ECLI:NL:OGEABES:2024:34

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
BON202300449
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van leningen tussen moeder en dochter met betrekking tot niet tijdige aflossing

In deze zaak vordert de eiseres, de moeder van de gedaagde, de terugbetaling van twee leningen die zij aan haar dochter heeft verstrekt. De eerste lening van EUR 50.000,00, verstrekt op 1 april 2020, diende uiterlijk op 1 januari 2023 te worden terugbetaald. De gedaagde heeft echter tot op heden niets terugbetaald. De gedaagde stelt dat de eiseres haar heeft gezegd dat ze geen haast hoefde te maken met de terugbetaling. Het Gerecht oordeelt dat de gedaagde hieruit niet mocht afleiden dat de eiseres haar niet aan de terugbetalingsverplichting zou houden. De tweede lening van EUR 20.000,00, verstrekt op 26 november 2021, is niet schriftelijk vastgelegd, maar de gedaagde erkent dat er nog een bedrag van EUR 2.940,00 openstaat. De eiseres heeft conservatoir beslag gelegd op een perceel grond van de gedaagde. Het Gerecht oordeelt dat de vordering van de eiseres toewijsbaar is en veroordeelt de gedaagde tot betaling van de openstaande bedragen, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De kosten van de procedure worden ook aan de gedaagde opgelegd.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA

zittingsplaats Bonaire

Registratienummer : BON202300449
Datum beslissing : 20 maart 2024
VONNIS
in de zaak van
[eiseres],
wonende in Nederland,
eiseres,
gemachtigde: mr. A.T.C. Nicolaas,
tegen
[gedaagde]
wonende te Bonaire,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift
- de conclusie van antwoord (d.w.z. e-mail aan de griffie d.d. 23 oktober 2023 en nagezonden Whatsapp-berichten).
- de comparitie van partijen van 7 februari 2024, waar namens [eiseres] is verschenen (via videoverbinding) een van haar dochters, mevrouw
[dochter van eiseres], bijgestaan door mr. Nicolaas voornoemd, en namens [gedaagde] is verschenen haar echtgenoot, de heer [echtgenoot van gedaagde]
- een e-mail bericht van de heer [echtgenoot van gedaagde] aan de griffie van 13 februari 2024
(cc mr. Nicolaas) waarin is vermeld dat [gedaagde] na de comparitie van partijen EUR 19.000,00, althans het equivalent daarvan in dollars tegen een koers van 0,93, zijnde USD 20.483,96, aan [eiseres] heeft overgemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1. [
eiseres] is de moeder van [gedaagde].
2.2.
Op 1 april 2020 heeft [eiseres] een bedrag van EUR 50.000,00 geleend aan [gedaagde] zonder renteverplichting. In de daartoe gesloten schriftelijke overeenkomst tussen partijen is bepaald dat de lening uiterlijk op 1 januari 2023 moest zijn terugbetaald. Ten tijde van de comparitie van partijen was er nog niets betaald.
2.3.
Op 26 november 2021 heeft [eiseres] EUR 20.000,00 geleend aan [gedaagde]. Deze lening is niet in een schriftelijke overeenkomst vastgelegd. Het geleende bedrag is niet tussen partijen in discussie. Ook niet in discussie is dat de lening op 3 december 2021 moest zijn terugbetaald. Van de lening moet nog EUR 2.940,00 worden terugbetaald.
2.4. [
eiseres] heeft voor haar vordering conservatoir beslag gelegd op een perceel grond van [gedaagde].
2.5.
Blijkens het bericht van de heer [echtgenoot van gedaagde] aan de griffie van 13 februari 2024 heeft [gedaagde] na, en naar aanleiding van, de comparitie van partijen op 7 februari 2024 een bedrag van EUR 19.000,00 aan [eiseres] betaald, althans het USD-equivalent daarvan tegen een koers van 0,93 EUR.

3.De vordering

3.1. [
eiseres] verzoekt [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan haar van
EUR 50.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2023, alsmede tot betaling van een bedrag van EUR 2.940,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 december 2021. Voorts verzoekt [eisers] [gedaagde] te veroordelen in de door haar gemaakte buitengerechtelijke incassokosten, die zij op grond van het procesreglement begroot op USD 1.678,50, en [gedaagde] te veroordelen in de kosten van de procedure waaronder beslagkosten en nakosten.
3.2.
Aan de vordering worden de twee onder de feiten genoemde leningen ten grondslag gelegd. [gedaagde] heeft deze niet of slechts gedeeltelijk terugbetaald. Van de eerste lening van EUR 50.000,00 was er op de datum van de comparitie van partijen nog niets terugbetaald. Van de tweede lening stond en staat nog een bedrag van EUR 2.940,00 open.
3.3. [
gedaagde] voert verweer, waarop hierna zal worden ingegaan.

4.De beoordeling

Lening EUR 50.000,00
4.1. [
gedaagde] erkent dat zij EUR 50.000,00 van [eiseres] heeft geleend, maar zij betwist dat zij dit nu al moet terugbetalen. In de overeenkomst staat dat het bedrag op 1 januari 2023 moet zijn terugbetaald maar, zoals namens haar tijdens de comparitie van partijen is aangevoerd, zou [eiseres] haar tijdens het sluiten van de overeenkomst of daarna hebben gezegd dat de terugbetaling geen haast had. De overeenkomst was meer bedoeld voor het geval dat iemand kwam te overlijden.
4.2.
Tijdens de comparitie van partijen is namens [eiseres] bestreden dat zij heeft gezegd dat de terugbetaling geen haast had of dat zij anderszins van de daarvoor in de overeenkomst vermelde datum van 1 januari 2023 afstand heeft gedaan.
4.3.
Het oordeel hierover is dat de vordering ter zake deze lening toewijsbaar is. In de overeenkomst staat dat de lening uiterlijk op 1 januari 2023 moest zijn terugbetaald. Als [gedaagde] iets anders had gewild dan had zij dat moeten afspreken en had dat in de overeenkomst moeten worden opgenomen. De overeenkomst is een onderhandse akte en als zodanig komt aan de inhoud daarvan dwingende bewijskracht toe. Dat betekent dat in beginsel van de inhoud daarvan wordt uitgegaan. Van dwingend bewijs kan tegenbewijs worden geleverd maar dan moet wel duidelijk zijn wat er in dit verband te bewijzen staat, en daarvan is geen sprake. Dat de overeenkomst zou zijn gesloten voor het geval dat een van de partijen zou overlijden is niet aannemelijk maar nog daargelaten dat, maakt [gedaagde] in het geheel niet duidelijk wat het gevolg van een overlijden van een van de partijen voor het voortbestaan van de lening en de aflossing daarvan zou moeten zijn. Daarnaast is de stelling dat door [eiseres] gezegd zou zijn dat de terugbetaling geen haast had, zodanig algemeen dat daaraan geen rechten kunnen worden ontleend. Nog daargelaten of dit daadwerkelijk gezegd is – dat wordt door [eiseres] bestreden – heeft [gedaagde] hieruit niet kunnen en niet mogen afleiden dat [eiseres] haar op enig moment niet toch aan de in de overeenkomst genoemde datum zou willen houden. Dat geldt ook voor het geval zij dit na het sluiten van de overeenkomst zou hebben gezegd. Een dergelijke mededeling is dan zodanig algemeen dat het ook niet als een van oorspronkelijke overeenkomst afwijkende afspraak kan worden aangemerkt.
4.4.
De conclusie uit het voorgaande is dan ook dat [gedaagde] zal worden veroordeeld tot betaling aan [eiseres] van EUR 50.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2023, en verminderd met enige betaling die [gedaagde] daarop na de comparitie van partijen aan [eiseres] zou hebben gedaan.
Lening EUR 20.000,00
4.5.
Van de tweede lening moet volgens [eiseres] nog EUR 2.940,00 worden betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 december 2021. [gedaagde] heeft dit niet bestreden, waardoor ook dit deel van de vordering toewijsbaar is.
Kosten
4.6. [
gedaagde] zal, zoals gevorderd, in de buitengerechtelijke incassokosten worden veroordeeld, welke op grond van het daarover bepaalde in het procesreglement worden begroot op USD 1.678,50.
4.7.
Verder zal [gedaagde] als de (overwegend) in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze worden aan de zijde van [eiseres] begroot op USD 314,00 voor het griffiegeld, USD 136,58 voor de deurwaarder en USD 2.520,00 aan salaris gemachtigde (3 punten, waarvan 1 punt voort het beslag, x tarief 6). Tot slot zal [gedaagde] worden veroordeeld in de kosten van het beslag, die blijkens de daarvan overgelegde opgaves van de deurwaarder worden begroot op USD 1.047,28 (USD 159,00 + USD 888,28), zulks in afwijking van de het daarvoor door [eisers] opgegeven bedrag van USD 1.725,78. Voor het laatste bedrag kan geen onderbouwing in de stukken worden gevonden.

5.De beslissing

Het Gerecht:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van
EUR 50.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2023 tot aan de dag van algehele voldoening, voor zover betaling daarvan nog niet heeft plaatsgevonden,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van
EUR 2.940,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 december 2021 tot aan de dag van algehele voldoening,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van USD 1.678,50 aan buitengerechtelijke incassokosten,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eiseres] begroot op USD 2.970,58, alsmede in de kosten van het gelegde beslag van USD 1.047,28, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening daarvan,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de nakosten, aan de zijde van [eiseres] begroot op USD 140,00 en te vermeerderen met USD 84,00 indien betekening van het vonnis plaatsvindt nadat [gedaagde] niet vrijwillig aan het vonnis zal hebben voldaan binnen veertien dagen na daartoe door [eiseres] te zijn aangeschreven,
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Veerman, rechter, en op 20 maart 2024 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.