ECLI:NL:OGEABES:2024:33

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
BON202300383
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming wegens huurachterstand en overlast

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 20 maart 2024 uitspraak gedaan in een huurgeschil tussen een eiser, wonende te Curaçao, en een gedaagde, wonende te Bonaire. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde B. Bartikoski, vorderde de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde appartement vanwege een aanzienlijke huurachterstand en overlast veroorzaakt door de gedaagde. De eiser stelde dat de gedaagde sinds juni 2023 geen huur meer had betaald, wat resulteerde in een achterstand van USD 14.490,00 per februari 2024. De gedaagde betwistte de huurachterstand en claimde recht te hebben op huurkorting vanwege corona en achterstallig onderhoud, maar het Gerecht oordeelde dat deze argumenten niet opgingen.

Het Gerecht oordeelde dat de huurachterstand voldoende grond vormde voor ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming. De gedaagde werd veroordeeld om het appartement per 1 april 2024 te verlaten, met een mogelijkheid om tot 1 mei 2024 te blijven als zij voor 27 maart 2024 de huur voor april betaalde. Daarnaast werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van de achterstand en de proceskosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de eiser direct actie kan ondernemen om de ontruiming te effectueren indien de gedaagde niet aan de voorwaarden voldoet.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA

zittingsplaats Bonaire

Registratienummer : BON202300383
Datum beslissing : 20 maart 2024
VONNIS
in de zaak van
[eiser],
wonende te Curaçao,
eiser,
gemachtigde: B. Bartikoski
tegen
[gedaagde],
wonende te Bonaire,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift
- de conclusie van antwoord
- de comparitie van partijen van 12 februari 2024, waar namens [eiser] zijn voornoemde gemachtigde is verschenen en mevrouw [woordvoerster van eiser] voor hem het woord heeft gevoerd aan de hand van door haar voorafgaand aan de zitting overgelegde aanvullende stukken. Ook [gedaagde] is op de comparitie van partijen verschenen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten, de vordering en de beoordeling

2.1. [
eiser] verhuurt aan [gedaagde] een appartement aan de [adres] voor een huurprijs van thans USD 1.250,00 per maand. [gedaagde] woont daar al jaren.
2.2. [
eiser] stelt dat er al vele jaren sprake is van een huurachterstand en/of te late betaling van de huur. Een door hem opgesteld betalingsoverzicht laat zien dat er vanaf juni 2023 geen huur meer is betaald. Volgens het overzicht was in juni 2023 sprake van een betalingsachterstand van USD 4.490,00. Met de acht maanden die daarop tot en met februari 2024 volgden, is sprake van een achterstand per februari 2024 van USD 14.490,00.
2.3. [
eiser] vordert de ontruiming en daarmee, zo voegt het Gerecht daar maar aan toe, de ontbinding van de huurovereenkomst, met veroordeling van [gedaagde] tot betaling van de achterstand en, naar het Gerecht begrijpt, de betaling van de huur die [gedaagde] tot aan de datum van ontbinding van de huurovereenkomst of de ontruiming is verschuldigd, alles, ook naar het Gerecht begrijpt, uitvoerbaar bij voorraad. Naast een betalingsachterstand legt [eiser] aan zijn vordering tot ontbinding en ontruiming ten grondslag dat [gedaagde] overlast veroorzaakt in het appartementengebouw. Twee andere huurders zouden om die reden hebben besloten hun huurovereenkomst op te zeggen.
2.4. [
gedaagde] betwist dat zij achterloopt met de huur, althans stelt zij aanspraak te hebben op een huurkorting in verband met corona en stelt zij dat sprake is van achterstallig onderhoud op grond waarvan zij kennelijk meent geen huur te hoeven betalen. [gedaagde] heeft ook een aantal betalingsbewijzen van huurbetalingen laten zien waaruit zou moeten blijken dat de huurachterstand veel lager is of dat er zelfs geen achterstand zou zijn. Deze ‘bewijzen’ hebben echter betrekking op betalingen die zij heeft gedaan in voorgaande jaren en/of betalingen die reeds in het meergenoemde overzicht van [eiser] zijn verwerkt. Zij doen niet af aan de achterstand die uit dat overzicht volgt. [gedaagde] zal dan ook tot de betaling van die achterstand worden veroordeeld. [gedaagde] heeft, anders dan zij stelt, geen aanspraak op een huurkorting in verband met corona, alleen al omdat het hier niet gaat om bedrijfsruimte maar om woonruimte, waarvoor over het algemeen geen aanleiding is voor een dergelijke huurkorting. Daar komt bij dat [gedaagde] met een dergelijke vordering nu veel te laat is. Ook anders dan door haar gesteld, heeft [gedaagde] geen aanspraak op een huurkorting in verband met het door haar gestelde achterstallig onderhoud. Een huurder dient gebreken te melden bij de verhuurder en als deze de gebreken niet verhelpt kan de huurder deze zelf verhelpen en de kosten daarvan verrekenen met de huur. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] dergelijke kosten heeft gemaakt.
2.5.
Het gerecht zal de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming toewijzen. [gedaagde] heeft vanaf juni 2023 geen huur meer betaald. Daarmee is, met de achterstand die er al was in juni 2023, sprake van een achterstand in februari 2024 van USD 14.490,00. De achterstand is zodanig hoog dat het een ontbinding en ontruiming rechtvaardigt.
2.6.
Nu de betalingsachterstand reeds grond geeft voor een ontbinding en ontruiming hoeft niet meer te worden toegekomen aan een beoordeling van de daaraan tevens ten grondslag gelegde overlast.
2.7.
Tijdens de comparitie van partijen is [gedaagde] in het vooruitzicht gesteld dat de huurovereenkomst zal worden beëindigd per 1 april of 1 mei. Met deze aankondiging ter zitting heeft zij dus al een tijdje naar andere woonruimte kunnen uitkijken. De huurovereenkomst zal daarom nu op korte termijn, namelijk per 1 april 2024 worden beëindigd. Per die datum zal [gedaagde] de woning ontruimd moeten hebben, bij gebreke waarvan
[eiser] zelf de ontruiming kan bewerkstelligen. [gedaagde] zal echter een maand langer in de woning mogen wonen, dus tot 1 mei 2024, als zij binnen een week na dit vonnis, dus uiterlijk op 27 maart 2024, de huur voor de maand april betaalt. Daarmee heeft zij iets meer tijd en wordt tegelijkertijd voorkomen dat de achterstand daarmee nog verder oploopt.
2.8. [
gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure worden veroordeeld. Deze worden aan de zijde van [eiser] begroot op USD 419,00 voor het griffierecht en USD 159,00 voor de deurwaarder.

5.De beslissing

Het Gerecht:
5.1.
Ontbindt de huurovereenkomst tussen partijen per 1 april 2024,
5.2.
Veroordeelt [gedaagde] het gehuurde per 1 april 2024 met alle personen en zaken die zich van haar kant in en om het gehuurde bevinden, te verlaten en te ontruimen en ontruimd te houden en, onder afgifte van de sleutels, ter vrije en algehele beschikking van [eiser] te stellen, althans per 1 mei 2024 onder de voorwaarde dat zij uiterlijk 27 maart 2024 aan [eiser] een bedrag van
USD 1.250,00 aan ‘huur’ voor die extra maand april betaalt,
5.3.
verstaat dat, indien [gedaagde] niet uiterlijk per 1 april 2024, of in verband met het voorgaande per 1 mei 2024, aan deze veroordeling voldoet, de deurwaarder, door wie de gedwongen ontruiming zal dienen te geschieden, op grond van de wet- en regelgeving (artikel 555 e.v. Rv BES) bevoegd is de sterke arm van politie en justitie in te roepen, en verleent reeds thans toestemming voor de vertegenwoordiging als bedoeld in artikel 557 jo. 444 lid 2 Rv BES,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] een bedrag van USD 14.490,00 te betalen, zijnde de achterstand tot en met februari 2024, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] een bedrag te betalen van
USD 1.250,00 per maand vanaf maart 2024 tot aan de ontruiming en telkens te voldoen voor de eerste van elke maand voor de betreffende maand en zonder verrekening, onder aftrek van wat zij mogelijk al in verband met het bepaalde onder 5.2. als ‘huur’ voor de extra maand april zal hebben betaald.
5.6.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op USD 578,00,
5.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Veerman, rechter, en op 20 maart 2024 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.