In deze strafzaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 17 juni 2015 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1952 en thans gedetineerd. De verdachte is beschuldigd van het samen met anderen invoeren en vervoeren van ruim 47 kilo cocaïne. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van vijf jaar, maar het Gerecht legde uiteindelijk een gevangenisstraf van vier jaar op, met aftrek van voorarrest. De verdachte heeft tijdens het proces wisselende verklaringen afgelegd over zijn kennis van de inhoud van de vaten waarin de drugs waren verborgen. Het Gerecht oordeelde dat de verdachte niet geloofwaardig was en dat hij wel degelijk op de hoogte moest zijn geweest van de aanwezigheid van de verdovende middelen. De verdachte werd vrijgesproken van een tweede feit, maar het eerste feit werd wettig en overtuigend bewezen verklaard. Het Gerecht heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de hoeveelheid cocaïne en het feit dat de verdachte niet eerder was veroordeeld voor een soortgelijk feit. Daarnaast werd de boot Maria Leonsa, die in beslag was genomen, verbeurd verklaard. De uitspraak is gedaan in het kader van de Opiumlandsverordening 1960, waarbij het Gerecht de verdachte strafbaar heeft verklaard voor het opzettelijk handelen in strijd met de wet.