne ging. Voorts volgt uit de hierna vermelde bewijsmiddelen ten aanzien van de feiten 2 en 6 dat [verdachte] zich bezig houdt met de handel in cocaïne. In het geval van feit 2 is de uitgevoerde cocaïne in beslag genomen. Net als in het onderhavige geval betreft het duwersbollen die [E] voor [verdachte] heeft gesmokkeld. In het geval van feit 6 zijn in de woning van medeverdachte[C] staven met cocaïne en kofferonderdelen aangetroffen. De staven cocaïne passen in de kofferonderdelen en zouden daarin vervoerd worden. Overigens heeft het Gerecht uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting geen aanwijzingen verkregen dat [verdachte] zich met andere verdovende middelen dan cocaïne heeft beziggehouden.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [verdachte] kort voor het vertrek van [E] naar Nederland is gevlogen. Hij heeft [E] op Schiphol opgehaald en de bollen met cocaïne in ontvangst genomen, waarna zij een gedeelte van haar beloning ontving. Aldus heeft [verdachte] een actieve en cruciale bijdrage geleverd aan de uitvoer van de cocaïne door [E]. Zijn betrokkenheid duidt op die van een organisator. Het Gerecht acht het tenlastegelegde medeplegen derhalve bewezen.
Feit 2 (zaaksdossier 4, medeplegen uitvoer van 587,10 gram cocaïne op 3 augustus 2013)
Op 4 augustus 2013 arriveert [E] met een vlucht vanuit Curaçao in Nederland. [E] wordt aangehouden. [17] Bij haar worden verschillende duwersbollen aangetroffen die zij inwendig vervoerde. De inhoud van de bollen is gewogen en onderzocht. Het betreft ongeveer 587,10 gram van een materiaal bevattende cocaïne. [18]
[E] verklaart dat ze samen met haar moeder, [M] (hierna ook: [M]), cocaïne naar Nederland zou brengen. De drugs waren van [verdachte]. Het drugstransport was voor [verdachte]. Op de dag van vertrek, 3 augustus 2013, hebben ze [A] ontmoet. [A] had hen gevraagd of ze er klaar voor waren. [19] [A] heeft de drugs aan [M] gegeven. [E] heeft contact met [A] gehad over aan wie zij de drugs in Nederland moest geven. [20]
[M] wordt op 3 augustus 2013 aangehouden in verband met een andere zaak. Ze is op dat moment samen met [E] onderweg naar Nederland en voert inwendig een hoeveelheid cocaïne met zich. Ze weet dat haar dochter ook verdovende middelen bij zich heeft. [21] [M] verklaart dat [A] de drugs voor haar heeft geregeld. [22] [A] en [M] hebben hierover op 31 juli 2013 telefonisch contact gehad. Die dag heeft [M] omstreeks 20:58 uur met [A] gebeld. [A] zegt: Ik heb de dingen thuis. [M] zegt: De dingen van Sinterklaas? Ze spreken af elkaar te ontmoeten. [23] [A] verklaart dat met de dingen van Sinterklaas pakketten cocaïne wordt bedoeld. Sint-Nicolaas was een codewoord, versluierde taal. Het gesprek gaat over twee pakketten cocaïne. [A] bevestigt dat hij de pakketten drugs aan [M] heeft gegeven. Ze moest ze meenemen naar Nederland, aldus [A]. [24] [M] verklaart dat met Sinterklaas “[verdachte]” wordt bedoeld. Volgens [M] noemt [A] hem [verdachte]. [25] [E] weet dat [M] [verdachte] Sinterklaas noemt. Zijzelf noemt hem gewoon [verdachte]. Ze bedoelt hiermee [verdachte]. [26]
De dag waarop [E] en [M] samen naar Nederland zouden reizen, 3 augustus 2013, vinden verschillende telefooncontacten plaats tussen verschillende personen. Zo belt [M] omstreeks 14:35 uur naar [A]. [M] zegt dat [verdachte] op een man in Nederland moet drukken. Ze bedoelt hiermee dat die man een gedeelte van de drugs bij haar moest komen kopen. [27]
Ongeveer een half uur later, omstreeks 15:10 uur, belt medeverdachte [B] (hierna: [B]) naar een Nederlands telefoonnummer en zegt tegen een man dat hij de vriend van [C] is en hij naar zijn app moet kijken. Op de achtergrond is de stem van een andere man te horen. De verbalisant hoort dat [verdachte] op de achtergrond [B] instructies geeft wat hij moet zeggen. Hij herkent de stem van [verdachte] aan zijn manier van spreken. Ook de stem van [B] wordt herkend. De tolk herkent de stem van de man die belt eveneens als die van [B] en de stem van degene die [B] instructies geeft als die van [verdachte]. [28] [D] verklaart dat hij degene is met wie [B] omstreeks 15:10 uur belt. [D] luister naar het opgenomen tapgesprek en verklaart dat hij [verdachte] op de achtergrond hoort. Hij herkent de stem van [verdachte]. [verdachte] heeft hem gebeld en gezegd dat [M] met haar dochter naar Nederland zou komen. [verdachte] vroeg of [D] hen zou ophalen op Schiphol. Sinds de zaak van Wiels gebeurd is hoort [D] hem meestal op de achtergrond. Daarvoor belde hij gewoon. Hij bedoelt [verdachte]. [29] [D] is een keer gepakt met drugs van [verdachte]. [verdachte] had hem de drugs zelf gegeven. Het betrof bolletjes. [30]
Omstreeks 15:12 uur belt [E] met [A] en zegt dat de politie haar moeder heeft meegenomen en dat zij zelf wel in het vliegtuig is gestapt. [31] Vervolgens wordt [E] omstreeks 15.15 uur gebeld door het telefoonnummer van [B]. Aan de stem is te horen dat [A] aan de andere kant van de lijn met [E] aan het praten is. [A] vraagt aan [E] “of zij doorgaat”. Hij zegt dat hij later zal zien hoe het is verlopen. [32] Twee minuten later, omstreeks 15:17 uur, ontvangt [E] een sms van het mobiele telefoonnummer van [B] met als inhoud een Nederlands telefoonnummer, dat zij moet bellen bij aankomst. [33] Het betreft het nummer van [D]. [34]
Daarna wordt [E] nog driemaal gebeld door [B]. In het eerste gesprek omstreeks 15:19 uur is op de achtergrond de stem van [verdachte] [verdachte] te horen, terwijl hij tweemaal iets tegen [B] zegt. Om 15:41 uur belt [B] weer naar [E]. [B] vraagt aan [E] hoe ze gekleed is. Op de achtergrond is de stem van [verdachte] hoorbaar, die iets onverstaanbaars tegen [B] zegt. Om 15:45 uur belt [B] naar [E]. Op de achtergrond is de stem van [verdachte] [verdachte] te horen, die iets onverstaanbaars tegen [B] zegt om door te geven aan [E] ([E]). De stem van [verdachte] [verdachte] is herkend aan zijn intonatie en zijn manier van spreken. Ook de stemmen van [B] en [E] zijn herkend.
Omstreeks 15:47 uur belt [B] met een onbekend gebleven man met een Nederlands telefoonnummer (nr). Het gesprek wordt verbroken. De man belt omstreeks 15:48 uur terug naar het nummer van [B]. [verdachte] maakt gebruik van de telefoon van [B]. De man zegt: “Ik kan ook die dingen van jullie gaan nemen” en “hij heeft mij gezegd om de ding voor hem aan de andere kant te gaan nemen en wanneer hij aankomt praten we hier buiten”. [verdachte] zegt: “Morgen moet je die boodschap doen, en nu dat was zodat je je vriend een boodschap geeft zoals je die dag deed een beetje meer, begrijp je?”. [35]
Bewijsoverwegingen
Het Gerecht gebruikt de verklaringen die medeverdachte [A] als verdachte heeft afgelegd - en dus niet zijn getuigenverklaring - voor het bewijs. [A] heeft in eerste instantie, als verdachte, verklaard dat hij “het” voor Sint Niklaas heeft gedaan en dat hij in verband met zijn veiligheid niet wil zeggen wie hij is. Vervolgens heeft [A], als verdachte, verklaard dat hij gehoord heeft dat Sinterklaas is aangehouden. Hij verklaart: “Ik word er moe van. Hij zit in de verste cel bij mij vandaan”. Uit deze verklaringen, in samenhang met de verklaringen van [M] en [E] bezien, wordt afgeleid dat [A] met Sinterklaas verdachte [verdachte] bedoelt. Het Gerecht acht deze verklaring betrouwbaar, omdat zowel [A] als [verdachte] op dat moment gedetineerd waren te Barber en [A] na genoemde verklaring emotioneel werd en tranen in zijn ogen kreeg. Met het openbaar ministerie acht het Gerecht dit gedrag passen bij een verdachte die een medeverdachte belast. Het Gerecht acht de latere verklaring van [A] dat met Sinterklaas niet [verdachte] wordt bedoeld, daarentegen onbetrouwbaar, omdat [A] dit voor het eerst kort na de aanhouding van [verdachte] heeft verklaard, terwijl daartoe geen aanleiding bestond anders dan deze aanhouding, en hij niet concreet en verifieerbaar aangeeft wie dan wel met Sinterklaas wordt bedoeld.
Het Gerecht acht de voor het bewijs gebruikte verklaringen van [M] en [E], anders dan de raadsvrouw, betrouwbaar, omdat deze door andere bewijsmiddelen worden ondersteund. Medeverdachte [A] bevestigt immers dat hij de cocaïne aan [M] heeft geleverd en dat met Sinterklaas [verdachte] wordt bedoeld. Bovendien volgt uit de afgeluisterde gesprekken, zoals [M] en [E] ook verklaren, dat [verdachte] erbij betrokken is.
De verklaring van [D] wordt eveneens als bewijs gebruikt. De verklaring is, anders dan de raadsvrouw betoogt, specifiek en concreet en daarmee betrouwbaar. Bovendien vindt zijn verklaring steun in andere bewijsmiddelen, waaronder de sms van 15:17 uur, waarin het telefoonnummer van [D] naar [E] wordt gestuurd als zijnde het nummer dat zij bij aankomst in Nederland moet bellen, en de daarna gevoerde telefoongesprekken.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat op 3 augustus 2013, de dag dat [E] cocaïne naar Nederland heeft getransporteerd, veelvuldig telefooncontact plaatsvindt tussen [M], [E], [B] en [A]. [verdachte] is daarbij op de achtergrond en eenmaal (om 15:48 uur) als gesprekspartner betrokken. Anders dan de raadsvrouw acht het Gerecht de conclusie van de verbalisanten dat [verdachte] tijdens de aangehaalde gesprekken op de achtergrond instructies influistert, een terechte. De waarnemingen van de verbalisanten vinden steun in de verklaringen van [D] en[C]. Zij weten uit ervaring dat [verdachte] tijdens telefoongesprekken op de achtergrond instructies influistert.[C] verklaart bovendien dat [verdachte] alles achter de schermen organiseert en aanstuurt. [verdachte] heeft[C] diverse keren instructies gegeven dat hij andere personen voor hem op zijn telefoon moest bellen, aldus[C]. [36]
In de tapgesprekken wordt gebruik gemaakt van versluierde taal. In het gesprek dat [verdachte] zelf om 15:48 uur met de onbekend gebleven man voert, wordt ook versluierde taal gebezigd. Gesproken wordt over “die dingen”, “de ding”, “de boodschap” en “de andere kant”. Het is een feit van algemene bekendheid dat betrokkenen bij de handel in cocaïne zich in telefoongesprekken veelal bedienen van versluierde taal. Nu [A] de cocaïne aan [M] en [E] heeft geleverd voor [verdachte], [verdachte] in drugs handelt (zie de feiten 1 en 3) en voor het versluierd taalgebruik geen andere verklaring is gegeven of aannemelijk geworden, komt het Gerecht tot de slotsom dat de telefoongesprekken betrekking hebben op het cocaïnetransport door [E]. [verdachte] heeft zelf (omstreeks 15.48 uur) contact met (een tussenpersoon van) de afnemer van de cocaïne in Nederland. Het betoog van de raadsvrouw dat [M] het transport zelf heeft geregeld, gaat derhalve niet op.
Het Gerecht acht, de tapgesprekken en verklaringen in onderling verband en samenhang bezien, bewezen dat sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking tussen [verdachte], [A] en [B], gericht op de uitvoer van ongeveer 587,1 gram cocaïne. [verdachte] heeft - zo blijkt uit de verklaringen van [M], [A], [D] en[C] in samenhang bezien met de tapgesprekken - een leidende rol gehad in het geheel. Zijn bijdrage is zowel intellectueel als materieel van groot gewicht. Hij is derhalve als medepleger aan te merken.
Feit 3 (zaaksdossier 6, medeplegen aanwezig hebben 597 gram cocaïne op 19 mei 2015)
Op 19 mei 2015 is tijdens een huiszoeking in de woning van medeverdachte [C] (hierna:[C]) een witte plastic zak aangetroffen met daarin brokken van een witte substantie vermoedelijk zijnde verdovende middelen alsmede enkele staven vermoedelijke verdovende middelen. [37] De witte staafjes hebben een gezamenlijk bruto gewicht van 597 gram. Bij de Narcoticatest trad een positieve kleurreactie op, zodat aangenomen mocht worden dat het vermoedelijk cocaïne betrof. Uit een zakje met witte staafjes is een geringe hoeveelheid brokje en poeder als monster genomen en is onder nummer 53/2015 code II-B naar het Analytisch Diagnostisch Centrum (ADC) gestuurd. [38] Uit onderzoek door het ADC blijkt dat het materiaal 53/II-B d.d. 19 mei 2015 cocaïne bevat. [39]
[C] verklaart dat de drugs eigendom zijn van [verdachte]. Hij moest ze voor hem bewaren. [verdachte] heeft de drugs een of twee weken geleden thuis voor hem gebracht. [verdachte] heeft gevraagd of[C] de drugs voor hem kon bewaren. De in de woning van[C] aangetroffen drugs passen in de kofferonderdelen die ook in zijn woning zijn aangetroffen. De drugs is bestemd om in die onderdelen verstopt te worden. De kofferonderdelen zijn door [verdachte] samen met de drugs naar de woning gebracht, aldus[C]. [40]
Bewijsoverweging
Het Gerecht acht de als bewijs gebruikte verklaring van[C] betrouwbaar. Nadat hem is gevraagd van wie de in zijn woning aangetroffen drugs is, begint hij hevig te huilen. Hij zegt: “Die drugs is eigendom van mijn beste vriend [verdachte]. Dit is heel hard voor mij.” Hij blijft vervolgens hevig door huilen. Dit gedrag past, anders dan de raadsvrouw betoogt, bij een verdachte die zijn beste vriend belast. De verklaring vindt bovendien steun in de bewijsmiddelen die ten aanzien van de feiten 1 en 2 zijn gebezigd, kort gezegd inhoudende dat [verdachte] zich meermalen heeft bezig gehouden met de uitvoer van cocaïne.
Feiten 4 en 5 (zaaksdossier 5, gewoontewitwassen)
[C] heeft in de periode van 26 april 2010 tot 15 november 2011 onder meer 12 money transfers ad NAf 22.794,74 via Western Union te Curaçao ontvangen. In de periode van 15 november 2011 tot en met 15 mei 2015 heeft[C] onder meer 3 money transfers ad NAf 4.901,98 via Western Union te Curaçao ontvangen. De bedragen zijn vanuit Nederland verzonden. Twee transacties zijn afkomstig van [D]. [41]
[D] verklaart dat hij via Western Union geld overmaakte aan[C]. [verdachte] [verdachte] had hem gebeld vanuit Curaçao dat hij geld moet storten voor[C]. Het geld is voor [verdachte]. [D] kreeg EUR 150 voor iedere EUR 1000 die hij overmaakte aan [verdachte] via[C]. [42]
[C] verklaart ten aanzien van de geldtransacties bij Western Union (die op zijn naam zijn gedaan in de periode 26 april 2010 tot en met 15 juli 2015 ad NAf 47.618,17) dat het merendeel van het door hem opgehaalde geld voor [verdachte] was en dat hij dit ook persoonlijk heeft overhandigd. Een keer heeft hij in opdracht van [B] geld bij Western Union gehaald maar uiteindelijk moest hij het geld aan [verdachte] geven. Hij heeft het telefoonnummer van [D] van [verdachte] gekregen en hem in opdracht van [verdachte] gebeld. Als hij geld moet gaan halen, wordt hij door [verdachte] op de hoogte gebracht. [verdachte] zegt dat hij het geld voor [C] vanuit Nederland laat versturen en dat het geld op [C]’s naam zal worden verstuurd. [verdachte] vult het formulier bij Western Union in. Met dat formulier gaat [C] naar de balie om het geld op te halen. Zijn handschrift staat op de formulieren. Hij schrijft in blokletters. [C] zet alleen zijn handtekening eronder. Het formulier van Western Union betreffende de transactie van 15 mei 2015 is door [verdachte] ingevuld. Hij vult de formulieren iedere keer wanneer [C] geld voor hem bij Western Union moet halen, in. [verdachte] zegt alleen tegen [C] dat hij geld voor hem moet gaan halen. Ze gaan samen naar Western Union. [C] gaat naar binnen, terwijl [verdachte] in de auto blijft. [C] pakt een invulformulier en loopt terug naar de auto. [verdachte] vult het in en [C] gaat weer naar binnen om het geld te innen. Hij hoeft alleen het formulier te tekenen. Iedere keer dat hij geld bij Western Union moest gaan halen, kreeg hij NAf 50, aldus[C]. [43]
De originele formulieren van de transacties betreffende [C] zijn opgevraagd en vergeleken met het originele formulier waarbij [verdachte] op 23 april 2013 bij Western Union NAf 2.078,42 heeft opgehaald. Het handschrift op de formulieren van [C] betreffende de 15 transacties van in totaal NAf 27.696,72 in de periode van 26 april 2010 tot en met 15 mei 2015 is sterk gelijkend op dat van het formulier betreffende [verdachte]. Hieronder bevinden zich twee transacties afkomstig van [D]. [44] Het formulier van Western Union waarbij [C] op 15 mei 2015 geld in ontvangst heeft genomen en het formulier waarbij [verdachte] op 23 april 2013 zelf geld in ontvangst heeft genomen zijn nader onderzocht. Bij handschrift vergelijkend onderzoek zijn er veel overeenkomsten en geen significante verschillen aangetroffen tussen de handgeschreven teksten op de onderzochte formulieren. De onderzoeker meent dat er een sterke ondersteuning is voor de stelling dat de teksten op de twee onderzochte formulieren zijn geschreven door dezelfde persoon. [45]
Voorafgaand aan de laatste transactie van 15 mei 2015 hebben [C] en [D] telefonisch contact met elkaar. Op 13 mei 2015 omstreeks 10:42 uur wordt [C] gebeld door [D].[ C] zegt dat zij “dat ding” moeten verbeteren daar zij “M[C]” hadden geschreven; de “M in plaats van [C]”. [D] zegt dat hij het meisje het papier gaf waarop [C] staat. Op de achtergrond is de stem van [verdachte] te horen. Hij zegt: “Hij heeft zelf het papier, zeg tegen hem om naar het papier te kijken.” [46] Omstreeks 12:58 uur wordt [C] weer gebeld door [D]. [D] vraagt of de man aan de lijn kan komen. [verdachte] komt aan de lijn. [D] zegt dat het geld is geblokkeerd en dat hij slechts 1.000 euro kan versturen. [verdachte] zegt: Maar broeder toen jij hen die dag dat ding gegeven hebt, heb je hen niet een papier met de naam gegeven. [verdachte] zegt dat [D] hen moet zeggen dat hij hen het papier met de correcte naam heeft gegeven. [verdachte] zegt: Ja, ja, dan wordt het vrijdag. [D] zegt: Dan gaat 1.000 euro voor jou. [verdachte]: Ja, ja, ja. [D] zegt: de 38 euro doe ik samen met de rest van wat over is en dan stuur ik het de volgende dag voor jou op. [D]: sorry dat het verkeerd is gelopen, het is niet mijn schuld het is niemands schuld, heb je het begrepen broeder. [verdachte] zegt: Ja, rustig. [47] Op vrijdag, 15 mei 2015, ontvangt [C] vervolgens NAf 1.934,44. [48]
Twee van de op het overzicht van Western Union voorkomende geldverzenders hebben drugsantecedenten in Nederland respectievelijk Curaçao. [49] [D], die ook in het overzicht voorkomt, is ook een keer gepakt met drugs. [50]
Bewijsoverwegingen
Het Gerecht stelt voorop dat in de onderhavige zaak geen direct bewijs is verkregen van het van enig misdrijf afkomstig zijn van de vanuit Nederland verzonden geldbedragen. Naar het oordeel van het Gerecht is - gelet op bovenvermelde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien met de bewijsmiddelen ten aanzien van de feiten 1 tot en met 3 - sprake van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. Het Gerecht licht dit als volgt toe.
Er zijn 15 geldbedragen door meerdere geldverzenders naar [C] verzonden, terwijl deze bestemd waren voor [verdachte]. Er is gebruik gemaakt van money transfers vanuit Nederland naar Curaçao, wat vaak duurder is dan het gangbare financiële verkeer. Daarnaast zijn er beloningen voor de geldtransacties verstrekt. Voorts heeft een aantal geldverzenders drugsantecedenten. [verdachte] handelt in drugs. Bij de Belastingdienst zijn geen inkomensgegevens van [verdachte] bekend. Tijdens het telefoongesprek dat [verdachte] over de geldtransactie van 15 mei 2015 voert, wordt gesproken over “dat ding” en “de man”. Dat is versluierd taalgebruik. Niet valt in te zien waarom de betrokkenen bij de money transfers gebruik zouden moeten maken van versluierd taalgebruik als sprake was van een legale herkomst van het geld.
Gelet op voornoemd vermoeden mag - overeenkomstig bestendige jurisprudentie - van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld, die concreet en min of meer verifieerbaar is en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. Naar het oordeel van het Gerecht heeft de verdachte een dergelijke verklaring niet gegeven. Dit wordt als volgt toegelicht.
De verdachte heeft zich bij de politie op zijn zwijgrecht beroepen en geen verklaring afgelegd. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij zich het telefoongesprek met [D] niet goed kan herinneren. Hij kan zich wel herinneren dat [D] op Curaçao was voor een begrafenis en iemand zocht die hem geld kon lenen. [verdachte] ging akkoord mits 2000 zou worden terugbetaald. Hij heeft toen 1500 aan[C] gegeven. Als [D] in Nederland was zou hij het geld naar hem sturen.[C] was met de man aan het bellen en gaf de telefoon aan [verdachte]. Het gesprek dat volgde gaat over het terugbetalen van de lening, aldus de verdachte ter terechtzitting. Naar het oordeel van het Gerecht is deze verklaring op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk aan te merken, reeds omdat de verdachte eerder ter zitting heeft verklaard dat hij [D] niet kent. Voorts vindt de door de verdachte genoemde terugbetaling van 1500 euro geen steun in het tapgesprek en de stukken van Western Union. Het tapgesprek gaat immers over EUR 1000 en EUR 38 terwijl de geldtransactie NAf 1.934,44 (omgerekend ongeveer EUR 953,39) bedraagt. Verder verklaren noch[C] noch [D] dat het gesprek of de geldtransactie betrekking hebben op een geldlening.
Ook overigens biedt het dossier geen enkele aanwijzing dat de geldbedragen een legale herkomst hebben.
Het Gerecht is derhalve van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de door[C] voor [verdachte] ontvangen geldbedragen - middellijk of onmiddellijk - uit misdrijf afkomstig zijn en dat [verdachte] wist dat deze geldbedragen uit misdrijf afkomstig zijn.
Op grond van het voorgaande acht het Gerecht bewezen dat de verdachte zich in de tenlastegelegde periode heeft schuldig gemaakt aan het witwassen van in totaal NAf 27.696,72. Van het meerdere, zoals ten laste is gelegd, zal de verdachte partieel worden vrijgesproken, nu onvoldoende bewijs voorhanden is dat[C] deze bedragen voor [verdachte] heeft ontvangen. Gelet op het aantal transacties, de lange periode waarin deze hebben plaatsgevonden, de omstandigheid dat een aantal personen meerdere keren money transfers naar[C] heeft verzonden voor [verdachte] en het feit dat [verdachte] actief is in de drugshandel, is het Gerecht van oordeel dat van het plegen van witwassen (opzettelijk) een gewoonte is gemaakt.
4B. Bewezenverklaring
Het Gerecht acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1:
Hij in de maand maart 2013 te Curaçao tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft uitgevoerd een hoeveelheid van om en nabij 600 gram cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in artikel 1 Opiumlandsverordening 1960.
Feit 2:
Hij op 3 augustus 2013 te Curaçao tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft uitgevoerd ongeveer 587,10 gram cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in artikel 1 Opiumlandsverordening 1960.
Feit 3:
Hij op 19 mei 2015 te Curaçao tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 597 gram cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in artikel 1 Opiumlandsverordening 1960.
Feit 4:
Hij op tijdstippen in de periode van 1 april 2010 tot 15 november 2011 te Curaçao en/of Nederland tezamen en in vereniging met anderen
van voorwerp
en, te weten 15 geldbedragen ter waarde van in totaal
NAf22.794,74,
de herkomst heeft verhuld, terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders wisten of begrepen dat deze geldbedragen - onmiddellijk of
middellijk- afkomstig waren uit enig misdrijf,
en
deze voorwerpenheeft verworven en voorhanden gehad en overgedragen en omgezet, terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders wisten of begrepen dat deze geldbedragen - onmiddellijk of
middellijk- afkomstig waren uit enig misdrijf,
en
van dat witwassen een gewoonte
heeftgemaakt.
Feit 5:
Hij op tijdstippen in de periode van 15 november 2011 tot en met 15 mei 2015 te Curaçao en/of Nederland tezamen en in vereniging met anderen
van voorwerp
en, te weten 3 geldbedragen ter waarde van in totaal
NAf4.901,98,
de herkomst heeft verhuld, terwijl hij wist of begreep dat voormeld
evoorwerp
en- onmiddellijk of middellijk - afkomstig
warenuit enig misdrijf,
en
deze voorwerpenheeft verworven en voorhanden gehad en overgedragen en omgezet, terwijl hij wist of begreep dat voormeld
evoorwerp
en- onmiddellijk of middellijk - afkomstig
warenuit enig misdrijf,
en
van dat witwassen een gewoonte
heeftgemaakt.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn in de bewezenverklaring
cursief weergegevenverbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder 1, 2, 3, 4 en 5 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met artikel 3, eerste lid, onder A van de Opiumlandsverordening 1960.
Feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met artikel 3, eerste lid, onder A van de Opiumlandsverordening 1960.
Feit 3:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met artikel 3, eerste lid, onder C, van de Opiumlandsverordening 1960.
Feit 4:
eendaadse samenloop van:
medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd, en
medeplegen van een gewoonte maken van witwassen.
Feit 5:
eendaadse samenloop van:
medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd, en
medeplegen van een gewoonte maken van witwassen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid opheffen of uitsluiten.

7.Motivering van de sanctie

Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft het Gerecht zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft het Gerecht het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen meermalen schuldig gemaakt aan de opzettelijke uitvoer van cocaïne en het aanwezig hebben van cocaïne. De cocaïne was kennelijk bestemd voor de verdere verspreiding en handel. De rol van de verdachte hierbij is cruciaal. Met zijn handelen vormt de verdachte een onmisbare schakel bij de handel in cocaïne. Cocaïne is een verslavende stof en schadelijk voor de gezondheid, met alle gevolgen voor de gebruikers en de maatschappij van dien. De verspreiding van en handel in verdovende middelen gaan gepaard met andere vormen van criminaliteit, waaronder het plegen van strafbare feiten van uiteenlopende aard door de gebruikers, ter financiering van hun behoefte aan het door hen gebruikte middel. De verdachte heeft zich hiervan geen rekenschap gegeven en zich kennelijk uitsluitend laten leiden door persoonlijk financieel gewin.
Daarnaast heeft de verdachte zich, samen met anderen, gedurende een periode van ruim vijf jaren herhaaldelijk schuldig gemaakt aan het witwassen van gelden. Het Gerecht neemt het de verdachte kwalijk dat hij daarvan een gewoonte heeft gemaakt. Door aldus te handelen heeft de verdachte eraan meegewerkt dat opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie worden onttrokken en daaraan een schijnbaar legale herkomst wordt verschaft. Door dergelijke witwaspraktijken wordt het plegen van criminele activiteiten vergemakkelijkt, bevorderd en in stand gehouden. Daarnaast vormt het witwassen van criminele gelden een bedreiging van de legale economie en een aantasting van de integriteit en de transparantie van het financiële en economische verkeer.
Het Gerecht rekent de verdachte zijn handelen zwaar aan en is op grond van de aard en de ernst daarvan van oordeel dat slechts een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt, als passende straf in aanmerking komt.
In het voordeel van de verdachte wordt rekening gehouden met het feit dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Het Gerecht houdt voorts rekening met de detentieomstandigheden van de verdachte. De verdachte verblijft in verband met zijn veiligheid in een politiecel te Barber.
Ook weegt het Gerecht mee dat de verdachte er geen blijk van heeft gegeven de ernst en de laakbaarheid van zijn handelen in te zien.
De door de officier van justitie gevorderde straf doet naar het oordeel van het Gerecht - met name gelet op de rol van de verdachte - recht aan de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. Het Gerecht ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen aanleiding hiervan af te wijken.
Alles afwegende is het Gerecht van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 1:123, 1:133, 1:136, 1:224 en 2:405 van het Wetboek van Strafrecht;
artikel 49, 57, 59, 96 en 435b van het Wetboek van Strafrecht (oud);
artikel 3 en 11 van de Opiumlandsverordening 1960.

9.Beslissing

Het Gerecht:
verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde zoals in rubriek
4Bomschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart dat de bewezen verklaarde feiten de in rubriek 5 genoemde strafbare feiten en opleveren;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens deze feiten tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
vier (4) jaren;
bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. I.H. Lips en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht op 30 oktober 2015, in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.De door het Gerecht in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen. Bij onderstaande bewijsmiddelen wordt, tenzij anders vermeld, verwezen naar het einddossier inzake het onderzoek Rizinia d.d. 31 augustus 2015.
2.Proces-verbaal Identificatie d.d. 25 februari 2015, p. 4192-4194
3.Proces-verbaal van bevindingen GSM (nummer)’s in gebruik bij [B] d.d. 29 juni 2015, p. 4195-4197, een en ander voor zover het het telefoonnummer +5999-6845208 betreft; Proces-verbaal stemherkenning [verdachte] en [B] d.d. 9 februari 2015, p. 4094-4096
4.Proces-verbaal van bevindingen Identificatie [C] d.d. 27 oktober 2014 voor zover het +5999-[ ] betreft, p. 1071-1072
5.Proces-verbaal van verhoor [D] d.d. 22 juli 2015, p. 4104 8e alinea
6.Proces-verbaal vaststelling gebruiker d.d. 10 november 2013, p. 4259-4260
7.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 16 oktober 2015 afgelegd
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte [A] d.d. 11 juni 2015, persoonsdossier 6, p. 17 5e alinea
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte .[C] d.d. 19 mei 2015, p. 6020 6e alinea
10.Proces-verbaal van Relaas zaaksdossier 3 d.d. 27 augustus 2015, p. 3002 2 t/m 4e alinea
11.Proces-verbaal van verhoor [E] d.d. 28 augustus 2013, 3010 1e en 4e alinea, 3012 1e alinea
12.Proces-verbaal van verhoor [E] d.d. 16 februari 2015, p. 3023 antwoord op de 2e vraag
13.Proces-verbaal onderzoek vliegbewegingen subjecten [verdachte], ([F]) en [E] d.d. 5 maart 2015, p. 3036-3037
14.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 15 december 2013, p. 3050 2e alinea 2e en 3e gedachtestreepje, laatste alinea 1e gedachtestreepje, 3052 laatste gedachtestreepje
15.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] d.d. 12 augustus 2013, p. 3058 antwoord op de 2e vraag
16.Proces-verbaal van verhoor [D] d.d. 22 juli 2015, p. 4098 3e en 4e alinea, 4101 3e regel, 4105 16e en 17e alinea
17.Proces-verbaal van aanhouding en bevindingen d.d. 4 augustus 2013, p. 4145-4149
18.Geschrift, te weten Rapport gewichtsbepaling van drugs van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 30 augustus 2013, p. 4173-4177; Proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 12 augustus 2013, p. 4185-4188
19.Proces-verbaal van verhoor verdachte [E] d.d. 28 augustus 2013, p. 4026 5e en laatste alinea, 4027 antwoord op de 2e vraag
20.Proces-verbaal van verhoor verdachte [E] d.d. 16 februari 2015, p. 4046 antwoord op de 4e vraag
21.Proces-verbaal van verhoor verdachte [M] d.d. 16 augustus 2013, p. 4087, 4089 1e alinea
22.Proces-verbaal van verhoor verdachte [M] d.d. 16 augustus 2013, p. 4019 een na laatste alinea, p. 4020 3e alinea
23.Geschrift, te weten verslag tapgesprek 366, p. 4017
24.Proces-verbaal van verhoor verdachte [A] d.d. 11 juni 2015, persoonsdossier 6, p. 39 12e en 13e alinea, 40 2e, 4e, 8e en 13e alinea, 41 een na laatste alinea
25.Proces-verbaal van verhoor verdachte [M] d.d. 10 september 2013, p. 4037 een na laatste alinea
26.Proces-verbaal van verhoor verdachte [E] d.d. 16 februari 2015, p. 4047 antwoord op de derde vraag; Proces-verbaal van verhoor verdachte [M] d.d. 28 augustus 2013, p. 4025 antwoord op de 8e vraag met de bijlage op p. 4029; Geschrift, te weten Foto van verdachte [verdachte], persoonsdossier 2, p. 1
27.Proces-verbaal van verhoor verdachte [M] d.d. 10 september 2013, p. 4038 2e, 3e en 4e alinea; Geschrift, te weten verslag tapgesprek 204, p. 4085
28.Proces-verbaal stemherkenning [verdachte] en [B] d.d. 9 februari 2015, p. 4094-4096
29.Proces-verbaal van verhoor [D] d.d. 22 juli 2015, p. 4104 9e, 10e, 11e en 13e alinea, 4105 4e en 5e alinea, 4100 laatste 2 alinea’s
30.Proces-verbaal van verhoor [D] d.d. 22 juli 2015, p. 4098 3e en 4e alinea, 4101 3e regel, 4105 16e en 17e alinea
31.Geschrift, te weten verslag tapgesprek, p. 4115
32.Geschrift, te weten verslag tapgesprek, p. 4116
33.Geschrift, te weten verslag sms-bericht, p. 4118
34.Proces-verbaal van verhoor [D] d.d. 22 juli 2015, p. 4104 8e alinea
35.Proces-verbaal “ [verdachte] op achtergrond” d.d. 2 maart 2015, p. 4119-4122; Geschriften, te weten verslagen van de tapgesprekken, p. 4123-4132
36.Proces-verbaal van verhoor [C] d.d. 15 juni 2015, persoonsdossier 1, p. 109 antwoord op de 7e vraag 3e zin tot de komma (“Over…bewaard,”), antwoord op de 11e en 12e vraag
37.Proces-verbaal van huiszoeking ter inbeslagname, adres: Kaya [ ] te Curaçao d.d. 19 mei 2015, p. 6009, 6011 SAK042.1.1.1
38.Proces-verbaal van Weging, testen en opsturen monster naar het laboratorium van in beslag genomen verdovende middelen d.d. 19 mei 2015, p. 6015-6017
39.Geschrift, te weten Rapport van het Analytisch Diagnostisch Centrum d.d. 7 september 2015, los stuk
40.Proces-verbaal van verhoor [C] d.d. 26 mei 2015, persoonsdossier 1, p. 57 8e, 13e en 14e alinea, 62 9e alinea
41.Proces-verbaal ontvangst originele stukken d.d. 27 augustus 2015, overzicht op p. 5285-5286 (15 transacties) met bijlagen p. 5287-5350
42.Proces-verbaal van verhoor verdachte [D] d.d. 22 juli 2015, p. 4100 onder het midden, 4101 1e t/m 8e alinea, 4105 7e t/m 9e alinea
43.Proces-verbaal van verhoor [C] d.d. 15 juli 2015, p. 5180 5e en laatste alinea met de bijbehorende bijlage A p. 5185-5193, p. 5181 1e, 4e, 6e en 8e alinea, 5182 5e alinea; Proces-verbaal van verhoor [C] d.d. 1 juni 2015, persoonsdossier 1, p. 89 antwoord op de 4e vraag
44.Proces-verbaal ontvangst originele stukken d.d. 27 augustus 2015, p. 5285 een na laatste alinea en het daaronder vermelde overzicht, 5286 met bijlagen
45.Proces-verbaal handschrift vergelijkend onderzoek d.d. 12 oktober 2015, aanvullend stuk met als bijlage Geschrift, te weten Forensic Document Examination Report d.d. 2 september 2015 met bijlagen A en B
46.Geschrift, te weten verslag tapgesprek 12, p. 5044
47.Geschrift, te weten verslag tapgesprek 14, p. 5046-5047
48.Geschrift, te weten Ontvangstbewijs Western Union, p. 5194
49.Proces-verbaal informatie Hato-Team d.d. 26 augustus 2015, p. 5380; Proces-verbaal antecedenten geldverzenders d.d. 29 augustus 2015, p. 5381; Proces-verbaal ontvangst originele stukken d.d. 27 augustus 2015, overzicht op p. 5286 [X] en [Y]
50.Proces-verbaal van verhoor [D] d.d. 22 juli 2015, p. 4098 3e en 4e alinea