ECLI:NL:OGEABES:2025:113

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
26 november 2025
Publicatiedatum
4 december 2025
Zaaknummer
BON202500163
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldlening en geschil over terugbetaling tussen partijen

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, gaat het om een geschil over een geldlening tussen de eisende partij en de gedaagde partij. De eisende partij heeft een bedrag van USD 4.000 geleend aan de gedaagde partij, maar er is onduidelijkheid over de exacte hoogte van de lening en de terugbetalingsregeling. De eisende partij heeft een betalingsregeling opgesteld waarin staat dat de gedaagde partij USD 6.000 moet terugbetalen, maar de gedaagde partij betwist dit bedrag en stelt dat hij slechts USD 2.000 heeft ontvangen. De zaak is behandeld op 29 oktober 2025, waarbij beide partijen aanwezig waren. De rechter heeft geoordeeld dat de gedaagde partij USD 3.700 moet terugbetalen aan de eisende partij, vermeerderd met 20% rente per jaar vanaf 1 maart 2023. De vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten is afgewezen, omdat de eisende partij niet voldoende heeft aangetoond dat er daadwerkelijk buitengerechtelijke kosten zijn gemaakt. De gedaagde partij is ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die zijn begroot op USD 726. De beslissingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de gedaagde partij onmiddellijk moet voldoen aan de veroordelingen, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA

zittingsplaats Bonaire

registratienummer: BON202500163
datum beslissing: 26 november 2025
in de zaak van
[eisende partij],
wonende te Bonaire,
eisende partij,
hierna:
[eisende partij],
gemachtigde: mr. A.T.C. Nicolaas,
tegen:
[gedaagde partij],
wonende te Bonaire,
gedaagde partij,
hierna te noemen:
[gedaagde partij],
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
  • het verzoekschrift van 31 maart 2025 ter verkrijging van een rechterlijk bevel tot betaling met vier producties;
  • het verweerschrift met drie producties.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2025. [eisende partij] is verschenen, bijgestaan door mr. Nicolaas. [gedaagde partij] is ook verschenen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat tijdens de mondelinge behandeling besproken is.
1.3.
Gelet op het gevoerde verweer kan geen bevel tot betaling worden uitgevaardigd. De zaak is, gelet op artikel 66d van het Procesreglement, behandeld als een gewone rolzaak waarin vonnis zal worden gewezen. Dit vonnis is bepaald op vandaag.

2.De kern van de zaak

2.1. [
eisende partij] heeft een geldbedrag geleend aan [gedaagde partij]. Over de hoogte van het geldbedrag verschillen partijen van mening. Partijen hebben een document met de titel
“acuerdo de pago”(hierna: de betalingsregeling) ondertekend waarin staat dat [gedaagde partij] USD 6.000 aan [eisende partij] moet betalen. [eisende partij] eist nakoming van de betalingsregeling, rente en incassokosten. Hij krijgt grotendeels gelijk.

3.De beoordeling

De achtergrond van het geschil
3.1. [
eisende partij] heeft ongeveer drie jaar geleden geld geleend aan [gedaagde partij]. [eisende partij] stelt dat hij een bedrag van USD 4.000 aan [gedaagde partij] heeft geleend. Volgens [gedaagde partij] heeft hij weliswaar om een lening van USD 4.000 gevraagd, maar heeft hij maar USD 2.000 van [eisende partij] ontvangen.
3.2.
Op 3 februari 2023 heeft [gedaagde partij] zijn auto afgegeven aan [eisende partij]. [eisende partij] is niet met de auto teruggekeerd bij [gedaagde partij].
3.3.
Omdat [eisende partij] niet met de auto is teruggekeerd, heeft [gedaagde partij] de politie ingeschakeld. In het politierapport staat over dit voorval:
“Ter plaatse bij het voertuig zou het gaan om een geldprobleem. Meneer heeft 4000 amerikaans dollar geleend en zou maandelijks aflossen. tot op heden is dit niet gebeurd. Hierdoor is zijn auto meegenomen door de man die hij verschuldigd is . Gezien het feit dat dit onder verduistering zou kunnen vallen, hebben wij verbalisanten ervoor gezorgd dat zij beiden een contract tekenen om problemen te voorkomen.”
3.4.
Op 3 februari 2023 is de betalingsregeling opgesteld en door partijen ondertekend. In de betalingsregeling staat onder meer dat [gedaagde partij] uiterlijk eind februari 2023 een bedrag van USD 6.000 aan [eisende partij] moet terugbetalen.
[gedaagde partij] moet USD 3.700 aan [eisende partij] betalen
3.5. [
eisende partij] heeft zijn stelling dat [gedaagde partij] USD 4.000 heeft geleend onderbouwd met de betalingsregeling. Het bedrag van USD 6.000 dat genoemd staat in de betalingsregeling heeft volgens [eisende partij] betrekking op de hoofdsom van het geleende bedrag van USD 4.000 en USD 2.000 aan rente. Bovendien volgt uit het politierapport dat met de politieagenten ook gesproken is over een leningsbedrag van USD 4.000.
3.6. [
gedaagde partij] stelt dat hij de betalingsregeling onder dwang getekend heeft. Volgens [gedaagde partij] had hij de auto nodig om naar zijn werk te gaan en zijn kinderen van de kinderopvang op te halen. Het gerecht begrijpt dat [gedaagde partij] een beroep doet op vernietiging van zijn rechtshandeling vanwege misbruik van omstandigheden (als bedoeld in artikel 3:44 lid 4 BW BES). Dat verweer wordt verworpen. De politie was al betrokken bij het voorval met de auto en uit het politierapport volgt dat de politieagenten menen dat het meenemen van de auto door [eisende partij] onder verduistering zou kunnen vallen. Ook als [gedaagde partij] de betalingsregeling niet zou tekenen, zou het waarschijnlijk zijn dat hij zijn auto, al dan niet met hulp van de politie, zou hebben teruggekregen.
3.7.
Het is bovendien niet waarschijnlijk dat [gedaagde partij] de betalingsregeling zou hebben getekend als hij slechts USD 2.000 van [eisende partij] zou hebben geleend. Dat zou namelijk betekenen dat [gedaagde partij] de betalingsregeling getekend zou hebben voor een bedrag van USD 4.000 aan rente.
3.8. [
gedaagde partij] heeft al met al onvoldoende onderbouwd dat hij een betalingsregeling voor een lager bedrag had willen aangaan, maar onder druk zou zijn gezet voor een hoger bedrag te tekenen.
3.9.
Dit betekent dat vast is komen te staan dat [eisende partij] een bedrag van USD 4.000 aan [gedaagde partij] heeft geleend. [eisende partij] heeft tijdens de mondelinge behandeling erkend dat [gedaagde partij] op enig moment een bedrag van USD 300 aan hem heeft terugbetaald. Uit de betalingsregeling volgt dat het geleende geldbedrag uiterlijk eind februari 2023 aan [eisende partij] terugbetaald moet zijn. Dat is niet gebeurd. Daarom zal [gedaagde partij] worden veroordeeld om een bedrag van USD 3.700 aan [eisende partij] terug te betalen.
[gedaagde partij] moet rente betalen vanaf 1 maart 2023
3.10.
Uit het verzoekschrift volgt dat [eisende partij] geen aanspraak maakt op het bedrag van USD 2.000 aan contractuele rente uit de betalingsregeling, maar een rentepercentage van 23 % per jaar over de hoofdsom vanaf 1 maart 2023 eist. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde partij] verklaard dat partijen een rentepercentage van 20 % zijn overeengekomen. Dat partijen een rentepercentage van 23 % per jaar zijn overeengekomen blijkt nergens uit. Omdat [gedaagde partij] vanaf 1 maart 2023 in verzuim is met het terugbetalen van de geldlening, zal een contractuele rente van 20 % per jaar worden toegewezen vanaf 1 maart 2023 tot aan de dag van volledige betaling.
[gedaagde partij] hoeft geen incassokosten te betalen
3.11. [
eisende partij] eist dat [gedaagde partij] wordt veroordeeld om een bedrag van USD 418,50 aan buitengerechtelijke incassokosten te betalen. Ter onderbouwing dat [eisende partij] buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt, heeft hij een aanmaningsbrief van zijn gemachtigde van 11 maart 2025 overgelegd.
3.12.
Buitengerechtelijke incassokosten kunnen voor toewijzing in aanmerking komen als daadwerkelijk buitengerechtelijke kosten zijn gemaakt en die kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier, voor welke verrichtingen de proceskostenveroordeling een vergoeding insluit. In dit geval is daar geen sprake van. De enkele aanmaningsbrief van 11 maart 2025 is daarvoor onvoldoende. Bovendien wordt [gedaagde partij] in de brief gesommeerd om het bedrag van USD 6.000 te betalen, terwijl de daarmee gevorderde rente van USD 2.000 (ofwel 50% van de hoofdsom) in strijd is met de openbare orde en/of de goede zeden. [eisende partij] erkent dit ook en heeft die rente in deze procedure dan ook niet gevorderd. De vordering tot betaling van buitengerechtelijke kosten zal gelet op het voorgaande worden afgewezen.
[gedaagde partij] moet proceskosten betalen
3.13. [
gedaagde partij] krijgt grotendeels ongelijk en moet daarom de proceskosten van [eisende partij] betalen. De proceskosten worden begroot op USD 28 aan griffierecht, USD 558 aan salaris gemachtigde (2 punten x tarief 3) en USD 140 aan nakosten (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing).
De beslissingen worden uitvoerbaar bij voorraad verklaard
3.14.
De beslissingen in deze uitspraak worden uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [eisende partij] dit verzoekt en [gedaagde partij] daartegen geen verweer heeft gevoerd. Het is het gerecht niet gebleken van omstandigheden aan de zijde van [gedaagde partij] die zich tegen uitvoerbaar bij voorraadverklaring verzetten. Dit betekent dat de beslissingen in deze uitspraak moeten worden gevolgd, ook als hoger beroep wordt ingesteld tegen deze uitspraak. De beslissingen in deze uitspraak gelden dan tot de hogere rechter een andere beslissing heeft genomen.

4.De beslissing

Het gerecht:
4.1.
veroordeelt [gedaagde partij] tot betaling aan [eisende partij] van het bedrag van USD 3.700,00, te vermeerderen met 20 % rente per jaar vanaf 1 maart 2023 tot de dag van volledige betaling;
4.2.
veroordeelt [gedaagde partij] in de proceskosten van USD 726,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met USD 84,00 als [gedaagde partij] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.P. Hoekstra, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 26 november 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.