ECLI:NL:OGEABES:2024:31

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
BON202300050
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van huwelijksgoederengemeenschap met instructies voor bewijsvoering en beoordeling van financiële verplichtingen

In deze zaak, die voor het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba is behandeld, betreft het de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen een vrouw en een man na hun echtscheiding. De uitspraak, gedaan op 20 maart 2024, volgt op een eerder tussenvonnis van 24 januari 2024 en behandelt de financiële verplichtingen van beide partijen. De vrouw, vertegenwoordigd door mr. A.T.C. Nicolaas, heeft de vraag beantwoord of er maandelijks een bedrag van USD 400,00 van de gezamenlijke rekening is betaald voor de hypotheek van haar woning, die buiten de huwelijksgoederengemeenschap valt. Zij ontkent dit en stelt dat de hypotheek volledig wordt betaald uit huurinkomsten van haar woning. Het Gerecht heeft de vrouw opgedragen om bewijs te leveren van haar stellingen, waaronder een overzicht van hypotheekbetalingen en huurinkomsten.

Daarnaast is er een discussie over een aanzienlijke afname van het saldo op een spaarrekening van de man. De vrouw heeft gesuggereerd dat de man buitensporige uitgaven heeft gedaan in de aanloop naar de echtscheiding, maar het Gerecht heeft geoordeeld dat zij onvoldoende bewijs heeft geleverd om deze claim te onderbouwen. De vrouw heeft ook een creditcardschuld van USD 5.262,24 genoemd, maar het Gerecht heeft vastgesteld dat deze schuld niet relevant is voor de verdeling, aangezien deze op de peildatum niet meer bestond.

De man heeft aangegeven niet geïnteresseerd te zijn in de aankoop van de woning van de vrouw, wat betekent dat de woning verkocht moet worden. Het Gerecht heeft partijen aangespoord om onderling afspraken te maken over de verkoop. De beslissing van het Gerecht houdt in dat de vrouw en de man zich op de rol van 24 april 2024 kunnen uitlaten over de relevante financiële kwesties, en verdere beslissingen zijn aangehouden.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA

zittingsplaats Bonaire

Registratienummer: BON202300050
Datum uitspraak: 20 maart 2024
VONNIS
in de zaak van
[eiseres],
wonende te Bonaire,
eiseres,
hierna: de vrouw,
gemachtigde: mr. A.T.C. Nicolaas,
tegen
[gedaagde],
wonende te Bonaire,
gedaagde,
hierna: de man,
gemachtigde: mr. Z.T.M. Arendsz-Marchena (Aruba).

1.De procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 24 januari 2024
  • de aktes van partijen van 21 februari 2024.
1.2.
Na de aktes van partijen is er geen gelegenheid gegeven voor antwoordaktes [1] . De zaak is direct verwezen voor vonnis. Op de rol van 21 februari 2024 hebben partijen van hun instemming daarmee doen blijken.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De stand van zaken is als volgt.
Wat betreft de vrouw
2.2.
In het tussenvonnis is bepaald dat de vrouw zich kan uitlaten over de vraag of ervan kan worden uitgegaan dat voor de hypotheek voor haar woning, de woning die buiten de (ontbonden) huwelijksgoederengemeenschap valt, maandelijks een bedrag van USD 400,00 van de gemeenschappelijke rekening is betaald [2] .
2.3.
De vrouw beantwoordt die vraag ontkennend. Volgens haar wordt de hypotheek volledig met de door haar ontvangen huurinkomsten betaald. Uit twee door haar overgelegde huurovereenkomsten blijkt dat zij met haar huurders voor de woning en het daarbij gelegen appartement een huur van respectievelijk
USD 1.500,00 en USD 1.000,00 is overeengekomen. Weliswaar zijn deze bedragen ruimschoots voldoende voor de maandelijkse hypotheekbetaling, maar dat betekent nog niet die betalingen daarvoor zijn aangewend. In de huurovereenkomsten staat dat de huur moet worden overgemaakt naar een bankrekening, die kennelijk op naam staat van de vrouw [3] , maar de hypotheek werd van de gezamenlijke rekening van partijen betaald. De vrouw zal moeten aantonen dat zij de gezamenlijke rekening steeds in voldoende mate voor deze hypotheekbetaling heeft aangevuld met de door haar op haar eigen rekening ontvangen huur. Zij zal een overzicht moeten geven van alle hypotheekbetalingen tot 18 augustus 2022 en alle huurinkomsten, vanaf de ingangsdatum van de hypotheek tot 18 augustus 2022. In dat overzicht dient zij de bedragen ook op te tellen, dus niet alleen de bankafschriften overleggen. Verder zal zij onderbouwd, met bankafschriften, moeten aantonen dat de gezamenlijke rekening steeds in voldoende mate is aangevuld op de hiervoor bedoelde wijze. Zij zal hiervoor een akte kunnen nemen, waartoe de zaak naar de rol zal worden verwezen.
2.4.
Verder is in het tussenvonnis bepaald dat de vrouw zich kan uitlaten over een gebleken aanzienlijke afname van het saldo op een spaarrekening van de man in de periode van 1 november 2021 tot en met 18 augustus 2022 [4] .
2.5.
In haar akte heeft de vrouw gesteld dat er in dit verband sprake is van buitensporige bestedingen door de man in het zicht van de echtscheiding. De man zou dure hobby’s hebben zoals sportvliegen, vliegersopleiding en dure reizen. Zij maakt echter niet duidelijk welke betalingen van deze rekening daarop betrekking hebben. Ook heeft zij niet toegelicht in hoeverre het bestedingspatroon van de man hiermee anders is dan daarvoor. Het gerecht volgt de vrouw daarom niet in haar stelling dat sprake is van buitensporige of verkwistende bestedingen waarvoor de man haar zou moeten compenseren. Van dergelijke bestedingen is, op grond van wat zij daartoe aanvoert, niet gebleken.
2.6.
De vrouw stelt in haar akte dat in de verdeling een creditcardschuld van haar van USD 5.262,24 per 12 november 2021 moet worden betrokken. In het tussenvonnis zou dat ten onrechte over het hoofd zijn gezien. Dat klopt niet. De schuld is inderdaad niet in het vonnis vermeld, maar de reden daarvoor is dat de vrouw, volgens haar eigen opgave, op de peildatum geen creditcardschuld meer had. Schulden die er eens waren, maar op de peildatum niet meer bestonden, zijn voor de verdeling en de afrekening tussen partijen niet relevant.
2.7.
De vrouw heeft in haar akte aandacht gevraagd voor bezittingen van de man buiten Bonaire en een erfenis die hij zou hebben van zijn moeder. Zij heeft daar geen bewijzen van, maar zij wil dat het door haar gestelde in een te wijzen eindvonnis wordt betrokken. Het is niet duidelijk wat de vrouw daarmee bedoelt of wil bereiken, maar duidelijk zal zijn dat in een verdeling alleen dié vermogensbestanddelen kunnen worden betrokken waarvan duidelijk is dat zij bestaan en waarvan voorts vastgesteld kan worden dat zij tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap behoren. Daarvan is geen sprake met wat de vrouw hier opgeeft als mogelijke vermogensbestanddelen. Zij heeft dit onvoldoende concreet gemaakt.
2.8.
Overigens wil het Gerecht er wel op wijzen dat een partij die vermogensbestanddeel verzwijgt zijn aandeel daarin kan verliezen [5] . Mogelijk kan dit partijen enige zekerheid bieden dat de opgave van de ander juist is en compleet.
Wat betreft de man
2.9.
In het tussenvonnis is bepaald dat de man zich moet uitlaten of hij de woning wil kopen tegen de vastgestelde taxatiewaarde [6] . De man heeft in zijn akte aangegeven dat hij dat niet wil. De vrouw had eerder al aangegeven niet geïnteresseerd te zijn in de woning. De woning zal daarom moeten worden verkocht. Partijen moeten onderling afspraken maken over hoe dat moet gebeuren, waarbij te denken valt aan de makelaar die daarvoor zal worden ingeschakeld, de te volgen verkoopstrategie, de vraag- en laatprijs en de termijn waarna deze mogelijk moeten worden herzien. Partijen kunnen deze afspraken, bij wijze van spreken, morgen maken. Daar moeten zij zelf uit kunnen komen.
2.10.
Een eventuele overwaarde uit de verkoop van de woning komt ieder voor de helft toe. In het tussenvonnis is bepaald dat de man voor het vaststellen van de overwaarde een opgave moest doen van de hypotheekschuld. Dat heeft hij gedaan, maar nu hij de woning niet zal overnemen is die opgave niet meer van belang. De woning zal aan een derde worden verkocht en partijen krijgen te zijner tijd van de notaris te horen wat er, na aftrek van hypotheek en kosten, aan overwaarde overblijft.
2.11.
De man is in het tussenvonnis in de gelegenheid gesteld om te reageren op de overweging in dat vonnis dat hij geen aanspraak heeft op de huurinkomsten uit de woning van de vrouw en voorts geen aanspraak heeft op een eventuele waardestijging in verband met daaraan uitgevoerde verbouwingen [7] . De man heeft zich daar niet over uitgelaten in zijn akte en reeds daarom blijft het Gerecht bij de betreffende overweging.
2.12.
De man heeft in zijn akte gevraagd om inzage in vier bankrekeningen van de vrouw. Van drie daarvan geeft hij een rekeningnummer [8] . De vrouw wordt in de gelegenheid gesteld hierop te reageren. In dit verband zij herhaald dat wat er onder 2.8. staat over de gevolgen van een verzwijging. De man voert aan dat de vrouw tijdens de comparitie van partijen zou hebben gezegd dat zij nog USD 15.000,00 aan spaargeld zou hebben gehad op de peildatum, dus dat er wel wat gelden op die door hem genoemde rekeningen zou moeten staan. Het klopt echter niet dat de vrouw dat heeft gezegd. Zij heeft gezegd dat zij USD 1.500,00 had, wat min of meer overeenkomt met wat zij later in haar eerste akte als saldo hiervoor heeft opgegeven, namelijk USD 1.094,00 [9] .
2.13.
Verder stelt de man in zijn akte dat de vrouw hem de helft van de door hem betaalde premie voor een levensverzekering (USD 1.445,03 per jaar), de brandverzekering (1.070,00 per jaar) en ongevallenverzekering (USD 627,03 per jaar) is verschuldigd. De man stelt dat het hier gaat om woonlasten die ingevolge de beschikking van het Gerecht van 10 november 2022 voor rekening van de man zouden moeten komen als onderdeel van de door hem te betalen gebruiksvergoeding. Voor de brandverzekering ligt dat voor de hand, voor de levensverzekering zou dat kunnen, en voor de ongevallenverzekering lijkt dat bepaald niet zeker. Partijen kunnen zich hierover nader uitlaten in een akte.

5.De beslissing

Het gerecht,
5.1.
bepaalt dat de vrouw zich op de rol van 24 april kan uitlaten over hetgeen is overwogen onder 2.3, 2.12 en 2.13,
5.2.
bepaalt dat de man zich op de rol van 24 april kan uitlaten over hetgeen is overwogen onder 2.13,
5.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Veerman, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Zulks anders dan in het tussenvonnis r.o. 4.14 werd voorzien.
2.Tussenvonnis r.o. 4.10.
3.Zie hierna het verzoek van de man om inzage in (mede) die rekening (randnummer 2.12).
4.Tussenvonnis r.o. 4.12.
5.Art. 3:194 lid 2 BW BES.
6.Tussenvonnis r.o. 4.5.
7.Tussenvonnis r.o. 4.10.
8.MCB400705607; RBC8400000021419818; RBC8400000180984011 en “RBC: spaarrekening”.
9.Tussenvonnis r.o. 4.11.