ECLI:NL:OGEABES:2025:24

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
12 augustus 2025
Publicatiedatum
14 augustus 2025
Zaaknummer
EUX 2024009
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nakoming van een vaststellingsovereenkomst na doorhaling van een hypotheek in een civiele procedure

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 12 augustus 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiser en gedaagde. De zaak betreft de nakoming van een vaststellingsovereenkomst die op 5 augustus 2021 tussen partijen is gesloten. Eiser vordert dat gedaagde de overeenkomst nakomt door een bedrag van USD 109.000,- te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. Gedaagde heeft echter niet betaald en heeft als verweer aangevoerd dat zij pas kan betalen als zij een hypotheeklening van een financiële instelling ontvangt. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat er een eerste hypotheek op het perceel van gedaagde stond, die op 7 mei 2025 is doorgehaald. Het Gerecht heeft geoordeeld dat er geen financieringsvoorbehoud in de overeenkomst is opgenomen en dat gedaagde haar verplichtingen moet nakomen. De vordering tot schadevergoeding wegens waardevermeerdering van de woning is afgewezen, maar de vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten is toegewezen. Het Gerecht heeft de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij haar eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA,

zittingsplaats Sint Eustatius
Zaaknummer: EUX 2024-09
Vonnis d.d. 12 augustus 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: advocaat mr. C.-L. Martinus
tegen
[gedaagde],
wonende [woonplaats],
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het inleidend verzoekschrift met producties, op 16 februari 2024 ter griffie ingediend;
  • de conclusie van antwoord van 5 maart 2024;
  • de akte vermeerdering van eis van [eiser], met nadere producties;
  • het comparitievonnis van 9 april 2024;
  • de mondelinge behandeling op 7 mei 2024.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat [gedaagde] heeft geprobeerd om een hypotheeklening te verkrijgen om de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst te kunnen nakomen. Toen is gebleken dat er op haar perceel met woonhuis nog een eerste hypotheek stond ingeschreven, met hypotheekhouder ms. [B]. Die was op dat moment echter onvindbaar, zodat de hypotheek niet kon worden doorgehaald.
Door naspeuringen door het Gerecht en later mr. Martinus, is de woonplaats van ms. [B] achterhaald kunnen worden.
Daarna zijn er nog ontwikkelingen gevolgd, die ertoe hebben geleid dat de hypotheek op 7 mei 2025 is doorgehaald.
1.3.
Het Gerecht heeft partijen bij emailbericht van 9 juli 2025 (herhaald op 1 augustus 2025) verzocht mee te delen of een en ander tot een nadere schikking tussen partijen had geleid, of dat partijen vonnis vroegen.
In dat emailbericht heeft het Gerecht ook aangekondigd dat zonder andersluidend bericht van partijen, het vonnis zou worden gewezen door mr. Saarloos, omdat de vorige behandelend rechter niet meer voor het Gerecht werkzaam is.
1.4.
Het vonnis is vervolgens bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Bij notariële koopovereenkomst van 20 augustus 2014 heeft [gedaagde] een woonhuis met omliggende grond gekocht, waarbij aan [eiser] het recht van vruchtgebruik in de helft daarvan is toebedeeld. De relatie tussen partijen is op enig moment geëindigd. Na beëindiging van de relatie hebben partijen op 5 augustus 2021 een vaststellingsovereenkomst (“vaststellingsovereenkomst”) gesloten om hun geschil over de financiële afwikkeling van de woning te regelen, zonder verdere rechtszaken.
2.2.
De vaststellingsovereenkomst luidt – voor zover relevant – als volgt:
[gedaagde] shall pay to [eiser] the amount of US$ 109,000.00 (One hundred and nine thousand United States Dollars) as contribution and compensation of the purchase price of the Property.In exchange, the lifelong right of usufruct on the undivided half (1/2) of the Property, which was established by deed of the Civil Law Notary Faride E.E. Tjon Ajong on August 20" 2014, shall be cancelled. A Copy of said deed is attached as appendix 1 to this Settlement Agreement,
[gedaagde] shall be solely responsible for the notary fees and all other fees associated with the cancellation of the deed as mentioned in clause 1 of this Settlement Agreement.
The cancellation of the deed as mentioned in clause 1 of this Settlement Agreement shall be done before the Civil Law Notary Faride E.E. Tjon Ajong, ultimately August 31° 2021. Said date can be extended to a reasonable timeframe under the condition that [gedaagde] would have then already received formal notification of a financial institution in which she is informed that the facility requested for the purpose of this agreement is approved and will be extended.
The payment amount (US$109,000.00) as mentioned in clause 1 of this Settlement Agreement, shall be made by [gedaagde] to the Civil Law Notary Faride E.E. Tjon Ajong. Upon the signing of the cancellation deed by or on behalf of [eiser], the Civil Law Notary mentioned in the previous clause of this Settlement Agreement shall immediately release said funds to [eiser].”
2.3. [
gedaagde] heeft voormeld bedrag van USD 109.000,- niet betaald.
2.4. [
eiser] heeft op 19 januari 2024 conservatoir beslag gelegd op de woning.

3.Het geschil

3.1. [
eiser] vordert dat het Gerecht, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde] te bevelen om de Vaststellingsovereenkomst die tussen [eiser] en [gedaagde] is gesloten, binnen zeven (7) dagen na het te wijzen vonnis na te komen, door over te gaan tot de volledige betaling van het verschuldigde bedrag aan [eiser], zijnde een bedrag van USD 109.000,00 vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
[gedaagde] te veroordelen tot de vergoeding van schade op grond van onrechtmatige daad ex artikel 6:162 BW, zijnde een bedrag bestaande uit de helft van het verschil van de huidige marktwaarde van het Onroerend Goed anno 2024 en de marktwaarde van het Onroerend Goed ten tijde van het sluiten van de Vaststellingsovereenkomst anno 2021, hetgeen eveneens is opgenomen in de Vaststellingsovereenkomst;
[gedaagde] te veroordelen om aan [eiser] te vergoeden de buitengerechtelijke incassokosten conform het toepasselijk liquidatietarief;
[gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder de beslagkosten ad NAf 2.040,-, en nakosten, onder bepaling dat over deze kosten de wettelijke rente verschuldigd zal zijn, indien deze niet binnen 14 dagen na het te dezen wijzen vonnis worden voldaan.
3.2. [
eiser] legt aan de vordering het volgende ten grondslag. [gedaagde] dient de vaststellingsovereenkomst na te komen. Bovendien is de woning inmiddels meer waard dan in 2021.
3.3. [
gedaagde] heeft het volgende tot haar verweer gevoerd. [gedaagde] zou het bedrag pas hoeven te betalen, als zij een hypotheek van een financiële instelling zou krijgen. Daarnaast heeft [eiser] beslag gelegd, waardoor hij de financiering bemoeilijkt en [gedaagde] de woning ook niet kan verkopen. Ten slotte heeft [gedaagde] de zorg voor haar kinderen, waaronder een zoon, die een problematische ziekte heeft.

4.De beoordeling

4.1.
De vraag is of [gedaagde] haar verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst moet nakomen. Het antwoord daarop is: Ja.
4.2.
In de overeenkomst is geen financieringsvoorbehoud overeengekomen. [eiser] heeft [gedaagde] aanvankelijk de nodige tijd gegeven om aan haar financiële verplichtingen te kunnen voldoen. Partijen hebben bovendien beiden het nodige gedaan om ervoor te zorgen dat de eerste hypotheek kon worden doorgehaald. Dit is gebeurd op 7 mei 2025, zodat [gedaagde] op dat moment (of eerder) met haar bankinstelling had kunnen overleggen hoe zij het aan [eiser] verschuldigde zou kunnen voldoen. Van [eiser] kan niet worden gevergd dat hij nog langer wacht.
4.3.
De vordering tot vergoeding van schade als gevolg van waardevermeerdering van de woning zal worden afgewezen. Ook [eiser] is gehouden aan de vaststellingsovereenkomst. De vaststellingsovereenkomst bepaalt hierover niets, behalve dat partijen hebben verklaard na betaling van een bedrag van USD 109.000,- niets meer van elkaar te vorderen te hebben.
4.4.
De schade door de late betaling wordt geacht te zijn gedekt door de gevorderde wettelijke rente, die zal worden toegewezen.
4.5.
Uit het dossier volgt voldoende dat [eiser] buitengerechtelijke incassokosten heeft gemaakt. De vordering tot betaling daarvan is daarom toewijsbaar. Deze kosten worden begroot op 1,5 punt van het liquidatietarief, zoals bepaald in het Procesreglement (1,5 x Cg. 2.000 – tarief 7 = ), Cg. 3.000,-.
4.6.
Gelet op de aard van de procedure (afwikkeling relatie) zullen de proceskosten worden gecompenseerd. Ieder partij dient de eigen kosten te dragen.

5.De beslissing

Het Gerecht:
5.1.
beveelt [gedaagde] om de vaststellingsovereenkomst binnen zeven (7) dagen na betekening van dit vonnis na te komen, door over te gaan tot de volledige betaling van het verschuldigde bedrag aan [eiser], zijnde een bedrag van USD 109.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van een bedrag van Cg 3.000,- aan buitengerechtelijke incassokosten;
5.3.
compenseert de proceskosten; ieder draagt de eigen kosten;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos, rechter, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2025.