ECLI:NL:OGEAC:2014:14

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
20 augustus 2014
Publicatiedatum
11 november 2015
Zaaknummer
500.00293/14
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.C.B. Hubben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewapende overval op nummerkantoor Joe Black met vuurwapen

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 20 augustus 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1994 en woonachtig te Curaçao, die zich schuldig heeft gemaakt aan een gewapende overval op een nummerkantoor. De verdachte werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.J. Eisden. De officier van justitie, mr. M.L.A. Angela, eiste een gevangenisstraf van vier jaar, maar het Gerecht legde uiteindelijk een straf op van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar en verplichte reclasseringsbegeleiding. De verdachte was een first offender, wat in zijn voordeel werd meegewogen.

De overval vond plaats op 24 april 2014, waarbij de verdachte en een medeverdachte de verkoopster van het nummerkantoor bedreigden met een vuurwapen. De verdachte werd kort na de overval aangehouden in een auto die door getuigen was herkend als de vluchtauto. Tijdens het proces voerde de verdediging aan dat de aanhouding en doorzoeking onrechtmatig waren, maar het Gerecht verwierp dit verweer. Het Gerecht oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de overval, onder andere door getuigenverklaringen en inbeslaggenomen goederen.

De verdachte werd uiteindelijk schuldig bevonden aan diefstal met geweld en het voorhanden hebben van een vuurwapen. Het Gerecht benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, maar hield ook rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte en het feit dat hij niet eerder was veroordeeld. De uitspraak werd gedaan door mr. M.C.B. Hubben en is op schrift gesteld op 7 oktober 2014.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

S T R A F V O N N I S
in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [datum] 1994 te Curaçao,
wonende te Curaçao,
thans alhier gedetineerd.

1.Onderzoek van de zaak

Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2014. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.J. Eisden.
De officier van justitie, mr. M.L.A. Angela, heeft ter terechtzitting gevorderd de verdachte ter zake van het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de officier van justitie verbeurdverklaring gevorderd van de in beslaggenomen auto en trui (nummers 1 respectievelijk 10 op de beslaglijst) en gevorderd dat de inbeslaggenomen voorwerpen met nummers 2, 3, 5, 6, 7, 8, 11 en 12 op de beslaglijst aan de verdachte worden geretourneerd.
De raadsvrouw heeft verweer gevoerd.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, met inachtneming van de gevorderde en toegewezen wijzigingen, tenlastegelegd:….

3.Voorvragen

Het Gerecht heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Bewijsbeslissingen

4A. Bewijsmiddelverweren

De raadsvrouw heeft betoogd dat sprake is van een aantal normschendingen als bedoeld in artikel 413 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) die tot bewijsuitsluiting moeten leiden.
De raadsvrouw heeft in de eerste plaats, samengevat, betoogd dat het aan de verdachte op 24 april 2014 gegeven stopteken onbevoegd en dus onrechtmatig is gegeven, omdat er geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit als bedoeld in artikel 47 Sv. De daaropvolgende doorzoeking van de auto van de verdachte, alsook de aanhouding van de verdachte zijn daarmee ook onrechtmatig geschied. De als gevolg hiervan verkregen inbeslaggenomen voorwerpen en processen-verbaal van verhoor van de verdachte dienen daarom te worden uitgesloten van het bewijs, aldus de raadsvrouw.
Het Gerecht verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt. Uit het proces-verbaal van aanhouding van 25 april 2014 volgt dat de centrale meldkamer op 24 april 2014 omstreeks 20.50 uur melding maakt aan de verbalisanten [A, B, C, en D] van een zojuist gepleegde overval op nummerkantoor Joe Black aan de Amandelweg in de wijk Koraalspecht. Tevens wordt aan hen doorgegeven dat de daders van de overval in een witte Mitsubishi Lancer zijn gevlucht en dat zij zich nog in de woonwijk Koraalspecht zouden moeten bevinden. De verbalisanten begeven zich in hun opvallende dienstvoertuig meteen naar voornoemde woonwijk. Aldaar zien de verbalisanten een witte Mitsubishi Lancer rijden op de Kaya Shers met daarin twee jongens, die zich bij het zien van het dienstvoertuig van de politie heel erg nerveus beginnen te gedragen. Op dat moment geven de verbalisanten de bestuurder van de witte Mitsubishi Lancer, naar later blijkt de verdachte, een stopteken.
Genoemde omstandigheden in onderlinge samenhang bezien leveren met betrekking tot de inzittenden van deze Mitsubishi Lancer naar het oordeel van het Gerecht een redelijk vermoeden van schuld op aan een strafbaar feit, te weten de kort daarvoor in de nabije omgeving gepleegde overval op Joe Black aan de Amandelweg. Het stopteken ter aanhouding van de verdachte is derhalve rechtmatig gegeven. Nu sprake was van een redelijk vermoeden van schuld alsmede van ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit waren de verbalisanten ingevolge artikel 73 Sv bevoegd de verdachte aan te houden en kwam hen eveneens de bevoegdheid toe de door de verdachte bestuurde auto ter inbeslagneming te doorzoeken op grond van artikel 121, tweede lid, Sv. Er is naar het oordeel van het Gerecht op grond van het voorgaande geen sprake van onrechtmatig optreden door de politie. Van een normschending is derhalve geen sprake.
In de tweede plaats heeft de raadsvrouw betoogd dat de medeverdachte na overbrenging naar de plaats van verhoor een verklaring heeft afgelegd, zonder dat hij voorafgaand aan dit eerste verhoor een advocaat heeft kunnen raadplegen. Volgens vaste rechtspraak (Salduz) leidt schending van het consultatierecht tot schending van het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het EVRM en dient deze door de medeverdachte afgelegde verklaring te worden uitgesloten van het bewijs, aldus de raadsvrouw.
Het Gerecht verwerpt dit verweer en overweegt daartoe dat, zo er al sprake is van schending van de Salduz-regel bij het verhoor van de medeverdachte, uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat de geformuleerde Salduz-regel, die strekt tot bescherming van het in artikel 6 van het EVRM besloten liggende recht van de verdachte op een eerlijk proces en in het bijzonder tot bescherming van diens recht om niet aan zijn eigen veroordeling te hoeven meewerken, gelet op die ratio is beperkt tot de verklaring die de verdachte in zijn eigen strafzaak heeft afgelegd en zich niet uitstrekt tot de verklaringen van een medeverdachte. Met betrekking tot een eventuele inbreuk op voornoemd recht van de medeverdachte geldt dus het uitgangspunt dat nu het niet de verdachte is die door de niet-naleving van het voorschrift is getroffen in het belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen, in de onderhavige zaak van de verdachte als regel geen rechtsgevolg behoeft te worden verbonden aan dit verzuim.
4B. Bewezenverklaring
Het Gerecht acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande:
dathij op 24 april 2014 te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigeningheeft weggenomen
- een tas met daarin:
  • naf. 20,=, en mobiele telefoon van het merk Samsung en een hoes en
  • een plastic doosje met daarin geld en
  • een portemonnee met daarin een identiteitsbewijs en een rijbewijs en bankpassen
toebehorende aan [SO] welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen die [SO] en
dezich toen en aldaar bevindende [X] en[y], gepleegd door hem, verdachte, en zijn mededader, met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk
erte maken
bestaande die bedreiging met geweld uit:
  • het gemaskerd en gewapend met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, voor afdreiging geschikt, onverhoeds in de richting van die [SO] en die zich toen en aldaar bevindende [x en y] komen aan rennen en
  • die [SO] en die [x en y] onder schot houden en aanmanen om stil te blijven staan en
  • in de nabijheid van die [x en y] aan de trekker van dat wapen trekken en
  • vragen
Feit 2:
dat hij op 24 april 2014 te Curaçao tezamen en in vereniging met een ander een vuurwapen,
namelijkeen op een vuurwapen gelijkend voorwerp voor afdreiging geschikt, in de zin van de Vuurwapenverordening 1930, voorhanden heeft gehad
.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn cursief weergegeven verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4C. Bewijsmiddelen
De overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de navolgende wettige bewijsmiddelen [1] zijn vervat.
1. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 25 april 2014, pagina 13 t/m 15, voor zover inhoudende, als verklaring van [SO], zakelijk weergegeven:
Gisteren, 24 april 2014, was ik aan het werk bij nummerkantoor Joe Black aan de Amandelweg 15 in Curaçao. Omstreeks 20.20 uur ging ik naar buiten. Bij mijn auto zag ik twee onbekende mannen met bedekt gezicht op mij afkomen. Er waren enkele omstanders buiten. Dader 2 droeg een wit/grijze trui en was de dader die een vuurwapen in zijn hand had. Hij bedreigde iedereen die daar was en eiste de geldzak van mij. Terwijl hij mij, net als iedereen, onder schot hield, liep dader 1 op mij af. Hij vroeg mij alweer om de geldzak. Vervolgens eiste dader 1 om mijn handtas aan hem af te geven. Ik gooide mijn handtas met inhoud op de grond. Ik zag toen dat dader 1 mijn spullen van de grond opraapte en vervolgens samen met dader 2 weg rende. In de handtas zat een geldbedrag van Naf 20,00, een mobiele telefoon van het merk Samsung met een hoes, een doosje met wisselgeld en een portemonnee met een identiteitsbewijs, een rijbewijs en bankpassen.
2. Een proces-verbaal van 2de verhoor aangeefster d.d. 10 mei 2014, pagina 48 t/m 49, voor zover inhoudende als verklaring van [SO]:
Op 25 april 2014 zag ik in de krant Vigilante een foto van twee aangehouden verdachten. Ik herkende bij het zien van de foto in de krant de twee mannen die mij de dag ervoor hadden beroofd. Ik herken de man met het gele t-shirt als de dader die het vuurwapen bij zich had.
3. Een proces-verbaal van bevinding krantenfoto d.d. 20 mei 2014, pagina 51, voor zover inhoudende, als verklaring van de verbalisant [ ], zakelijk weergegeven:
Op 10 mei 2014 gaf de aangeefster [SO] aan dat zij in de krant de foto van de daders had herkend. Zij overhandigde de krant met op de voorpagina een foto. De aangeefster gaf aan welke dader welke daad had gepleegd. De verdachte met een geel t-shirt op de foto die de aangeefster herkent als de dader die het vuurwapen bij zich had, is de verdachte genaamd [verdachte].
4. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 25 april 2014, pagina 19 t/m 21,voor zover inhoudende, als verklaring van [x], zakelijk weergegeven:
Op 24 april 2014 omstreeks 20.20 uur zat ik samen met mijn vriend [y] op de Amandelweg naast nummerkantoor Joe Black. Na een poosje kwam de verkoopster naar buiten. Plotseling zag ik twee mannen de straat rennend over steken. Ze renden naar ons toe. Een van de twee, een man met een vuurwapen, rende op mij en [y] af. De tweede rende naar de verkoopster. Ik hoorde deze tegen de verkoopster zeggen dat hij geld wilde. Dit zei hij verschillende keren. De man zei haar toen om haar tas af te geven. Het meisje gooide haar tas op de grond. De man raapte de tas van de grond op. De man met het vuurwapen richtte zijn wapen op mij en [y]. De man zei tegen ons om stil te blijven staan. Ik hoorde toen het wapen verschillende keren klikken. Hij klikte zeker drie keren met het wapen. Er kwam geen kogel uit. De tweede dader had de tas van de verkoopster in handen en beiden renden de straat weg. We gingen ze achterna en zagen hoe ze in een auto stapten die op hen stond te wachten. De auto was een oude witte Lancer.
5. Een proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 25 april 2014, pagina 16 t/m 18,voor zover inhoudende, als verklaring van [j], zakelijk weergegeven:
Gisteravond omstreeks 19.50 uur ging ik het nummerkantoor Joe Black aan de Amandelweg binnen. Op een gegeven moment keek ik naar buiten en zag een witgelakte personenauto van het merk Mitsubishi Lancer langzaam voorbij rijden. Op het moment dat ik naar mijn vrachtauto liep zag ik twee gemaskerde mannen aan komen rennen. Een van de mannen hield een pistool in zijn hand. Deze man ging op twee mannen af en hield hen onder schot terwijl hij tegen hen zei om stil te blijven staan. Toen een van de mannen toch bewoog, trok hij enkele keren aan de trekker. De andere man zei tegen de verkoopster “unda e tas di sen ta” (waar is de tas met geld), “dunami e tas ku sen” (geef de tas met geld af) en “dunami bo tas mes” (geef mij jouw tas dan).
6. Een proces-verbaal van aanhouding d.d. 25 april 2014, pagina 69 t/m 70,voor zover inhoudende, als verklaring van de verbalisanten [ ], zakelijk weergegeven:
Op donderdag 24 april 2014 omstreeks 20.50 uur gaf de centrale meldkamer door dat er zonet een overval gepleegd was op een nummerkantoor van Joe Black aan de Amandelweg. Wij hadden doorgekregen van een collega dat de verdachten in een witgelakte motorvoertuig van het merk Mitsubishi, model Lancer, gevlucht waren. Ook kregen wij door dat de verdachten zich nog in de woonwijk Koraalspecht moesten bevinden. Hierdoor begaven wij ons direct naar de woonwijk Koraalspecht. Rijdend op de Kaya Shers ter hoogte van perceel 44 zagen wij een witgelakt voertuig merk Mitsubishi, model Lancer, met daarin twee jongens. De bestuurder was [verdachte]. Tijdens een onderzoek in vernoemd motorvoertuig trof ik, verbalisant Josefa, onder de bestuurdersstoel enkele kledingstukken aan. Ik, verbalisant [x], trof in het motorvoertuig een witte mobiele telefoon aan van het merk Samsung. De verdachte [ ] werd om 21.05 uur aangehouden. Het witte motorvoertuig merk Mitsubishi, model Lancer, gekentekend [ ], werd inbeslaggenomen.
7. Een proces-verbaal van herkenning inbeslaggenomen goederen d.d. 25 april 2014, pagina 27 t/m 28,voor zover inhoudende, als verklaring van de verbalisanten [ ] en van [SO], zakelijk weergegeven:
Op 25 april 2014 toonden wij verbalisanten aan [SO] enkele in het onderzoek ‘Joe Black Amandelweg’ inbeslaggenomen goederen. Aangeefster verklaarde als volgt: Op de bodem van deze Mitsubishi Lancer gekentekend [ ] herken ik mijn zonnebril. Van de aan mij getoonde goederen herken ik mijn witte mobiele telefoon van het merk Samsung die tijdens de beroving in mijn tas zat. Ik herken ook de hoes. De aan mij getoonde grijze trui herken ik ook. Een van de daders die mij heeft beroofd, had die trui aan.
8. Een proces-verbaal van herkenning voertuig d.d. 14 juli 2014, pagina 36 t/m 37,voor zover inhoudende, als verklaring van de verbalisanten [ ], zakelijk weergegeven:
Op 11 juli 2014 hebben wij verbalisanten verschillende inbeslaggenomen voertuigen aan de getuige [y] getoond. Tussen bedoelde voertuigen stond het inbeslaggenomen witgelakte voertuig Mitsubishi Lancer, gekentekend [ ]. Nadat [y] bij bedoeld voertuig was gekomen, verklaarde hij: ik herken dit voertuig als zijnde het voertuig dat de daders van de beroving hebben gebruikt. Ik herken het aan de hand van het oude model, de kleur en het merk en ook aan de hand van de geluidsprekers nabij de achterruit.
9. Een proces-verbaal van 2de verhoor[F] d.d. 29 april 2014, pagina 82 t/m 86, voor zover inhoudende, als verklaring van [f], zakelijk weergegeven:
De witte Mitsubishi Lancer waarin ik zat toen ik aangehouden werd samen met [verdachte], is van [verdachte]. Ik zat voorin naast [verdachte]. [verdachte] bestuurde de auto. Ik beken dat ik betrokken was bij de beroving op de Amandelweg. Ik was degene die de tas die de vrouw op de grond had gegooid, heeft gepakt. Wij waren met zijn tweeën.

5.Bewijsoverwegingen

Voor het bewijs van verdachtes betrokkenheid bij het onder feit 1 en feit 2 bewezenverklaarde acht het Gerecht in het bijzonder redengevend de omstandigheid dat de verdachte en zijn medeverdachte in de auto van de verdachte in de directe omgeving van Joe Black zijn aangetroffen, waar kort daarvoor de verkoopster was overvallen door twee mannen, terwijl de verdachte en de medeverdachte diverse goederen (een zonnebril en een telefoon) van die verkoopster in hun bezit, namelijk in die auto, hadden. De auto van de verdachte waarin hij en de medeverdachte werden aangehouden, is bovendien door een getuige van de overval herkend als de vluchtauto van de daders van de overval. Voorts werd in die auto, onder een stoel, een trui aangetroffen die het slachtoffer heeft herkend als de trui van een van de overvallers. De verdachte heeft desgevraagd voor die bijzondere omstandigheden geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende verklaring gegeven. Het Gerecht licht dit als volgt toe.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij zijn auto, de witte Mitsubishi Lancer met het kenteken [ ], kort voor zijn aanhouding op het voetbalveld in Koraalspecht gedurende ongeveer twintig minuten heeft uitgeleend aan de aangehouden medeverdachte en een man, (bij)genaamd [ ]. Ten tijde van de overval bevond de verdachte zich dus op het voetbalveld in Koraalspecht in afwachting van de terugkeer van zijn auto, aldus de verdachte.
Van [ ] heeft de verdachte, buiten deze bijnaam en een algemeen signalement, echter geen nadere gegevens verstrekt. De verklaring van de verdachte wordt bovendien niet ondersteund, maar zelfs tegengesproken, door de verklaring van de medeverdachte. De medeverdachte, die heeft bekend de overval te hebben gepleegd samen met een ander wiens naam hij niet wil noemen, heeft verklaard dat de man genaamd ‘[ ]’ in elk geval niet bij de overval betrokken was, dat de medeverdachte die avond niet op het voetbalveld in Koraalspecht is geweest en dat hij de auto van de verdachte niet heeft geleend. Het Gerecht acht de verklaringen van de medeverdachte betrouwbaar en geloofwaardig, nu hij met zijn verklaring zichzelf belast en deze bekennende verklaring op essentiële onderdelen strookt met de verklaring van [SO]. Voorts heeft [SO] deze medeverdachte herkend op een foto in de krant als zijnde een van de daders van de overval en heeft de medeverdachte de vindplaats van diverse goederen die zijn buitgemaakt bij de overval aan de politie aangewezen, waarna deze aan [SO] zijn teruggegeven. Dit laatste duidt op daderwetenschap.
De ter terechtzitting op verzoek van de verdediging gehoorde getuige [F] heeft het alibi van de verdachte niet bevestigd. Ook overigens biedt het dossier geen enkele ondersteuning voor de door de verdachte als alternatief scenario geschetste feitelijke gang van zaken. Het Gerecht acht dit alternatieve scenario derhalve niet aannemelijk geworden.
Daar komt nog bij dat de verdachte dit alibi pas op 8 mei 2014 voor het eerst te berde heeft gebracht. Tot die tijd heeft hij in diverse verhoren ten overstaan van de politie en de rechter-commissaris andersluidend verklaard, namelijk dat hij ten tijde van de overval in een kapperszaak aan het werk was en dat zijn auto daar al die tijd buiten geparkeerd stond. Volgens deze verklaringen was de verdachte, noch zijn auto betrokken bij de gepleegde overval. Dat laatste was onmogelijk volgens de verdachte, want de verdachte had de sleutel van zijn auto al die tijd in zijn bezit.
De verdachte, ter terechtzitting geconfronteerd met deze verschillende alibi’s, verklaart deze gang van zaken vervolgens door te stellen dat de verhorende verbalisanten tegen hem hebben gelogen over het tijdstip van de overval. In de diverse verhoren hebben zij in strijd met de waarheid tegen hem gezegd dat de overval was gepleegd om 19.00 uur en daarom heeft de verdachte niets gezegd over het uitlenen van zijn auto later op de avond. Het Gerecht acht deze gang van zaken tijdens de verhoren door de politie echter onaannemelijk, nu uit het proces-verbaal van 1ste sociaal verhoor van de verdachte volgt dat hem toen reeds is verteld dat de overval op 24 april 2014 omstreeks 20.00 uur plaatsvond. Bovendien verklaart dit geenszins waarom de verdachte ook op 5 mei 2014 ten overstaan van de rechter-commissaris en in het bijzijn van zijn raadsvrouw heeft verklaard dat hij op de bewuste avond tot 20.45 uur in de kapperszaak aan het werk was, waarna hij de medeverdachte een lift naar huis heeft gegeven en ook toen achterwege heeft gelaten dat hij rond de klok van 20.00 uur op het voetbalveld in Koraalspecht moet zijn geweest om de medeverdachte zijn auto uit te lenen, althans volgens zijn latere verklaring van 8 mei 2014.
Uit de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden leidt het Gerecht af dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte met deze verschillende verklaringen heeft getracht de waarheid te bemantelen, namelijk dat hij een van de daders is van de gepleegde overval op de verkoopster van Joe Black.

6.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1: diefstal, voorafgegaan door en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijker te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2: medeplegen van overtreding van een verbod, gesteld bij artikel 3 lid 1 van de Vuurwapenverordening 1930.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

8.Motivering van de sanctie

Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft het Gerecht zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft het Gerecht het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een gewapende overval op een verkoopster van een nummerkantoor. Met gebruikmaking van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp hebben de verdachte en zijn mededader niet alleen de verkoopster maar ook twee aanwezige omstanders bedreigd. De verdachte heeft geen rekening gehouden met de gevolgen die een dergelijk feit heeft voor de slachtoffers, maar slechts oog gehad voor eigen materieel gewin. Een feit als het onderhavige veroorzaakt bovendien grote onrust in de samenleving en versterkt gevoelens van onveiligheid. Een vrijheidsbenemende straf is op zich geïndiceerd.
Ten voordele van de verdachte weegt mee dat hij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Het Gerecht ziet hierin, alsmede in de ter terechtzitting besproken persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn jeugdige leeftijd aanleiding om een deel van de vrijheidsbenemende straf voorwaardelijk op te leggen. Daarnaast acht het Gerecht verplichte begeleiding door de Uitvoeringsorganisatie Reclassering Curaçao noodzakelijk. Een dergelijke verplichting zal als bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
Alles afwegende acht het Gerecht een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden.
8A. Verbeurdverklaring
De in beslaggenomen lichtgrijze trui (nummer 10 op de beslaglijst) waarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat deze door de verdachte is gedragen ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten zal verbeurd worden verklaard.
8B. Teruggave inbeslaggenomen voorwerpen
Nu onvoldoende is komen vast te staan aan wie de in beslaggenomen auto Mitsubishi Lancer, kenteken F22-95, (nummer 1 op de beslaglijst) toebehoort, zal teruggave aan de rechthebbende worden gelast. Ditzelfde geldt voor de voorwerpen op de beslaglijst met de nummers 4, 5, 7, 9 en 12.
Teruggave aan de verdachte zal worden gelast van de voorwerpen genoemd op de beslaglijst met de nummers 2, 3, 6, 8 en 11.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Artikelen 1:19, 1:20, 1:21, 1:67, 1:68, 1:123, 1:224, 1:136, 2:289 en 2:291 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Vuurwapenverordening 1930.

10.Beslissing

Het Gerecht:
verklaart bewezen dat de verdachte het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde, zoals in rubriek
4Bomschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart dat de bewezenverklaarde feiten de in rubriek
6genoemde strafbare feiten opleveren;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens deze feiten tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) maanden;
bepaalt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast op grond dat de veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt bepaald op
3 (drie) jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel gedurende die proeftijd zich op andere wijze heeft misdragen of de hierna gestelde bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich stelt en gedurende de proeftijd blijft onder toezicht en leiding van de Uitvoeringsorganisatie Reclassering Curaçao, en zich naar de door of namens die instelling te geven aanwijzingen gedraagt, zolang deze instelling dat nodig vindt;
verklaart verbeurd het in rubriek 8A genoemde voorwerp;
gelast de teruggave van de in rubriek 8B genoemde voorwerpen zoals daar weergegeven.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. M.C.B. Hubben en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht op 20 augustus 2014 in tegenwoordigheid van de griffier en op schrift gesteld en ondertekend op 7 oktober 2014.

Voetnoten

1.De door het Gerecht aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen. Bij onderstaande bewijsmiddelen wordt, tenzij anders vermeld, verwezen naar het einddossier inzake het onderzoek “Joe Black” opgemaakt en gesloten op 21 juli 2014.