ECLI:NL:OGEABES:2024:96

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
2 oktober 2024
Publicatiedatum
12 november 2024
Zaaknummer
BON202300448
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen verstekvonnis inzake verdeling onroerend goed en vergoedingsrecht

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 2 oktober 2024 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De opposant, vertegenwoordigd door mr. E.J. Winkel, had verzet aangetekend tegen een verstekvonnis van 26 april 2023, waarin de vordering van de geopposeerde, vertegenwoordigd door mr. M.M.A. van Lieshout, werd toegewezen. De geopposeerde vorderde een verdeling van onroerend goed en een vergoedingsrecht, maar het gerecht oordeelde dat er geen sprake was van een gemeenschap in de zin van het Burgerlijk Wetboek BES. De opposant betwistte de vordering en stelde dat er geen gemeenschap was, waardoor de vordering van de geopposeerde niet kon worden toegewezen. Het gerecht concludeerde dat de vordering van de geopposeerde onvoldoende onderbouwd was en dat er geen rechtsgrond was voor een vergoedingsrecht. Het verstekvonnis werd vernietigd en de vordering van de geopposeerde werd afgewezen, met veroordeling van de geopposeerde in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA

zittingsplaats Bonaire

registratienummer: BON202300448
datum uitspraak: 2 oktober 2024
VONNIS
op het verzet van:
[opposant],
wonende te Bonaire,
opposant,
gemachtigde: mr. E.J. Winkel,
tegen
[geopposeerde],
wonende te Bonaire,
geopposeerde,
gemachtigde: mr. M.M.A. van Lieshout.
Partijen zullen hierna ‘[opposant]’ en ‘[geopposeerde]’ worden genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verstekvonnis
- het verzetschrift met producties
- de ‘conclusie van antwoord’ met producties
- de aanvullende stukken van [opposant]
- de comparitie van partijen van 26 juni 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis (nader) bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij verstekvonnis van 26 april 2023 is conform de vordering van [geopposeerde] als volgt beslist.
Het gerecht:
3.1.
bepaalt de verdeling van de gemeenschap als volgt:
deelt het onroerend goed gelegen te Playa op Bonaire, kadastraal bekend als [kadastrale aanduiding], toe aan verweerster onder de bepaling dat partijen het onroerend goed (opnieuw) laten taxeren en verweerster aan verzoeker in gelden doet toekomen een evenredig aandeel in de gehele gemeenschap inclusief (een evenredig deel van) de waardestijging mede als gevolg van de inbreng en inzet,
3.2.
bepaalt dat de kosten van deze procedure ten laste van de gemeenschap
komen,
3.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
2.2. [
geopposeerde] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat het (hierna te noemen) onroerend goed verdeeld moet worden in die zin dat het onroerend goed aan [opposant] wordt toegedeeld en [geopposeerde] recht heeft op een vergoeding.
2.3. [
opposant] is tijdig in verzet gekomen tegen voornoemd verstekvonnis. Zij vordert haar als goed opposant te verklaren, het verstekvonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende de vordering van [geopposeerde] tegen haar af te wijzen met veroordeling van [geopposeerde] in de kosten van deze procedure, alles uitvoerbaar bij voorraad. Volgens [opposant] is er geen sprake van een gemeenschap en is verdeling dus niet aan de orde. [geopposeerde] komt bovendien geen vergoedingsrecht toe.
2.4. [
geopposeerde] en [opposant] hebben ongeveer tien jaar (van november 2009 tot en met september 2019) een affectieve relatie met elkaar gehad. Vanaf juli 2023 hebben zij samengewoond op Bonaire.
2.5. [
opposant] heeft op 1 oktober 2012 het recht van erfpacht tot 14 juni 2033 op een perceel grond gelegen te Playa op Bonaire, kadastraal bekend als [kadastrale aanduiding] geleverd gekregen waarop een woning en drie appartementen staan (hierna: het onroerend goed).
2.6.
Eerder dat jaar, op 10 april 2012, hebben partijen een besloten vennootschap opgericht genaamd “Treasure by the Sea B.V.” (hierna: de onderneming). Partijen waren ieder voor de helft eigenaar en beiden bestuurder. Het onroerend goed werd door de onderneming beheerd en geëxploiteerd. [geopposeerde] verrichtte kluswerkzaamheden voor de onderneming en [opposant] de kantoorwerkzaamheden. De onderneming bestaat nog, maar [geopposeerde] is daar inmiddels uit.
2.7.
Partijen leefden op Bonaire van de huurinkomsten van het onroerend goed die via de onderneming binnenkwamen. Partijen hebben zichzelf nooit salaris uitgekeerd.
2.8.
Het gerecht stelt allereerst vast dat de vordering van [geopposeerde] op [opposant], althans zo begrijpt het gerecht, alleen ziet op het onroerend goed. Niet op andere vermogensbestanddelen.
2.9.
Voorts is het gerecht van oordeel dat verdeling van het onroerend goed, zoals door [geopposeerde] gevorderd, niet aan orde is. Het onroerend goed is alleen eigendom van [opposant]. Er is geen sprake van een gemeenschap in de zin van 3:166 BW BES. De – overigens gemotiveerd bestreden – stelling van [geopposeerde] dat het de intentie van partijen was om samen eigenaar te worden van het onroerend goed, maakt dit niet anders. Nu er geen sprake is van een gemeenschap kan er ook geen sprake zijn van een uit een zodanige gemeenschap voortvloeiend vergoedingsrecht.
2.10.
De vraag is of er een andere rechtsgrond is voor een te betalen vergoeding van [opposant] aan [geopposeerde]. [geopposeerde] wenst ‘vanwege zijn inbreng en inzet’ aanspraak te maken op de helft van de (over)waarde van de woning die in de loop der jaren flink is gestegen, maar waarvan niet duidelijk hoe hoog die nu precies is. Hij heeft ook gesteld dat zijn vordering ten minste USD 205.978,92 bedraagt. Ter onderbouwing van die stelling heeft [geopposeerde] - voor zover relevant - het volgende gesteld. Partijen hebben met de huurinkomsten van het onroerend goed die via de onderneming werden uitgekeerd geïnvesteerd in dat onroerend goed door de aanschaf van materialen voor een verbouwing en door aflossing op een hypothecaire lening van [opposant] die op de woning rust (waarvan de hoogte niet bekend is) en een persoonlijke lening van USD 50.000,00 die [opposant] was aangegaan in verband met de aanschaf van de woning en inmiddels helemaal is afgelost. [geopposeerde] wil de helft van die investeringen terug. Daarnaast heeft [geopposeerde] werkzaamheden verricht aan het onroerend goed waarvan hij de waarde begroot op USD 200.000,00. Ook die kosten wil hij van [opposant] vergoed zien.
2.11. [
opposant] heeft verweer gevoerd. Allereerst stelt zij zich op het standpunt dat de vordering onvoldoende duidelijk en onvoldoende gespecificeerd is. Zij weet niet waar zij op moet reageren. Als het gaat om een vordering van USD 205.978,92 dan betwist zij die vordering. Er is wat haar betreft geen grondslag voor een vergoeding. Partijen hebben geleefd van het geld dat uit de onderneming kwam. [geopposeerde] zelf heeft niets geïnvesteerd. Een vergoeding voor de arbeid die [geopposeerde] heeft verricht is niet aan de orde. Hij is hiervoor al vergoed omdat hij jarenlang gratis heeft gewoond. Als hij wel een vordering zou hebben, dan is dat niet op [opposant], maar op de onderneming die geen partij is bij deze procedure.
2.12.
Het gerecht overweegt als volgt. Aangezien de regels uit boek 1 BW BES voor echtgenoten zich niet lenen voor overeenkomstige toepassing op de verhouding tussen informeel samenwonenden moet aan de hand van het algemene verbintenissenrecht beoordeeld worden of [geopposeerde] een vergoedingsrecht toekomt.
2.13.
Allereerst is van belang dat gesteld noch gebleken is dat partijen afspraken hebben gemaakt met betrekking tot de kosten van hun samenleving. Op grond van feitelijke gedragingen zou wel de stilzwijgende afspraak kunnen worden aangenomen dat alle kosten van partijen werden voldaan uit de inkomsten die via onderneming zijn genoten zonder dat werd afgesproken wie welke van die kosten voor zijn/haar rekening zou nemen. Gesteld noch gebleken is verder dat [geopposeerde] tijdens de samenleving te kennen heeft gegeven daarin een wijziging te willen aanbrengen.
2.14.
Verder is niet duidelijk geworden op welke manier de inkomsten uit de onderneming van partijen zijn gehaald en ten gunste van wie. Tijdens de comparitie van partijen is vast komen te staan dat partijen allebei ongeveer de helft van de werkzaamheden in de onderneming verrichtten. [geopposeerde] hield zich bezig met kluswerkzaamheden aan het onroerend goed, terwijl [opposant] de kantoorwerkzaamheden voor haar rekening nam. Zij keerden zichzelf geen salaris uit. Niet duidelijk is of er bijvoorbeeld dividend is uitgekeerd en aan wie of dat er geld uit de onderneming is geleend en door wie. Evenmin is duidelijk of er is afgerekend met [geopposeerde] bij uittreding uit de onderneming.
2.15.
Het zou dus kunnen dat [geopposeerde] met een aan hem toekomend deel van de inkomsten uit de onderneming heeft geïnvesteerd in het onroerend goed van [opposant], maar om dat vast te kunnen stellen is onvoldoende gesteld. De vraag of een dergelijke mogelijke investering tot een vergoeding zou moeten leiden hoeft daarom niet beantwoord te worden. Hetzelfde geldt overigens voor de door [geopposeerde] gestelde investeringen in meubels en een pick-up, waar niet verder op in zal worden gegaan, aangezien [geopposeerde] hier geen vordering aan heeft verbonden.
2.16.
Daarnaast vordert [geopposeerde] van [opposant] een vergoeding voor zijn kluswerkzaamheden aan het onroerend goed. Ook die vordering is, mede gelet op de gemotiveerd betwisting van [opposant], onvoldoende onderbouwd. Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom [opposant] [geopposserde] voor die werkzaamheden zou moeten vergoeden. Beide partijen verrichtten immers werkzaamheden voor de onderneming die het onroerend goed beheerde en exploiteerde en daartegenover stonden inkomsten uit die onderneming waarmee partijen jarenlang hun kosten hebben voldaan en waarvan [geopposeerde] dus ook heeft geprofiteerd.
2.17.
De conclusie is dat op basis van de gestelde feiten en omstandigheden niet is vast te stellen of er sprake is van ongerechtvaardigde verrijking, waar [geopposeerde] zich met zoveel woorden op heeft beroepen, of onverschuldigde betaling of dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid een vergoedingsrecht voort moet vloeien.
2.18.
Het verstekvonnis zal worden vernietigd en de vordering van [geopposeerde] zal alsnog worden afgewezen.
2.19. [
geopposeerde] zal als de in deze verzetprocedure in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van [opposant] tot op heden begroot op een gemachtigdensalaris van USD 3.352,00 2 punten x tarief 8.
2.2
Ten overvloede merkt het gerecht nog op dat [geopposeerde] ook stellingen heeft ingenomen over met privégelden uit de tijd voordat partijen op Bonaire woonden betaalde meubels en inventaris die bovendien op zijn kosten naar Bonaire zijn vervoerd in een door hem betaalde container. Nog los van het feit dat [geopposeerde] aan deze stellingen geen vordering heeft verbonden, die ziet immers alleen op het onroerend goed, en alleen om die reden al aan deze stellingen voorbij kan worden gegaan, zijn deze stellingen, gelet op de gemotiveerde betwisting van [opposant], onvoldoende onderbouwd.

3.De beslissing

Het gerecht:
3.1.
vernietigt het door dit gerecht onder zaaknummer BON202300110 gewezen verstekvonnis van 26 april 2023 en opnieuw rechtdoende:
3.2.
wijst de vordering van [geopposeerde] af,
3.3.
veroordeelt [geopposeerde] in de kosten van de verzetprocedure, aan de zijde van [opposant] tot op heden begroot op USD 3.352,00,
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Veerman, rechter, en uitgesproken op 2 oktober 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.