ECLI:NL:OGEABES:2025:5

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
BON202500009
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over nakoming huurovereenkomst bedrijfsruimte tussen huurder en verhuurder

Op 8 januari 2025 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba een mondeling vonnis gewezen in een kort geding tussen een huurder, [eiser], en een verhuurder, [gedaagde]. De zaak betreft een huurovereenkomst voor een bedrijfsruimte die op 10 december 2024 is ondertekend, met een ingangsdatum van 1 januari 2025 en een looptijd van vijf jaar. De huurder, [eiser], heeft de bedrijfsruimte sinds 1 september 2024 onderverhuurd van de vorige huurder en heeft zijn bedrijf daar gevestigd. De verhuurder, [gedaagde], heeft op 28 december 2024 de huurder verzocht de ruimte te verlaten, omdat er onrechtmatige onderverhuur zou zijn. De huurder heeft dit verzoek genegeerd, maar de elektriciteit van de gehuurde ruimte is afgesloten, waardoor hij zijn bedrijf niet kan uitoefenen.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft de verhuurder aangegeven spijt te hebben van de huurovereenkomst en dat zij deze niet voor vijf jaar wilde aangaan. De huurder heeft echter betoogd dat de verhuurder op de hoogte was van de voorwaarden en dat de overeenkomst rechtsgeldig is. Het Gerecht heeft geoordeeld dat het spoedeisend belang van de huurder bij zijn vordering evident is. Het verweer van de verhuurder dat zij onder invloed van een tijdelijke geestelijke stoornis heeft gehandeld, is niet bewezen en kan niet leiden tot vernietiging van de huurovereenkomst. Het Gerecht heeft de verhuurder veroordeeld om de huurovereenkomst na te komen, de elektriciteit weer aan te sluiten en de huurder toegang te verlenen tot de meterkast. Tevens is een dwangsom opgelegd voor het geval de verhuurder niet aan de uitspraak voldoet, en zijn de proceskosten aan de zijde van de huurder begroot op USD 559,00.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA

zittingsplaats Bonaire

Registratienummer : BON202500009
Proces-verbaal van mondeling vonnis in kort geding van 8 januari 2025 in de zaak van:
[eiser],
wonende te Bonaire,
eiser,
gemachtigde: mr. E.J. Winkel,
tegen
[gedaagde],
wonende te Bonaire,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
Direct na het sluiten van de mondelinge behandeling van de zaak op 8 januari 2025 heeft de rechter mr. J.R. Veerman in een voortzetting van de zitting in aanwezigheid van de griffier en ten overstaan van de partijen het volgende, in dit proces-verbaal nader uitgewerkte, mondelinge vonnis in kort geding gewezen.

1.Het verzoek en de beoordeling

[eiser] als huurder en [gedaagde] als verhuurder hebben op 10 december 2024 een huurovereenkomst met betrekking tot een bedrijfsruimte aan de [adres] te Bonaire ondertekend. De ingangsdatum van die huurovereenkomst is 1 januari 2025 en de duur is vijf jaar. [eiser] huurde die bedrijfsruimte vanaf 1 september 2024 onder van de vorige huurder van de bedrijfsruimte en oefent daar sindsdien zijn bedrijf uit. Bij brief van 28 december 2024 heeft [gedaagde] [eiser] verzocht om de bedrijfsruimte op 31 december 2024 te verlaten, omdat er sprake zou zijn geweest van onrechtmatige onderverhuur. Daar is [eiser] het niet mee eens en bovendien verliest [gedaagde] daarmee uit het oog dat partijen op 10 december 2024 een huurovereenkomst hebben getekend, aldus [eiser]. [eiser] heeft de bedrijfsruimte niet verlaten. De elektra van het gehuurde is echter inmiddels afgesloten, zodat [eiser] zijn bedrijf niet kan uitoefenen in het gehuurde. [eiser] heeft geen toegang tot de ruimte waar de meterkast van het gehuurde zich bevindt. [eiser] wil dat [gedaagde] de huurovereenkomst nakomt door hem het volledige huurgenot te verschaffen en vordert, zoals tijdens de mondelinge behandeling nader toegelicht, daarop gebaseerde maatregelen in kort geding. Het verweer van [gedaagde] is als volgt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft zij toegelicht dat zij spijt heeft van het verhuren van de bedrijfsruimte aan [eiser] voor de duur van vijf jaar, althans dat zij helemaal geen huurovereenkomst voor vijf jaar met hem wilde sluiten. De vorige huurder van de bedrijfsruimte had slechts een huurovereenkomst voor de duur van één jaar en voor de nieuwe huurovereenkomst met [eiser] wil zij hetzelfde. [gedaagde] voelde zich niet zo goed toen zij de huurovereenkomst tekende. Zij had last van een evenwichtsstoornis. Het weerwoord van [eiser] daarop is dat [gedaagde] precies wist waarvoor zij tekende. [eiser] had de overeenkomst zelf opgesteld en daarin zelf een huurtermijn van vijf jaar voorgesteld. Daarna heeft [gedaagde] hem gevraagd een aantal aanpassingen in de overeenkomst door te voeren omdat zij zich daartoe zelf niet meer in staat achtte als gevolg van haar gezondheidssituatie, aan welk verzoek hij heeft voldaan. Die wijzigingen betroffen echter niet de huurtermijn.
Het gerecht overweegt als volgt. Het spoedeisend belang van [eiser] bij zijn vordering blijkt uit de aard daarvan. Het verweer van [gedaagde] dat zij in deze kwestie heeft gehandeld onder invloed van een tijdelijke geestelijke stoornis en, zo begrijpt het gerecht, de huurovereenkomst daardoor op grond van artikel 3:34 lid 1 BW BES vernietigbaar zou zijn, is in het kader van dit kort geding, waarin gelet op de spoedeisendheid daarvan in beginsel geen plaats is voor een bewijslevering, niet komen vast te staan. Het in hetzelfde artikel genoemde bewijsvermoeden ten behoeve van een partij die zich op een vernietiging van een voor hem nadelige transactie beroept, kan [gedaagde] ook niet helpen nu een huurtermijn van vijf jaar in zijn algemeenheid niet nadelig voor een verhuurder hoeft te zijn, nu immers ook de huurder aan diezelfde termijn is gebonden en verhuurder daarbij een belang kan hebben. Bovendien is gesteld noch gebleken dat, als het handelen van [gedaagde] onder een tijdelijke geestelijk stoornis wel zou zijn komen vast te staan, [eiser] daarvan wist of had moeten weten en daardoor niet zou worden beschermd door het daarop gerichte artikel 3:35 BW BES. Het gerecht gaat in dit kort geding dan ook uit van een rechtsgeldige huurovereenkomst die moet worden nagekomen. De conclusie is dat het gerecht de door [eiser] verzochte maatregelen in kort geding zal toewijzen voor zover en op de wijze zoals hierna te bepalen. De dwangsom zal worden gemaximeerd. [gedaagde] zal in de kosten van de procedure worden veroordeeld. Deze worden aan de zijde van [eiser] begroot op USD 559,00.

2.De beslissing

Het Gerecht, recht doende in kort geding:
2.1.
veroordeelt [gedaagde] om al hetgeen te doen wat nodig is, waaronder het toegang verschaffen aan [eiser] tot de meterkast, om de elektriciteit van het gehuurde weer aan te sluiten en aangesloten te houden en verbiedt [gedaagde] [eiser] de toegang tot het gehuurde op enige wijze te belemmeren,
2.2.
bepaalt dat [gedaagde] een dwangsom verbeurt van USD 1.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan het onder 2.1. bepaalde voldoet, met een maximum van USD 25.000,00, onder de voorwaarde van een betekening als bedoeld in artikel 611a lid 3 Rv BES,
2.3.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eiser] begroot op USD 559,00,
2.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
2.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus mondeling uitgesproken in het bijzijn van de griffier ter openbare terechtzitting van 8 januari 2025, en vastgelegd in dit op 9 januari 2025 opgemaakte en ondertekende proces-verbaal.