In deze zaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, gaat het om een geschil over een geldlening tussen de eisende partij en de gedaagde partij. De eisende partij heeft een bedrag van USD 4.000 geleend aan de gedaagde partij, maar er is onduidelijkheid over de exacte hoogte van de lening en de terugbetalingsregeling. De eisende partij heeft een betalingsregeling opgesteld waarin staat dat de gedaagde partij USD 6.000 moet terugbetalen, maar de gedaagde partij betwist dit bedrag en stelt dat hij slechts USD 2.000 heeft ontvangen. De zaak is behandeld op 29 oktober 2025, waarbij beide partijen aanwezig waren. De rechter heeft geoordeeld dat de gedaagde partij USD 3.700 moet terugbetalen aan de eisende partij, vermeerderd met 20% rente per jaar vanaf 1 maart 2023. De vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten is afgewezen, omdat de eisende partij niet voldoende heeft aangetoond dat er daadwerkelijk buitengerechtelijke kosten zijn gemaakt. De gedaagde partij is ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die zijn begroot op USD 726. De beslissingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de gedaagde partij onmiddellijk moet voldoen aan de veroordelingen, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.