ECLI:NL:OGEABES:2024:42

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
7 juni 2024
Publicatiedatum
10 juni 2024
Zaaknummer
BON202300523
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek om een NVT-verklaring in het kader van de WTU-BES

In deze uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een 'verklaring niet van toepassing' (NVT-verklaring) door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie beoordeeld. Eiser, geboren in de Dominicaanse Republiek, heeft de Nederlandse nationaliteit verkregen door erkenning op Bonaire. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen op basis van de Wet Toelating en Uitzetting BES (WTU-BES), die van toepassing is op Nederlanders die niet als eilandskinderen worden erkend. Eiser stelt dat de WTU-BES niet op hem van toepassing is, maar het Gerecht oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor een NVT-verklaring. Het Gerecht concludeert dat de afwijzing van de aanvraag in stand blijft, omdat eiser niet kan worden aangemerkt als eilandskind en de staatssecretaris een verschil heeft mogen maken tussen erkenning en naturalisatie. De uitspraak benadrukt de restrictieve toelatingscriteria voor Nederlanders die buiten de BES-eilanden zijn geboren of de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen. Eiser kan zich niet vrij vestigen op Bonaire en heeft geen recht op een NVT-verklaring.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE

Uitspraak

in de zaak tussen:

[Eiser],

wonend in Amsterdam,
eiser,
gemachtigde: mr. M. Bijkerk, advocaat,
tegen

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder (hierna: staatssecretaris),
gemachtigde: mr. P.J. de Graaf, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst Caribisch Nederland (IND-CN)

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt het Gerecht het beroep van eiser tegen de beschikking van de staatssecretaris van 10 oktober 2023 (de bestreden beschikking). Met deze beschikking heeft de staatssecretaris de aanvraag van eiser om een “verklaring niet van toepassing” (NVT-verklaring) afgewezen.
1.2
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend. Partijen hebben nog nadere stukken ingestuurd waarop zij over en weer hebben gereageerd.
1.3
Het Gerecht heeft het beroep op de zitting van 19 april 2024 behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door collega L.E. Pikeri.

Het geschil

2. Eiser wil zich vrij kunnen vestigen op Bonaire en erkend worden als eilandskind. Volgens eiser is de Wet Toelating en Uitzetting BES (WTU-BES) niet op hem van toepassing, zodat hij in aanmerking komt voor een NVT-verklaring.

Beoordeling door het Gerecht

3.1
Het Gerecht beoordeelt de bestreden beschikking aan de hand van de beroepsgronden van eiser. Het Gerecht is allereerst van oordeel dat hij het beroep van eiser inhoudelijk moet beoordelen, ondanks dat sprake is van een herhaalde aanvraag. Het Gerecht is verder van oordeel dat het beroep van eiser ongegrond is. Daarmee blijft de afwijzing van zijn verzoek om een NVT-verklaring in stand.
3.2
Hierna legt het Gerecht dit oordeel uit.
Wat is relevant om te weten in deze zaak?
4.1
Eiser is in 1977 geboren in de Dominicaanse Republiek en heeft de Dominicaanse nationaliteit. Op 27 augustus 1990 is de moeder van eiser, ook met de Dominicaanse nationaliteit, op Bonaire gehuwd met [A]. [A] is geboren in Curaçao, heeft de Nederlandse nationaliteit en woonde op de huwelijksdatum met de moeder van eiser op Bonaire. Op dezelfde datum heeft [A] eiser, toen 13 jaar, op Bonaire erkend. Eiser heeft door deze erkenning, op grond van het destijds geldende artikel 4 van de Rijkswet op het Nederlanderschap, de Nederlandse nationaliteit verkregen. Op 26 februari 1991 is eiser een NVT-verklaring verstrekt op grond van de in die tijd geldende Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu). De moeder van eiser heeft op 22 juni 1995 door naturalisatie de Nederlandse nationaliteit verkregen. Eiser is in 1996 vanuit Bonaire naar Nederland vertrokken om te studeren en te werken. In oktober 2020 is eiser in Nederland ontslagen en naar aanleiding daarvan heeft eiser besloten zich weer definitief op Bonaire te vestigen.
4.2.
De staatssecretaris heeft het eerste verzoek van eiser om een NVT-verklaring bij beschikking van 20 oktober 2022 afgewezen. Eiser heeft daartegen geen bezwaar gemaakt of beroep ingesteld. Bij beschikking van 29 maart 2023 heeft de staatssecretaris eiser wel op zijn verzoek met ingang van 3 november 2022 een verklaring “toelating van rechtswege” verstrekt. Dit betekent onder andere dat eiser na een ononderbroken verblijfsperiode van ten minste vijf jaren op Bonaire in aanmerking kan komen voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd.
4.3.
Eiser heeft de staatssecretaris op 19 juni 2023 opnieuw verzocht hem een NVT-verklaring te verstrekken (herhaalde aanvraag) omdat hij vrije toegang en vestiging op Bonaire wil.
Waarom heeft de staatssecretaris de aanvraag afgewezen?
5. De staatssecretaris heeft de herhaalde aanvraag van eiser op dezelfde grond afgewezen als de eerste aanvraag, namelijk dat eiser behoort tot de in de WTU-BES genoemde Nederlanders op wie deze wet van toepassing is verklaard. Ook heeft eiser niet voldaan aan het gestelde in artikel 8 van de WTU-BES dat bij een herhaalde aanvraag nieuwe feiten en omstandigheden moeten worden aangevoerd ten opzichte van een vorige afwijzing.
Hoe toetst het Gerecht de herhaalde aanvraag van eiser?6. Vaststaat dat de aanvraag van eiser om een NVT-verklaring van 19 juni 2023 een herhaalde aanvraag is en dat de eerdere afwijzende beschikking onherroepelijk is. Dit brengt de vraag met zich of het Gerecht de afwijzende beschikking van 10 oktober 2023 inhoudelijk moet toetsen of dat hij zich moet beperken tot de vraag of eiser bij de herhaalde aanvraag nieuwe feiten en omstandigheden heeft vermeld ten opzichte van de afwijzende beschikking van 20 oktober 2022.
6.1.
Onder verwijzing naar de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Hof) van 17 januari 2018, ECLI:NL:OGHACMB:2018:16 overweegt het Gerecht dat uitgangspunt is dat een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd is om een herhaalde aanvraag op inhoudelijke gronden in te willigen of af te wijzen. Een bestuursorgaan mag dit ook als de aanvrager bij zijn herhaalde verzoek geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft gesteld. Als het bestuursorgaan de herhaalde aanvraag op inhoudelijke gronden afwijst, dan toetst de bestuursrechter het besluit op die aanvraag of dat verzoek aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden alsof dit de oorspronkelijke beschikking op die aanvraag of dat verzoek was. Kort gezegd, als het bestuursorgaan de herhaalde aanvraag inhoudelijk beoordeelt, toetst de bestuursrechter de beschikking ook inhoudelijk.
6.2.
Voor de vaststelling van het toepasselijke toetsingskader, het antwoord op de onder 6 bedoelde vraag, zal het Gerecht eerst moeten vaststellen op welke grondslag de staatssecretaris de aanvraag van eiser heeft afgewezen en wat de beroepsgronden van eiser zijn.
6.3.
Zoals onder 5 is weergegeven ligt aan de afwijzende beschikking zowel een inhoudelijke overweging ten grondslag als een verwijzing naar de eerdere afwijzende beschikking. Eiser voert in beroep aan dat hij bij de herhaalde aanvraag wel nieuwe feiten heeft gesteld. Hij voert in beroep ook inhoudelijke gronden tegen de afwijzing aan. De staatsecretaris heeft in het verweerschrift volstaan met een inhoudelijke onderbouwing van zijn standpunt dat de WTU-BES op eiser van toepassing is zodat eiser niet in aanmerking komt voor een NVT-verklaring. In de verdere correspondentie in de beroepsprocedure, in zijn pleitnota en ook op de zitting, heeft de staatssecretaris dit standpunt in het licht van wat eiser daartegen heeft aangevoerd verder toegelicht. Het accent lag dus ook voor de staatssecretaris duidelijk op een bespreking van de inhoudelijke gronden van de afwijzing. De vraag naar de aanwezigheid van nieuwe feiten en veranderde omstandigheden speelde voor de staatssecretaris een ondergeschikte rol. Dit rechtvaardigt de conclusie dat de staatssecretaris de afwijzing van de herhaalde aanvraag in de kern heeft gebaseerd op een door hem gemaakte inhoudelijke beoordeling.
6.4.
Dit betekent dat het Gerecht de afwijzing op inhoudelijke gronden beoordeelt aan de hand van de daartegen door eiser aangevoerde inhoudelijke beroepsgronden.
Wat is het oordeel van Gerecht?
7.1.
Allereerst merkt het Gerecht op dat toegang en vestiging van personen op Bonaire tot de staatkundige veranderingen op 10 oktober 2010 waren opgenomen in de Ltu van de Nederlandse Antillen. De Ltu vormde de basis voor de WTU-BES, die per 10 oktober 2010 in werking is getreden voor de BES-eilanden. In de WTU-BES is het restrictieve toelatingsbeleid voor vreemdelingen uit de Ltu voortgezet.
7.2.
Bij de nota van wijziging op het wetsvoorstel WTU-BES, TK 2009-2010,
kst. 32282, nr.5 (nota van wijziging) is, vooruitlopend op de nog in te voeren Rijkswet personenverkeer, voorzien in een regeling die ziet op de toegang op en verblijf van Nederlanders op de BES-eilanden. De wetgever vond het, in het verlengde van het advies van de Raad van State van 20 november 2009, nodig om te voorzien in een overgangsregeling. In de nota van wijziging staat daarover vermeld dat het onwenselijk is dat alle Nederlanders in beginsel vrije toegang en toelating tot de BES-eilanden zouden genieten, terwijl de andere (toekomstige) landen die vrije toegang en toelating (nog) niet kennen. Om deze reden is de WTU-BES op de in artikel 1a, eerste lid, van deze wet genoemde Nederlanders van overeenkomstige toepassing verklaard. Deze Nederlanders kunnen zich niet vrij op de BES-eilanden vestigen en komen dan ook niet in aanmerking voor een NVT-verklaring. In de nota van wijziging staat hierover vermeld dat “de WTU-BES van overeenkomstige toepassing wordt op Nederlanders geboren of genaturaliseerd in andere landen of (voor de transitiedatum) op andere eilanden van het Koninkrijk. Deze regeling is dus wederkerig aan het regime dat Aruba en de nieuwe landen Curaçao en Sint Maarten toepassen op de toelating en uitzetting van zowel vreemdelingen als bepaalde categorieën Nederlanders door middel van hun landsverordeningen toelating, uitzetting en verwijdering en dat blijft gelden totdat de in de Rijkswet personenverkeer voorziene regeling in werking treedt.”
7.3.
Artikel 1a van de WTU-BES luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
1.
Deze wet is, met uitzondering van hoofdstuk 2, van overeenkomstige toepassing op:
a.Nederlanders, geboren buiten Bonaire, Sint Eustatius en Saba;
b.Nederlanders die buiten Bonaire, Sint Eustatius en Saba de Nederlandse nationaliteit verkregen hebben.
2. In afwijking van het eerste lid, is deze wet niet van overeenkomstige toepassing op Nederlanders die op dan wel in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of het Europese deel van Nederland zijn geboren of de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen, indien en voor zover deze wet niet op de vader of de moeder van toepassing is.
3. (…)
7.4.
In de bestreden beschikking staat dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden zoals neergelegd in artikel 1a van de WTU-BES. In het verweerschrift heeft de staatssecretaris toegelicht dat de bepalingen van de WTU-BES van overeenkomstige toepassing zijn op Nederlanders die door geboorte, naturalisatie of optie buiten de BES-eilanden de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen. Eiser is buiten Bonaire geboren en heeft de Nederlandse nationaliteit niet door naturalisatie of optie verkregen. Eiser is volgens de staatssecretaris dus geen eilandskind. Hij is geen eilandskind geworden door de erkenning op 27 augustus 1990, aldus de staatssecretaris.
7.5.
Eiser voert in beroep aan dat de staatsecretaris zich blind staart op het feit dat eiser buiten Bonaire is geboren. Eiser wil echter geen beroep doen op onderdeel a maar op onderdeel b van artikel 1a van de WTU-BES. Volgens eiser is de WTU-BES niet op hem van toepassing omdat hij op 27 augustus 1990 door erkenning op Bonaire de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen en om die reden niet valt onder de in onderdeel b genoemde Nederlanders, die buiten de BES-eilanden de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen. Dat de staatssecretaris (pas) in het verweerschrift het standpunt inneemt dat eiser niet voldoet aan onderdeel b van artikel 1a van de WTU-BES is volgens eiser al reden voor een vernietiging van de bestreden beschikking, namelijk wegens een motiveringsgebrek. Bovendien is dat standpunt van de staatssecretaris onjuist. Door erkenning kan iemand immers ook de Nederlandse nationaliteit verkrijgen.
7.6.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het Gerecht motiveert dat als volgt.
7.6.1
Het Gerecht stelt allereerst vast dat de staatssecretaris in de bestreden beschikking de afwijzing van de NVT-verklaring niet heeft toegespitst op onderdeel a van artikel 1a van de WTU-BES. De staatssecretaris schrijft in de bestreden beschikking immers dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden zoals neergelegd in artikel 1a van de WTU-BES, zonder dat toe te spitsen op onderdeel a. In de eerdere afwijzende beschikking van 20 oktober 2022 heeft de staatssecretaris de aanvraag om een NVT-verklaring wel afgewezen onder verwijzing naar onderdeel a. Die beschikking ligt echter niet ter toetsing voor in deze procedure. In zoverre slaagt de stelling van eiser dat de staatsecretaris zich blind staart op het feit dat eiser buiten Bonaire is geboren niet. Het Gerecht ziet daarom evenmin aanleiding voor een vernietiging van de bestreden beschikking wegens een motiveringsgebrek.
7.6.2
Letterlijke lezing van de tekst van artikel 1a, eerste lid, van de WTU-BES betekent dat deze wet op eiser van toepassing is als hij valt onder de in onderdeel a genoemde Nederlanders
ofonder de in onderdeel b genoemde Nederlanders. Bij deze letterlijke lezing zou de WTU-BES dus al op eiser van toepassing zijn omdat hij valt onder de in onderdeel a genoemde Nederlanders. Eiser is immers buiten Bonaire geboren.
7.6.3.
Kijkend naar het systeem van de wet is het Gerecht echter van oordeel dat artikel 1a van de WTU-BES zo moet worden gelezen dat de WTU-BES van overeenkomstige toepassing is op Nederlanders die geen eilandskinderen zijn, dus die niet op Bonaire zijn geboren
enniet op Bonaire de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen. Deze uitleg strookt met tekst in de nota van wijziging en het advies van de Raad van State. Verder strookt deze uitleg ook met de lezing van en de daarop gebaseerde werkwijze van de staatssecretaris. De staatssecretaris heeft bevestigd dat hij een Nederlander een NVT-verklaring verstrekt in de situatie dat deze is geboren buiten de BES-eilanden maar binnen de BES-eilanden de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen door naturalisatie. De WTU-BES is niet op de in deze situatie verkerende Nederlander van toepassing. De staatssecretaris verwijst daarbij nog naar een schema, gepubliceerd op de website van de IND-CN. Uit dit schema is op te maken op welke personen, eilandskinderen genoemd, de WTU-BES niet van toepassing is. Hieronder vallen de personen die op de BES-eilanden de Nederlandse nationaliteit hebben gekregen, ongeacht hun geboorteplaats. Deze uitleg komt ook overeen met de onder hoofdstuk 2.2 in de Circulaire toelating en uitzetting Bonaire, Sint Eustatius en Saba van de IND-CN (Circulaire) op artikel 1a van de WTU-BES gegeven uitleg en toelichting. Daarbij is vermeld dat de bepalingen van de WTU-BES niet van overeenkomstige toepassing zijn op de eilandskinderen van de openbare lichamen. Onder eilandskinderen wordt in de Circulaire verstaan: Nederlanders die op de BES-eilanden zijn geboren of de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen en hun kinderen.
7.6.4
De hiervoor geschetste wetsuitleg is ook de uitleg die eiser voorstaat. Echter, eiser vindt dat de staatssecretaris een te beperkte invulling geeft aan “het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit” in onderdeel b van artikel 1a, eerste lid, van de WTU-BES. Volgens de staatssecretaris moet daar alleen naturalisatie en optie onder worden verstaan. Deze bepaling ziet volgens de staatssecretaris niet op de situatie van eiser waarin door erkenning de Nederlandse nationaliteit is verkregen.
7.6.5.
Het Gerecht stelt allereerst vast dat in de WTU-BES niet is bepaald wat onder “het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit” wordt verstaan. In de onder 7.1.1. genoemde nota van wijziging is onder
Toegang en toelating van Nederlanders tot de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Sabahet volgende vermeld:
“(…) Dat wil zeggen dat de WTU-BES van overeenkomstige toepassing wordt op Nederlanders geboren of genaturaliseerd in andere landen of (voor de transitiedatum) op andere eilanden van het Koninkrijk.(…) “ .
Dit komt overeen met de toelichting in deze nota op artikel 1a van de WTU-BES, waarbij is vermeld:
“(…)Ingevolge artikel 1a, eerste lid, zijn de bepalingen van de WTU-BES van overeenkomstige toepassing op Nederlanders geboren (onderdeel a) of genaturaliseerd (onderdeel b) buiten de eilanden dan wel openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.(…)”
7.6.6.
Gelet op de genoemde toelichting gaat het Gerecht ervan uit dat de wetgever met ‘het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit’ in dit artikel heeft gedoeld op Nederlanders die de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen door naturalisatie.
7.6.7
De onder 7.5 geformuleerde beroepsgrond van eiser slaagt dus niet. Eiser is geen eilandskind omdat hij de Nederlandse nationaliteit door erkenning en niet door naturalisatie heeft verkregen.
8. Eiser voert in beroep vervolgens aan dat de staatsecretaris bij het verstrekken van een NVT-verklaring een ongerechtvaardigd onderscheid maakt tussen personen die door naturalisatie de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen en zij, zoals eiser, die door erkenning de Nederlandse nationaliteit hebben gekregen.
9. Deze beroepsgrond slaagt niet. Erkenning en naturalisatie zijn in geen enkel opzicht met elkaar gelijk te stellen. Dit volgt al uit de Rijkswet op het Nederlanderschap (Rijkswet). Hoofdstuk 2 van die wet luidt: “Verkrijgen van het Nederlanderschap van rechtswege”. Hieronder valt bijvoorbeeld erkenning, de situatie van eiser, of adoptie. Bij erkenning verkrijgt een minderjarig erkend kind de nationaliteit van zijn erkenner. Daaraan worden verder geen voorwaarden gesteld noch hoeft het kind hiervoor een aanvraag te doen. Hoofdstuk 4 van de Rijkswet luidt “Verlening van het Nederlanderschap”. Hieronder valt naturalisatie. De vreemdeling moet hiervoor een aanvraag doen en vervolgens wordt getoetst of aan de voorwaarden van de naturalisatie is voldaan. Dit betreft onder meer: de leeftijd van de aanvrager, de binding met het land waarvan de nationaliteit wordt verzocht, verblijfsduur en verblijfstatus van de verzoeker in het land waarvan de nationaliteit wordt verzocht. De aanvraag kan worden toe- of afgewezen. Gelet op deze procedurele en inhoudelijke verschillen heeft de staatssecretaris verschil mogen maken tussen naturalisatie en erkenning. Overigens merkt het Gerecht nog op dat eiser door artikel 1a, eerste lid, onderdeel b, van de WTU-BES wellicht op het verkeerde been is gezet nu daarin genoemd is “verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit”, terwijl bij naturalisatie beter past “verlenen van de Nederlandse nationaliteit”.
10. De overige door eiser in het kader van artikel 1a, eerste lid onderdeel b, van de WTU-BES aangevoerde gronden behoeven, gelet op de vorige overwegingen geen bespreking meer.
11. Eiser voert vervolgens aan dat hij in aanmerking komt voor een NVT-verklaring omdat op hem de uitzonderingsbepaling van artikel 1a, tweede lid, van de WTU-BES van toepassing is.
12. Deze beroepsgrond slaagt niet. Het tweede lid ziet, kort gezegd, op Nederlanders die weliswaar niet zijn geboren of niet de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen op de BES-eilanden maar wel op de eilanden Curaçao, Aruba of Sint Maarten of in het Europese deel van Nederland zijn geboren of daar de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen. Op deze Nederlanders is op grond van een in de toelichting beschreven situatie de WTU-BES alsnog niet van toepassing verklaard. Eiser behoort al niet tot deze uitzonderingscategorie omdat hij niet op de in het tweede lid genoemde eilanden noch in Europees Nederland is geboren en evenmin daar (door naturalisatie) de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen.
13. Eiser doet ten slotte nog een beroep op het vertrouwensbeginsel. Volgens eiser is het afnemen van een eenmaal afgegeven NVT-verklaring daarmee in strijd. Hij voert in dat kader aan dat bij de invoering van de WTU-BES ten onrechte niet is voorzien in een overgangsbepaling waarmee zijn NVT-verklaring uit 1991 ook onder de WTU-BES rechtskracht zou behouden.
14. Deze beroepsgrond slaagt niet. De in 1991 afgegeven NVT-verklaring zag op de Ltu die in 2010 met de staatkundige veranderingen is opgevolgd door de WTU-BES. Eiser kon en mocht er niet op vertrouwen dat deze verklaring bij een wijziging van de wet waarop de verklaring was gebaseerd zijn werking zou behouden. Het niet voorzien in een overgangsbepaling is een keuze van de wetgever geweest.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep van eiser slaagt niet. Dit betekent dat de afwijzing van zijn verzoek om een NVT-verklaring in stand blijft. Op eiser blijven dan ook de voorwaarden en beperkingen uit de WTU-BES van toepassing en heeft hij geen recht op vrije toelating en vestiging op Bonaire.
16. Het Gerecht ziet geen aanleiding de staatssecretaris te veroordelen tot betaling aan eiser van de door hem gemaakte proceskosten.

Beslissing

Het Gerecht
verklaarthet beroep van eiser on
gegrond.
Aldus vastgesteld door mr. drs. S. Lanshage, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2024, in tegenwoordigheid van mr. M.F.G. Maes, griffier.

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen alle partijen hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.
Het hoger beroepschrift moet worden ingediend
binnen zes wekenna de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Het hoger beroep moet worden ingediend bij het Gerecht dat de uitspraak heeft gedaan.
De indiener van het hoger beroep moet in ieder geval:
  • het hoger beroepschrift indienen in tweevoud;
  • een afschrift van deze uitspraak bijvoegen;
  • vermelden waarom hij het niet eens is met de uitspraak (hoger beroepsgronden).
Partijen kunnen gebruik maken van de mogelijkheid om binnen de gegeven hoger beroepstermijn te volstaan met een pro-forma hoger beroepschrift. Dit betekent dat de hoger beroepsgronden op een later moment kunnen worden ingediend.
Voor het instellen van het hoger beroep is griffierecht verschuldigd.