ECLI:NL:OGEABES:2024:39

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
400.00381/23
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop en bezit van cocaïne en hennep, verbouwen van cannabisplanten, en disproportioneel geweld bij aanhouding

In deze strafzaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 17 april 2024 uitspraak gedaan tegen de verdachte, geboren in 1995 te Curaçao en wonende op Bonaire. De verdachte is beschuldigd van het medeplegen van de verkoop van cocaïne gedurende twee jaren, het bezit van cocaïne en hennep, en het verbouwen van cannabisplanten. De zaak kwam voor het Gerecht na een openbare terechtzitting op 28 maart 2024, waar de verdachte bijgestaan werd door zijn advocaat, mr. E.J. Winkel. De officier van justitie, mr. T.M.L. Keller, vorderde veroordeling voor de bewezenverklaring van meerdere feiten, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte voor enkele ten laste gelegde feiten.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de verkoop van cocaïne en het bezit van verdovende middelen, maar heeft de verkoop van hennep niet strafbaar geacht, aangezien dit niet expliciet in de Opiumwet 1960 BES is opgenomen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 35 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Tevens is er strafvermindering toegepast vanwege de schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) door disproportioneel geweld tijdens de aanhouding van de verdachte.

De verdachte heeft verklaard dat hij onder druk stond om drugs te verkopen en dat hij angststoornissen heeft. Het Gerecht heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en de noodzaak van reclasseringstoezicht. De in beslag genomen auto’s zijn teruggegeven aan de ouders van de verdachte, terwijl de jetski aan medeverdachte [medeverdachte] is teruggegeven. De uitspraak benadrukt de ernst van drugshandel en de impact op de volksgezondheid, evenals de noodzaak van een evenwichtige strafmaat.

Uitspraak

Parketnummer: 400.00381/23
Uitspraak: 17 april 2024 Tegenspraak
Vonnis van dit Gerecht
in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1995 te Curaçao,
wonende te Bonaire, [adres verdachte],
thans gedetineerd in het huis van bewaring op Bonaire.
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2024. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat mr. E.J. Winkel, advocaat op Bonaire.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie, mr. T.M.L. Keller, heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte wordt vrijgesproken van het onder feit 6 en feit 7 ten laste gelegde en dat het Gerecht het onder feit 1, feit 2, feit 3, feit 4 en feit 5 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot:
- een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met aftrek van voorarrest en met reclasseringstoezicht.
Haar vordering behelst voorts:
- de verbeurdverklaring van de in beslag genomen auto’s.
Standpunt verdediging
De advocaat heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder feit 6 en feit 7 ten laste gelegde. De advocaat heeft daarnaast bepleit dat een bewezenverklaring kan volgen ten aanzien van het onder feit 1, feit 2, feit 3, feit 4 en feit 5 ten laste gelegde. Ten aanzien van feit 4 heeft de advocaat aangevoerd dat de pleegperiode moet worden ingekort. Ten aanzien van het beslag heeft de advocaat bepleit dat de auto’s en jetski terug moeten worden gegeven aan de rechthebbenden.
Tenlastelegging
Aan de verdachte zijn de feiten ten laste gelegd die zijn vermeld op de dagvaarding zoals die op vordering van de officier van justitie is gewijzigd. Afschriften van de dagvaarding en de vordering wijziging tenlastelegging zijn aan dit vonnis gehecht.
Kort gezegd wordt verdachte ten laste gelegd:
Het (medeplegen van) verbouwen van hennep op Bonaire in de periode 17 oktober 2021 tot en met 17 oktober 2023.
Het medeplegen van de verkoop van hennep op Bonaire in de periode 17 oktober 2021 tot en met 17 oktober 2023.
Het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van 710 gram hennep en 18 gram marihuana op Bonaire op 17 oktober 2023.
Het medeplegen van de verkoop van cocaïne op Bonaire in de periode 17 oktober 2021 tot en met 17 oktober 2023.
Het medeplegen van het aanwezig hebben van 22 gram cocaïne op Bonaire op 17 oktober 2023.
Het medeplegen van (gewoonte)witwassen van een of meer geldbedragen op Bonaire in de periode 17 oktober 2021 tot en met 17 oktober 2023.
Medeplichtigheid aan witwassen van het aankoopbedrag van een jetski in de periode van 17 oktober 2021 tot en met 17 oktober 2023 op Bonaire.
Voorvragen
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Vrijspraak van feiten 6 en 7
Het Gerecht is met de verdediging en het openbaar ministerie van oordeel dat het bewijs tekortschiet om te kunnen vaststellen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen zoals ten laste is gelegd onder feit 6 en feit 7. Het Gerecht overweegt daartoe het volgende.
Voor een bewezenverklaring van witwassen moet in deze zaak vaststaan dat de geldbedragen en het geld waarmee de jetski is gekocht middellijk of onmiddellijk afkomstig zijn uit enig misdrijf. Het gronddelict in deze zaak is duidelijk: het verkopen van drugs. Wanneer door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het geld of de jetski uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het geld en de jetski niet van misdrijf afkomstig zijn.
In dit geval heeft verdachte zo’n verklaring afgelegd. Over de betalingen aan bouwbedrijven (feit 6) heeft verdachte verklaard dat hij contant geld van zijn moeder heeft gekregen voor de aanschaf van bouwmateriaal voor renovaties aan het huis. Zijn moeder is hierover gehoord en zij heeft hier hetzelfde over verklaard. Over de aankoop van de jetski (feit 7) heeft verdachte verklaard dat hij niks wist over de aanschaf van de jetski door medeverdachte [medeverdachte]. Medeverdachte [medeverdachte] heeft over de jetski verklaard dat ze deze van haar eigen spaargeld heeft gekocht en dat verdachte hier niets mee te maken had.
Op basis van de stukken kan niet met een voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten dat de onder feit 6 genoemde geldbedragen en het aankoopbedrag van de onder feit 7 ten laste gelegde jetski, een legale herkomst hebben en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
De verdachte zal daarom van deze feiten worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het Gerecht vindt - op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverweging - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feiten 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1 (verbouwen hennep)
hij in de periode van 17 oktober 2021 tot en met 17 oktober 2023, op het eiland Bonaire, opzettelijk planten van het geslacht cannabis, zijnde een middel als bedoeld in artikel 1 Opiumwet 1960 BES, heeft verbouwd;
Feit 2 (verkoop hennep)
hij in de periode van 17 oktober 2021 tot 17 oktober 2023, op het eiland Bonaire, tezamen en in vereniging met personen, opzettelijk hennep, althans enige gebruikelijke bereiding waaraan de hars die uit hennep wordt getrokken ten grondslag ligt als bedoeld in artikel 1 Opiumwet 1960 BES, heeft verkocht, en afgeleverd, en vervoerd, en aanwezig heeft gehad.;
Feit 3 (aanwezig hebben hennep)
hij op 17 oktober 2023, op het eiland Bonaire, tezamen en in vereniging met personen, op het adres [adres verdachte] opzettelijk 710 gram hennep en 18 gram marihuana, althans enige gebruikelijke bereiding waaraan de hars die uit hennep wordt getrokken ten grond slag ligt, als bedoeld in artikel 1 Opiumwet 1960 BES, aanwezig heeft gehad;
Feit 4 (verkoop cocaïne)
hij in de periode van 17 oktober 2021 tot en met 17 oktober 2023, op het eiland Bonaire, tezamen en in vereniging met personen cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in artikel 1Opiumwet 1960 BES, heeft verwerkt en heeft verkocht en afgeleverd en vervoerd en verstrekt en aanwezig heeft gehad;
Feit 5 (aanwezig hebben cocaïne)
hij op 17 oktober 2023, op het eiland Bonaire, tezamen en in vereniging met personen, opzettelijk aanwezig heeft gehad 18,8 gram cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in artikel 1 Opiumwet 1960 BES.
Het Gerecht vindt niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Het Gerecht grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring. [1]
Daarbij wordt opgemerkt dat ieder bewijsmiddel, ook in zijn onderdelen, slechts wordt gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft en, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 387, eerste lid, aanhef, onder e Sv betreft, telkens slechts wordt gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Daarnaast wordt opgemerkt dat in de bewijsmiddelen geen expliciete landsaanduiding is opgenomen, maar dat algemeen bekend is dat de in die bewijsmiddelen wel opgenomen plaatsen zijn gelegen op Bonaire.

1.De verdachte heeft ter terechtzitting het volgende verklaard:

“In 2019 ben ik aangehouden door de politie en hebben ze drugs in beslag genomen en vernietigd. Tegen mij is gezegd dat ik die drugs moet terugbetalen. Om deze schuld af te kunnen lossen moest ik voor een paar mannen drugs gaan bezorgen. Toen de coronamaatregelen opgeheven werden begonnen zij mij af te persen. Zij gaven mij de telefoonnummers van klanten. Het begon klein en beetje bij beetje werd het steeds meer. Ze gaven me eerst vijf gram cocaïne en een beetje marihuana. Zij leverden de drugs aan mij, en de drugs leverde ik vervolgens af bij klanten, waarna ik het geld ook weer aan de mannen af moest geven.
Het klopt dat bij de huiszoeking op 17 oktober 2023 aan de [adres verdachte] hennepplanten zijn aangetroffen in de container waar medeverdachte [medeverdachte] en ik sliepen. Die planten zijn van mij, dat zijn mijn medicijnen. In die container op de tent waarin de hennepplanten zaten, zijn ook zakken aangetroffen met daarin hennep. Deze hennep was van de jongens voor de verkoop.
Bij de aanhouding op 17 oktober 2023 lag de cocaïne in de auto bovenop de middenconsole. Elk zakje bevatte 1 gram cocaïne en het ging om 14 zakjes. Ik weet precies hoeveel cocaïne in de zakjes zat omdat ik ze zelf heb gemaakt. De cocaïne woog ik zelf af en ik verpakte het ook zelf. Een zakje kost 20 dollar. Ik had alleen zakjes van 1 gram.” [2]
2.De verdachte heeft bij de voorgeleiding bij de rechter-commissaris op 20 oktober 2023 het volgende verklaard:

De verdenking over de hennepkwekerij begrijp ik niet. Ik heb deze planten voor eigen gebruik. In 2019 ben ik begonnen met CBD tegen mijn angstaanvallen. Ik heb vrienden in Nederland gevraagd om zaadjes op te sturen. Toen ben ik begonnen met kweken.. [3]
3De medeverdachte heeft bij de politie op 14 november 2023 het volgende verklaard:
“Wij gebruikten wiet samen. [verdachte] heeft angstproblemen. Hij vertelde mij een jaar geleden dat hij iemand geld terug moet geven, aan Nederlanders. Ik zag hoeveel angst en stress hem dat gaf en toen die tijd is alles begonnen met het verkopen van verdovende middelen en ik begon hem hiermee te helpen.” [4]
4.getuige 1] is ook als verdachte aangemerkt en is op 17 oktober 2023 door de politie verhoord. Hij heeft toen het volgende verklaard:
“Ja, ik gebruik verdovende middelen: cocaïne. Hier op Bonaire startte ik met kopen en gebruiken van cocaïne vorig jaar juli of augustus. Ik koop de verdovende middelen via het nummer dat op mijn telefoon staat. Ik noem hem [bijnaam verdachte], maar ik heb ook wel eens de naam [roepnaam verdachte] horen vallen. In mijn telefoon staat hij als [bijnaam verdachte]. Sinds ruim een jaar bestel ik verdovende middelen bij die persoon. De laatste maanden koop ik wel 2 a 3 keer per week bij [bijnaam verdachte]. Dan koop ik 3 zakjes en daar betaal ik 50 dollar voor.
V: Wij tonen u een foto van een manspersoon, wie is dit?
A: Deze man herken ik als [bijnaam verdachte].
V: U bent aangehouden nadat u contact heeft gemaakt met de man op de foto. Heeft u vanmiddag (17 oktober 2023) ook bij hem gekocht?
A: Ja, dat waren die 3 zakjes cocaïne die ik bij mij had toen ik werd aangehouden.
V: Wie waren naast deze persoon nog meer aanwezig als u verdovende middelen van hem
kocht?
A: Nee, zo af en toe was er een meisje bij. Ik denk dat het een vriendin van hem is. Zij is dun, zwart haar. Ze was er vandaag ook bij.” [5]
5.Op 17 oktober 2023 is medeverdachte [medeverdachte] aangehouden. Verbalisant BXEK806 heeft hierover het volgende gerelateerd:

Op 17 oktober 2023 werd de verdachte [medeverdachte] op heterdaad aangehouden. De verdachte reed als bijrijder in een Toyota Hilux pick-up wit van kleur, voorzien van het kentekennummer [kentekennummer 1].” [6]
6.Op 17 oktober 2023 hebben verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de witte Toyota Hilux, kenteken [kentekennummer 1] onderzocht en hierbij hebben zij het volgende gerelateerd:
“Op 17 oktober 2023 is verdachte [verdachte] aangehouden. Het voertuig waar hij in reed, de witte Toyota Hilux, kenteken [kentekennummer 1], is direct na de aanhouding in beslag genomen. Tijdens de doorzoeking hebben wij 14 zakjes met een witte substantie in beslag genomen. Vindplaats: onder middenconsole.” [7]
7.Op 19 oktober 2023 is door verbalisant [verbalisant 3] onderzoek verricht aan de inbeslaggenomen hoeveelheid vermoedelijk verdovende middelen. Hierbij heeft hij het volgende gerelateerd:
“De partij vermoedelijk verdovende middelen werd op 17 oktober 2023 in beslag genomen tijdens een PGO-actie. Het voertuig van verdachte [verdachte] werd onderzocht en er werd een hoeveelheid vermoedelijk verdovende middelen in beslag genomen. Tevens had PGO een weegschaal inbeslaggenomen tijdens een huiszoeking te [adres verdachte].
De aangeboden partij bestond uit:-14 gripzakjes inhoudende een witkleurige substantie gelijkend op cocaïne. Deze zakjes werden door mij gewogen. Het brutogewicht bedroeg 18.8 gram met verpakking.
-1 fijn weegschaal van het merk Maxus, zwart van kleur, met aan de buitenkant wat residu van een witkleurige substantie gelijkend op cocaïne.
De bovengenoemde gripzakjes, met een witkleurig op cocaïne gelijkend substanties, werden door mij getest met behulp van de indicatieve verdovende middelen veldtest “MMC”.
Ik zag, bij de witkleurig op cocaïne gelijkend substanties, dat de verkleuringen van de testen een betrouwbare positieve indicatie van het stof cocaïne gaf, zijnde een stof die vermeld is in de Opiumwet 1960 BES.
De bovengenoemde weegschaal, met aan de buitenkant, wat residu van een witkleurig op cocaïne gelijkend substantie, werd door mij, verbalisant getest met behulp van de indicatieve verdovende middelen veldtest “MMC wipes”.
Ik zag, bij de witkleurig op cocaïne gelijkend substantie, dat de verkleuring van de test een betrouwbare positieve indicatie van het stof cocaïne gaf, zijnde een stof die vermeld is in de Opiumwet 1960 BES.
Ik heb vier willekeurige monsters afgenomen van de witkleurig op cocaïne gelijkend substanties (gripzakjes).
SIN
Afkomstig van
AADQ6210NL
Monster van een witkleurig op cocaïne gelijkend substantie.
AADI9791NL
Monster van een witkleurig op cocaïne gelijkend substantie.
AADJ9862NL
Monster van een witkleurig op cocaïne gelijkend substantie.
AADJ9863NL
Monster van een witkleurig op cocaïne gelijkend substantie. ” [8]
8.Het NFI heeft de aangeboden monsters op 7 november 2023 ontvangen van het Korps Politie Caribisch Nederland en heeft deze vervolgens onderzocht. Zij heeft de volgende verklaring opgesteld:
“ In het onderzoeksmateriaal is cocaïne aangetoond.” [9]
9.Op 17 oktober 2023 heeft er een huiszoeking plaatsgevonden in de woning gelegen aan de [adres verdachte]. Verbalisant [verbalisant 4] heeft hierover het volgende gerelateerd:
“Op 17 oktober 2023 heeft er een huiszoeking plaatsgevonden op het woonadres van de verdachte [verdachte]. Tijdens deze huiszoeking is een hennepkwekerij ontmanteld. De containerwoning is verdeeld in 3 ruimtes. In de slaapkamer is de hennepkwekerij aangetroffen. In de kweektent stonden 11 hennepplanten in bloembakken. Bij de hennepplanten hingen 2 kweeklampen. Links bovenin de voornoemde kweektent, boven de hiervoor omschreven kweeklampen, was een koolstoffilter bevestigd aan het frame van de tent. In de kweektent waren 2 ventilatoren bevestigd aan het frame. Links en rechts naast de tent lagen stroomverdelers van de voornoemde kweeklampen. De bedrading van de voornoemde kweeklampen, het koolstoffilter en de ventilatoren waren aangesloten op een
timer. Op de kweektent zijn 3 doorzichtige plastic zakken aangetroffen met daarin gedroogde hennep (vermalen), waarvan er 2 dicht zaten met een wasknijper. Daarnaast lag er 1 plastic doorzichtige zak, welke geseald was, met daarin henneptoppen. [10]
10.Op 17 oktober 2023 omstreeks 19:00 uur werd tijdens de huiszoeking in de woning gelegen aan de [adres verdachte], Kralendijk, het volgende in beslag genomen:
“Gedroogde marihuana, benodigdheden voor een wietkwekerij, verschillende administratie, kleine weegschaal, 11 wietplanten, potje marihuana.” [11]
11.Op 17 oktober 2023 omstreeks 19:00 uur werd eveneens tijdens de huiszoeking in de woning gelegen aan de [adres verdachte] in beslag genomen:
“In het appartement van [verdachte] werd een weegschaaltje van het merk Maxus aangetroffen op het aanrechtblad. Op dit weegschaaltje zaten resten wit poeder.” [12]
12.Op 6 november 2023 is door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 5] onderzoek verricht aan de inbeslaggenomen hoeveelheid vermoedelijk verdovende middelen. Hierbij hebben zij het volgende gerelateerd:
“De aangeboden vermoedelijk verdovende middelen werd op 17 oktober 2023 in beslag genomen, tijdens een zoeking te [adres verdachte]. De aangeboden partij bestond uit:

1 boterhamzakje en 3 vacuümzakken, inhoudende gezien de samenstelling, kleur en geur, op marihuana gelijkend kruid. Deze zakjes hebben wij gewaarmerkt met letter A t/m D. Deze zakjes hebben wij afzonderlijk gewogen:
A: 13,9 gram
B: 95,4 gram.
C: 185,0 gram.
D: 398,0 gram.

1 glazen pot, inhoudende gezien de samenstelling, kleur en geur, een op marihuana gelijkend kruid. Brutogewicht: 18,0 gram.
Wij zagen, bij de op marihuana gelijkend kruiden, dat de verkleuringen van de testen een betrouwbare positieve indicatie van de stof marihuana gaf, zijnde een stof die vermeld is in de Opiumwet 1960 BES. [13]
13.De getuige [getuige 2] heeft op 23 oktober 2023 het volgende verklaard bij de politie:
“Ik gebruik marihuana en op bepaalde momenten heb ik ook cocaïne gebruikt. De politie toont mij een foto. Ja dat is de jongen. Hij is [roepnaam verdachte]. Ik koop voor twee jaren zeker cocaïne en marihuana bij de man op de foto. Cocaïne is twintig Amerikaanse dollars en marihuana ook. Het klopt dat in mijn telefoon de naam [bijnaam verdachte] staat, bij die man bestel ik mijn verdovende middelen. Ik denk dat ik twee weken geleden voor het laatst bij hem heb besteld.” [14]
14.De getuige [getuige 3] heeft op 30 oktober 2023 het volgende verklaard bij de politie:
“Ik haal wiet bij [roepnaam verdachte], maar dat was voor mijzelf, ik heb ook weleens cocaïne gehaald maar dat was voor een andere persoon. Ik denk dat ik tussen de 2 en 3 jaar bij [roepnaam verdachte] verdovende middelen koop. Ik stuur een WhatsApp en dan komt hij langs. Hij komt meestal met de auto. Soms kwam hij met zijn vriendin. Ik koop misschien 1 keer per week wiet als ik voor mijzelf koop. Ik betaal tussen 15-20 dollar.” [15]
15De getuige [getuige 4] heeft op 2 november 2023 het volgende verklaard bij de politie:

A: Ik gebruik wiet. Ik koop via vrienden, maar ook via een man genaamd [roepnaam verdachte].
V: Wanneer heeft u bij [roepnaam verdachte] gekocht voor het laatst?
A; 7 a 8 maanden geleden.V: Wij tonen u een foto van een manspersoon, is dit de [roepnaam verdachte] waarover je het hebt?
A: Ja dat is hem.V: Zaten er ook weleens andere mensen bij hem in de auto?
A: Ik kan het mij niet goed herinneren. Maar volgens mij zat er dan een meisje bij hem in de auto.
V; Hoeveel koste de wiet?
A; $50
V; Hoeveel kreeg je dan?
A: Ik denk ongeveer 2 gram.
V; Hoe vaak kocht je bij hem?
A: Elke 2 a 3 weken.
V: Hoe lang kocht je bij hem?
A Ik ben in augustus 2021 aangekomen op het eiland en kort daarna heb ik zijn gegevens
gekregen. Toen ben ik bij hem gaan kopen. Maar ik vond hem vrij duur dus daarna heb ik niet meer bij hem gekocht.” [16]
16.De getuige [getuige 5] heeft op 30 oktober 2023 het volgende bij de politie verklaard:
“Ik gebruik wiet. Sinds mei van dit jaar heb ik contact met die mevrouw. Ik had twee keer bij haar gekocht. Ik had die vrouw een WhatsApp bericht gestuurd. Dan vraag ik voor hoeveel broccoli ik wil. Eerste keer was 20 broccoli en de tweede keer was het 100 broccoli. Bij de eerste keer was zij alleen, bij de tweede keer was zij samen met een man. Broccoli betekent wiet. Ik app het nummer van de vrouw en op een bepaalde tijd komt zij het voor mij brengen in een kleine auto.
V: Heeft die vrouw een naam?
A: Ja, [roepnaam medeverdachte]
0: Getuige laat een scherm afbeelding op haar telefoon zien, waarop de naam [roepnaam medeverdachte] en [medeverdachte] met telefoonnummer [telefoonnummer 1 medeverdachte] te zien is. Getuige had foto van het scherm afbeelding aan mij verbalisant [verbalisant 6] gestuurd. Deze zal worden toegevoegd aan dit proces-verbaal.
V: Heb je meer telefoonnummer van die vrouw?
A: Ja, [telefoonnummer 2 medeverdachte].
V: Wat kun je verklaren over de tweede keer dat je weed had gekocht?
A: De tweede keer had ik geappt naar de 1e nummer maar ik kreeg geen reactie. En toen kreeg ik reactie op de eerste nummer en zij gaf aan mij dat ik op de tweede nummer meet bestellen. Toen had ik de nieuwe nummer geappt en dan kwamen ze weed in middag brengen. Dezelfde vrouw kwam samen met een meneer. Ik kreeg de weed overhandigd van de vrouw. Beide bleven in het voertuig zitten. Het betrof een witte pick-up Hilux volgens mij met getinte ruiten. [17]

17.De getuige [getuige 6] heeft op 11 december 2023 bij de politie verklaard:

“Ik gebruik marihuana. Afgelopen vrijdag heb ik voor het laatst marihuana gebruikt. Ongeveer drie keer in de week gebruik ik het. Ja, het klopt dat ik bij [verdachte] verdovende middelen koop. Ik koop verdovende middelen bij [verdachte] sinds 2014, 2015. Ik koop 1 x in de maand of 1x in de twee maanden. Ik betaal $ 10 per gram.V: Als je [verdachte] ontmoet zijn er andere mensen in het voertuig?
A: Ja, zijn vriendin. [medeverdachte] denk ik.
V: Wanneer was het laatst dat je contact had genomen met [roepnaam verdachte]?
A: Ongeveer twee, drie maanden geleden.” [18]
Bewijsoverwegingen
Feit 4 – het medeplegen van de verkoop van cocaïne in de periode 17 oktober 2021 tot en met 17 oktober 2023
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van feit 4 bepleit dat de periode verkort zou moeten worden, omdat er maar één getuige is ([getuige 2]) die heeft verklaard over het gedurende een periode van twee jaren kopen van cocaïne bij verdachte. Dit voldoet niet aan het bewijsminimum.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft aangevoerd dat de gehele ten laste gelegde periode bewezen kan worden gelet op de heterdaad aanhouding op 17 oktober 2023 en de verklaring van verdachte dat hij sinds 2022 cocaïne begon te verkopen [19] . Dit wordt ondersteund door de getuigenverklaringen van [getuige 2] en [getuige 7] en dit kan ook worden afgeleid uit de huiszoeking waarbij een weegschaal met daarop resten van wit poeder is aangetroffen.
Oordeel van het Gerecht
Uit het dossier en dat wat is besproken tijdens de zitting volgt dat verdachte van andere personen cocaïne kreeg om te verkopen en dat hij dit zelf ging wegen en verpakken voor de verkoop. De getuigen [getuige 2] en [getuige 3] hebben verklaard dat ze sinds twee jaren (ook) cocaïne bij verdachte kochten. Daarnaast verklaren andere getuigen over het jaar 2022 en 2023. Het Gerecht vindt dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de gehele periode van 17 oktober 2021 tot en met 17 oktober 2023 tezamen en in vereniging met andere personen cocaïne heeft verkocht.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezenverklaarde
De strafbaarheid van het verkopen van hennep
Verdachte wordt ten laste gelegd dat hij in de periode van 17 oktober 2021 tot en met 17 oktober 2023 hennep
‘heeft verkocht en/of afgeleverd en/of vervoerd en/of in bezit en/of aanwezig heeft gehad’. In artikel 4 lid 1 onder A en B van de Opiumwet 1960 BES wordt slechts het invoeren, uitvoeren, doorvoeren, bezitten, aanwenden of aanwezig hebben verboden en dit wordt vervolgens strafbaar gesteld bij artikel 11 van de Opiumwet 1960 BES. Het verkopen van hennep is dus niet strafbaar gesteld in de Opiumwet 1960 BES. De wetgever is vermoedelijk vergeten om dit op te nemen in de wet. Het gaat het Gerecht te ver om deze leemte in de wet te herstellen door het verkopen van hennep toch strafbaar te achten. Het is de taak van de wetgever om dit te herstellen.
Dit leidt tot het gevolg dat wel bewezen is dat verdachte hennep heeft verkocht, afgeleverd en vervoerd, maar dat dit geen strafbaar feit oplevert. Verdachte zal daarom ontslagen worden van alle rechtsvervolging ten aanzien van dit deel van de bewezenverklaring. Het aanwezig hebben van de hennep blijft dan nog over.
Het Gerecht vindt wel bewezen en strafbaar dat verdachte de hennep aanwezig heeft gehad tijdens het verkopen, vervoeren en afleveren daarvan. Dit levert wel een strafbaar feit op.
Kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het onder feit 1 bewezen verklaarde is voorzien bij artikel 2a en strafbaar gesteld in artikel 11 van Opiumwet 1960 BES. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Opzettelijk handelen in strijd met artikel 2a van de Opiumwet 1960 BES, meermalen gepleegd.
Het onder feit 2 bewezen verklaarde is deels voorzien bij artikel 4, eerste lid, aanhef onder b en B, en strafbaar gesteld in artikel 11 van Opiumwet 1960 BES. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met artikel 4 van de Opiumwet 1960 BES, meermalen gepleegd.
Het onder feit 3 bewezen verklaarde is voorzien bij artikel 4, eerste lid, aanhef onder b en B, en strafbaar gesteld in artikel 11 van de Opiumwet 1960 BES. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met artikel 4, eerste lid, van de Opiumwet 1960 BES.
Het onder feit 4 bewezen verklaarde is voorzien bij artikel 3, eerste lid, aanhef onder c en B en C van de Opiumwet 1960 BES en strafbaar gesteld in artikel 11, eerste lid, aanhef onder a. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met artikel 3, eerste lid onder c en onder B en C, van de Opiumwet 1960 BES, meermalen gepleegd.
Het onder feit 5 bewezen verklaarde is voorzien bij artikel 3, eerste lid, aanhef onder c en C van de Opiumwet 1960 BES en strafbaar gesteld in artikel 11, eerste lid, aanhef en onder a. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met artikel 3, eerste lid onder c en onder C, van de Opiumwet 1960 BES.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Verweer strekkende tot strafvermindering
Standpunt van de verdediging
De advocaat heeft bepleit dat strafvermindering moet plaatsvinden omdat sprake is van een vormverzuim ex artikel 413 Sv BES, te weten schending van artikel 3 van het EVRM. Er is disproportioneel geweld gebruikt bij de aanhouding van verdachte en het verkrijgen van toegang tot de inhoud van zijn telefoon. De politie wilde door middel van de vingerafdruk van verdachte zijn telefoon ontgrendelen. Dit mag, mits er lichte dwang wordt toegepast. In dit geval was echter sprake van disproportioneel geweld en heeft verdachte letsel opgelopen. In de zaak Tomasi tegen Frankrijk heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens onder meer bepaald dat de Staat een ‘plausible explonation’ moet geven voor het letsel dat een persoon oploopt terwijl hij in handen van de politie is. Aan de hand van de foto’s in het dossier kan geconstateerd worden dat verdachte letsel heeft opgelopen naar aanleiding van het optreden van de politie. Dit wordt in het aanvullend proces-verbaal verzwegen door leden van de Groep Bijzondere Opdrachten van het Korps Politie Caribisch Nederland (hierna: GBO). Verdachte heeft hierdoor nadeel ondervonden omdat hij in zijn lichamelijke integriteit is geschaad en dit heeft een diepe impact op hem als persoon gehad. Strafvermindering is daarom in deze zaak op zijn plaats.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de politie geen disproportioneel geweld heeft toegepast. De camerabeelden zijn opgevraagd, maar er zijn geen camerabeelden beschikbaar van de cel waarin het geweld zou hebben plaatsgevonden. Er waren alleen beelden van de gang beschikbaar. Vervolgens is er een uitgebreid proces-verbaal opgesteld over de handelingen die in de cel tegen verdachte zijn uitgeoefend. Er is geen sprake van een vormverzuim. Mocht het Gerecht hier anders over oordelen, dan kan worden volstaan met de enkele constatering van het vormverzuim en hoeft dit niet te leiden tot strafvermindering.
Oordeel van het Gerecht
Wettelijk kader
Strafvermindering kan in een aantal gevallen als rechtsgevolg worden verbonden aan een vormverzuim als bedoeld in artikel 413 Sv BES. Het moet dan gaan om een voldoende ernstig vormverzuim dat concreet de belangen van de verdachte in de strafzaak heeft aangetast. Strafvermindering komt slechts in aanmerking indien aannemelijk is dat
De verdachte daadwerkelijk nadeel heeft ondervonden;
Dit nadeel is veroorzaakt door het verzuim;
Het nadeel geschikt is voor compensatie door middel van strafvermindering;
Strafvermindering ook in het licht van het belang van het geschonden voorschrift en de ernst van het verzuim gerechtvaardigd is.
Het moet gaan om een voldoende ernstig vormverzuim dat concreet de belangen van de verdachte in de strafzaak heeft aangetast. Strafvermindering laat zich als rechtsgevolg dat geschikt is voor compensatie van door de verdachte ondervonden nadeel, verbinden aan onder meer vormverzuimen die een inbreuk hebben gemaakt op de lichamelijke integriteit of de persoonlijke levenssfeer van de verdachte. [20]
Bij de beoordeling van de normschending en de daaraan te verbinden gevolgen, dient het Gerecht in het bijzonder rekening te houden met het karakter, het gewicht en de strekking van de norm, de ernst van de normschending, het nadeel dat daardoor werd veroorzaakt en de mate van verwijtbaarheid van degene die de norm schond.
Feiten en omstandigheden in deze zaak
Op 17 oktober 2023 is verdachte op heterdaad aangehouden door de politie. Volgens verdachte, medeverdachte en sommige getuigen is hier veel geweld bij gebruikt. Dit wordt verder niet omschreven in het proces-verbaal van aanhouding van verdachte. Gelijk na de aanhouding en bij de insluiting van verdachte is geprobeerd om verdachte zijn telefoon te laten ontgrendelen. Volgens het proces-verbaal moest dit onder dwang omdat verdachte niet vrijwillig wilde meewerken. Volgens verdachte was hij niet in staat om mee te werken omdat hij geboeid was en hij zijn hand niet in de juiste positie kon houden. Volgens verdachte zou hij hierbij meermalen bedreigd zijn met de dood, dan wel zware mishandeling door de politie. Toen er door iemand gezegd werd dat er in de gang camera’s hingen, zou hij door leden van de GBO in een cel zijn gegooid, op zijn knieën zijn gezet met zijn hoofd tegen een bank. Ze zouden bijna zijn arm hebben gebroken en hij zou ook flauw zijn gevallen omdat hij bij zijn keel vastgehouden is tot hij niet meer kon ademen.
Vanaf het begin af aan heeft verdachte meermalen om de camerabeelden in de ophoudcel gevraagd en hij heeft ook een klacht ingediend. Er zijn geen videobeelden beschikbaar gekomen en verdachte heeft van KPCN een brief ontvangen in reactie op zijn klacht, waarin staat dat uit intern onderzoek is gebleken dat geen sprake is geweest van verwijtbaar gedrag.
Is door GBO geweld gebruikt tegen verdachte?
Er is een aanvullend proces-verbaal opgemaakt door een lid van de GBO over de omstandigheden waaronder en de wijze waarop verdachte is gedwongen tot ontgrendeling van de telefoon door middel van zijn vingerafdruk. Volgens dit proces-verbaal is op het politiebureau aan verdachte gevraagd of hij vrijwillig zijn inbeslaggenomen telefoon wilde ontgrendelen. De verdachte weigerde meermalen. Vervolgens heeft een lid van de GBO verdachte op het zitgedeelte in de ophoudcel gefixeerd, is met dwang eerst de linkerhand en daarna de rechterhand vastgehouden om met de duim de telefoon te ontgrendelen. Dit staat als volgt beschreven:
“Hierop hebben wij besloten de verdachte, wie op dat moment nog steeds in de boeien zat, opzijn knieën te plaatsen en zijn boven lichaam op de betonnen zitbank te laten leunen. Dit om hem uit balans te brengenen om zijn armen dan wel handen achter zijn rug vrij te krijgen om de mobiele telefoon bij zijn duim(en) te kunnen plaatsen. (…)Vervolgens heeft een collega hem beetgepakt aan zijn polsen zodat hij zijn armen niet kon bewegen. Hiermee wilden wij voorkomen dat hij zijn polsen/onderarmen zou bezeren in de metalen boeien. Tenslotte heeft een andere collega, zijn rechterduim, met gepaste kracht, gestrekt gehouden om zijn vingerafdruk te kunnen plaatsten op de ontgrendelknop aan de zijkant van zijn mobiele telefoon.” [21]
Het Gerecht stelt vast dat wat hier wordt beschreven, zonder meer betekent dat geweld jegens verdachte is gebruikt. Niet alleen is verdachte geboeid op zijn knieën voor een betonnen bank gezet, wat op zich al een vernederende behandeling oplevert. Dit is volgens het proces-verbaal ook nog gedaan met het doel ‘verdachte uit balans te brengen’. Als je iemand geboeid, met de handen op de rug, op zijn knieën voor een betonnen bank laat zitten en hem dan uit balans brengt, dan ligt het voor de hand dat diegene tegen de betonnen bank aan kan vallen/stoten en dat dit (flinke) pijn en/of letsel kan veroorzaken.
Dat verdachte letsel heeft opgelopen door de dwang die is uitgeoefend bij ontgrendeling van de telefoon, staat niet beschreven in dit proces-verbaal van bevindingen. Dit volgt echter wel uit andere stukken in het dossier. Toen de verdachte voor het eerst werd verhoord door de politie, hebben de verhorende politieagenten geconstateerd dat verdachte letsel had aan zijn pols en dat hij een paar krassen in zijn nek had. Hiervan zijn foto’s gemaakt en deze zijn aan het dossier toegevoegd. In het proces-verbaal wordt tevens opgemerkt dat het ambulancepersoneel verdachte onderzocht heeft. Er zijn geen breuken geconstateerd, wel zijn er medicijnen voorgeschreven.
Al met al stelt het Gerecht vast dat er inderdaad flink geweld tegen verdachte is gebruikt bij het proberen te ontgrendelen van zijn telefoon en dat verdachte hierbij ook letsel heeft opgelopen.
Normschending art. 3 EVRM door disproportioneel geweld?
In de zaak Tomasi tegen Frankrijk heeft het EHRM onder meer bepaald:
“145. Where a person is injured while in detention or otherwise under the control of the police, any such injury will give rise to a strong presumption that the person was subjected to ill-treatment (see Bursuc v. Romania, no. 42066/98, § 80, 12 October 2004). The Court also points out that where an individual, when taken into police custody, is in good health, but is found to be injured at the time of release, it is incumbent on the State to provide a plausible explanation of how those injuries were caused, failing which a clear issue arises under Article 3 of the Convention (see Tomasi v. France, judgment of 27 August 1992, §§ 108-11, Series A no. 241-A, and Selmouni v. France [GC], cited above, § 87)."
Het Openbaar Ministerie heeft geen ‘
plausible explanation’voor het ontstane letsel bij verdachte gegeven, anders dan dat de telefoon moest worden ontgrendeld. Voor het Gerecht is onduidelijk wat de noodzaak is geweest om per direct onder dwang de telefoon te moeten ontgrendelen. De telefoon was al in beslag genomen en verdachte was aangehouden. Er was geen tijdsdruk in de zin dat eventueel bewijs op de telefoon verloren kon gaan. Mogelijk was het gebruik van geweld in het geheel niet nodig geweest, als men een paar dagen had gewacht en verdachte dan opnieuw had gevraagd om zijn telefoon te ontgrendelen, in bijzin van zijn advocaat en in de rustige situatie van een verhoor.
De verdachte verklaart al vanaf het begin duidelijk en consistent over het geweld dat de politie op hem zou hebben uitgeoefend. Hij heeft ook vanaf het begin gevraagd om de camerabeelden veilig te stellen. Het feit dat het openbaar ministerie destijds niet meteen heeft gehandeld door de camerabeelden veilig te stellen of zelfs maar een proces-verbaal heeft laten opmaken over het al dan niet beschikbaar zijn van beelden, legt het Gerecht in het voordeel van de verdachte uit, in die zin dat hiermee het vermoeden van
ill-treatment, oftewel disproportioneel geweld, verder wordt versterkt.
Op basis van de rechtspraak van de Hoge Raad [22] mag de politie onder lichte dwang een telefoon door middel van een vingerafdruk ontgrendelen, maar alleen als daarbij lichte fysieke dwang wordt uitgeoefend. Gedacht kan worden aan het boeien van verdachte en het plaatsen van de duim op de scanner. In dit geval is de fysieke dwang veel groter geweest en het Gerecht stelt vast dat deze uitspraak van de Hoge Raad hier dus niet van toepassing is, althans dat geen sprake is geweest van ‘lichte dwang’ zoals de Hoge Raad die omschrijft.
Het Gerecht komt dan ook tot het oordeel dat sprake is geweest van disproportioneel geweld tegen verdachte, en daarmee van schending van artikel 3 EVRM.
Rechtsgevolg
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat de verdachte daadwerkelijk nadeel heeft ondervonden van de toepassing van het disproportionele geweld door de politie, en dat dit nadeel voldoende ernstig is. Verdachte heeft een vernederende behandeling moeten ondergaan, waarbij disproportioneel geweld tegen hem is gebruikt en waarbij hij letsel heeft opgelopen. Zijn lichamelijke integriteit is geschonden. Gelet op de aard van het verzuim is strafvermindering de meest voor de hand liggende compensatie voor het verzuim. Het Gerecht vindt het verzuim te ernstig om te kunnen volstaan met de enkele constatering, en bewijsuitsluiting is niet aan de orde. Het Gerecht zal dan ook strafvermindering toepassen voor het tegen verdachte gebruikte disproportionele geweld.
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het Gerecht gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, op de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan, op de mate waarin de gedragingen aan de verdachte te verwijten zijn en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het Gerecht heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan (het medeplegen van) de verkoop van cocaïne gedurende twee jaren, het bezit van cocaïne en hennep en het verbouwen van cannabisplanten. Het is een feit van algemene bekendheid dat de verkoop van met name harddrugs gepaard gaat met andere vormen van (georganiseerde) criminaliteit en vaak ook met geweld. Daarnaast zijn drugs schadelijk voor de volksgezondheid. Het betreft ook in deze zaak verslavende en bewustzijnsbeïnvloedende middelen waarvan de wetgever (onder meer) om die reden de verkoop en het bezit heeft verboden. Het Gerecht rekent het verdachte zwaar aan dat hij gedurende twee jaar lang veel mensen op het eiland heeft voorzien van schadelijke drugs en dat zijn vriendin hier ook bij betrokken is geraakt.
Persoonlijke omstandigheden
De verdachte is, zo blijkt uit zijn strafkaart, eerder onherroepelijk veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet. Hier wordt in strafverzwarende zin rekening mee gehouden.
De psycholoog, psychiater en de reclassering hebben een rapport over verdachte opgesteld. Hieruit kan worden afgeleid dat verdachte al langer angststoornissen heeft. Met zijn ouders heeft hij een hechte band en hij wordt grotendeels (financieel) nog door zijn ouders onderhouden. Het recidiverisico wordt ingeschat als gemiddeld. Aangezien het niet de eerste keer is dat verdachte in aanmerking komt met politie en justitie voor overtreding van de Opiumwet en gelet op het circuit waar hij in zit en de dwang die mogelijk op hem wordt uitgeoefend, is de reclassering van mening dat controle en begeleiding nodig zijn om de kans op recidive te verlagen. Ook de psychiater adviseert om reclasseringstoezicht op te leggen.
Overwegingen met betrekking tot de straf
Naar het oordeel van het Gerecht kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en reclasseringstoezicht.
De raadsman heeft ten aanzien van de strafmaat gemotiveerd bepleit dat het Gerecht er rekening mee zal houden dat verdachte onderdeel uitmaakte van een groter geheel en niet heeft gehandeld als een
‘one man army’.Daarnaast heeft de verdediging, zoals hierboven uiteen gezet, bepleit dat strafvermindering moet plaatsvinden vanwege schending van artikel 3 EVRM.
Voor de oplegging van de straf heeft het Gerecht aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid van het Hof en de Gerechten in eerste aanleg zijn neerslag heeft gevonden. Daarin wordt voor het met enige regelmaat verkopen/afleveren/verstrekken van gebruikershoeveelheden harddrugs op straat voor meer dan zes maanden, als indicatie een gevangenisstraf vanaf 18 maanden gegeven.
Het gaat in deze zaak om het verkopen van cocaïne voor de duur van een veel langere periode, namelijk twee jaren. Dat verdachte onder druk is gezet door leden van een organisatie om drugs te verkopen, zoals hij zelf verklaart, is niet gebleken. Het Gerecht gaat er wel vanuit dat sprake is van een groter drugscircuit op of rond Bonaire, waarin verdachte een schakel is geweest. Gelet op de lange duur en de overige feiten waar verdachte zich schuldig aan heeft gemaakt, en het feit dat verdachte eerder is veroordeeld voor overtreden van de Opiumwet, is de eis van de officier van justitie passend.
Op te leggen straf
Vanwege de schending van artikel 3 EVRM zal het Gerecht in deze zaak strafvermindering voor de duur van één maand toepassen. Dit betekent dat het Gerecht in plaats van een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, een gevangenisstraf voor de duur van 35 maanden zal opleggen, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren.
Gelet op de adviezen zal het Gerecht reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde opleggen bij het voorwaardelijk strafdeel.
In beslag genomen voorwerpen
Aan de orde zijn voorts de onder de verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen. Het gaat om twee auto’s en een jetski:
  • Toyota Hilux, kenteken [kentekennummer 1] (eigenaar: vader van verdachte)
  • Dodge Ram, kenteken [kentekennummer 2] (eigenaar: moeder van verdachte)
  • Vaartuig, Seadoo [kentekennummer 3] (eigenaar: medeverdachte [mederverdachte])
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat de auto’s verbeurd moeten worden verklaard.
De verdediging heeft bepleit om de auto’s en de jetski terug te geven aan de rechthebbenden.
Uit het dossier kan worden afgeleid dat verdachte niet de eigenaar van beide auto’s is, dit zijn de ouders van verdachte. Op grond van artikel artikel 35 lid 1 en 2 Wetboek van Strafrecht BES kunnen deze auto’s alleen verbeurd worden verklaard indien de ouders ermee bekend waren dat de auto’s gebruikt werden in verband met de strafbare feiten. Het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten op basis waarvan geoordeeld zou kunnen worden dat de ouders ermee bekend waren dat verdachte vanuit deze auto’s drugs heeft verkocht. Nu de auto’s niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, zal het Gerecht de teruggave van de auto’s gelasten aan de ouders van de verdachte omdat zij de rechthebbenden zijn.
De in beslag genomen en nog niet teruggegeven jetski zal worden teruggegeven aan medeverdachte [medeverdachte], omdat zij de rechthebbende is en beide verdachten worden vrijgesproken van de verdenking dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan witwassen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 17a, 17b, 17c, 31, 49, 58, 59 en 413 van het Wetboek van Strafrecht BES, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het Gerecht:
-verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder feit 6 en feit 7 ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
-verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feiten 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan;
-verklaart het onder feit 2 bewezen verklaarde ten aanzien van het verkopen, afleveren en vervoeren van de hennep niet strafbaar en ontslaat de verdachte ten aanzien van dit deel van alle rechtsvervolging;
-verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
-verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, met uitzondering van het verkopen/afleveren en vervoeren van hennep zoals bewezenverklaard onder feit 2, en de verdachte is daarvoor strafbaar;
- veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
35 maanden;
- bepaalt dat van deze straf een gedeelte, groot
12 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, van
3 jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
-als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens de Stichting Reclassering Caribisch Nederland, zulks zolang deze instelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt;
- beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
-gelast de teruggave van de Toyota Hilux met kenteken [kentekennummer 1] aan [vader van verdachte];
-gelast de teruggave van de Dodge RAM met kenteken [kentekennummer 2] aan [moeder van verdachte];
-gelast de teruggave van het vaartuig (jetski) Seadoo met kenteken [kentekennummer 3] aan medeverdachte [medeverdachte].
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. E.G.C. Groenendaal, bijgestaan door mr. S.D. Rodenboog (zittingsgriffier), en op 17 april 2024 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht op Bonaire.

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal en overige geschriften, die als bijlagen zijn opgenomen in het eindproces-verbaal van het Korps Politie Caribisch Nederland d.d. 8 februari 2024, geregistreerd onder de onderzoeksnaam “LEO”.
2.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 28 maart 2024, zoals die eventueel later – indien tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld – in het proces-verbaal van die terechtzitting zal worden weergegeven.
3.Verklaring van de verdachte afgelegd bij de voorgeleiding van verdachte aan de rechter-commissaris op 20 oktober 2023 (afzonderlijk proces-verbaal van opgemaakt).
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 14 november 2023, p. 153 e.v.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte [getuige 1] met bijlagen d.d. 17 oktober 2023, p. 264 e.v.
6.Proces-verbaal van aanhouding van [medeverdachte] d.d. 17 oktober 2023, p. 113 e.v.
7.Proces-verbaal van bevindingen doorzoeking voertuig met bijlagen d.d. 19 oktober 2023, p. 314 e.v.
8.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek verdovende middelen met bijlagen d.d. 23 oktober 2023, p. 317 e.v.
9.Schriftelijk bescheid, te weten een NFI-rapport d.d. 7 december 2023, p. 328 e.v.
10.Proces-verbaal van bevindingen aantreffen hennepkwekerij [adres verdachte] met bijlagen d.d. 25 oktober 2023 p. 296 e.v.
11.Proces-verbaal van huiszoeking ter inbeslagname adres: [adres verdachte], met bijlagen d.d. 18 oktober 2023, p. 277 e.v.
12.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 oktober 2023, p. 280 e.v.
13.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek verdovende middelen met bijlagen d.d. 9 november 2023, p. 281 e.v.
14.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] met bijlagen d.d. 23 oktober 2023, p. 434 e.v.
15.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] d.d. 30 oktober 2023, p. 515 e.v.
16.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4], met bijlagen d.d. 2 november 2023, p. 519 e.v.
17.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 5] met bijlagen d.d. 30 oktober 2023, p. 478 e.v.
18.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 6] d.d. 11 december 2023, p. 546 e.v.
19.Verhoor verdachte 4 januari 2024, p. 94 e.v.
20.HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889, r.o. 2.3.1 t/m r.o. 2.3.5.
21.Aanvullend proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 oktober 2023, p. 40 e.v.
22.HR 9 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:202