ECLI:NL:OGEABES:2024:12

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
19 februari 2024
Zaaknummer
BON202400007
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om betaling van achterstallig ziekengeld en wettelijke verhoging door werknemer tegen werkgever

In deze zaak heeft de werknemer, die sinds 8 juli 2014 in dienst is bij JIBE CITY N.V. als onderhoudsmedewerker, verzocht om betaling van achterstallig ziekengeld. De werknemer is arbeidsongeschikt en heeft recht op ziekengeld dat door de werkgever moet worden doorbetaald. De werkgever heeft echter enige tijd het ziekengeld niet tijdig uitbetaald, wat heeft geleid tot een geschil. De werknemer heeft een bedrag van USD 10.400,00 aan achterstallig ziekengeld en een bedrag van USD 4.524,00 aan wettelijke vertragingsrente gevorderd, evenals vergoeding van proceskosten.

De rechter heeft vastgesteld dat de werkgever op 8 december 2023 het ziekengeld van de Minister heeft ontvangen, maar pas op 24 januari 2024 een bedrag van USD 7.317,40 aan de werknemer heeft doorbetaald. De rechter oordeelt dat de werkgever in gebreke is gebleven en dat de wettelijke verhoging van artikel 7A:1614q BW BES van toepassing is. De rechter heeft de werkgever veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente over het achterstallige bedrag en een wettelijke verhoging van maximaal 5% over het bedrag van USD 7.317,40. Daarnaast is de werkgever veroordeeld in de proceskosten van de werknemer, die tot op heden zijn begroot op USD 1.146,00.

De rechter heeft het verzoek van de werknemer tot betaling van het volledige achterstallige ziekengeld afgewezen, omdat het bedrag van USD 7.317,40 al was betaald. De wettelijke rente en de wettelijke verhoging zijn echter toegewezen, evenals de proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. J.R. Veerman op 14 februari 2024.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA

zittingsplaats Bonaire

registratienummer: BON202400007
datum uitspraak: 14 februari 2024
BESCHIKKING
in de zaak van
[WERKNEMER],
wonende te Bonaire,
verzoeker, hierna: de werknemer,
gemachtigde: mr. A.T.C. Nicolaas,
tegen
de naamloze vennootschap
JIBE CITY N.V.,
gevestigd te Bonaire,
verweerster, hierna: de werkgever.

1.De procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, ingekomen op 8 januari 2024,
- de productie van de zijde van de werknemer, ingekomen op 22 januari 2024,
- de mondelinge behandeling gehouden op 24 januari 2024, waarbij de werknemer en zijn gemachtigde en namens de werkgever haar (indirect) bestuurder de heer [naam bestuurder] zijn verschenen en waarvan de griffier aantekeningen heeft gehouden,
- de akte uitlating met producties van de zijde van de werknemer, ingekomen op 24 januari 2024,
- het e-mailbericht van de zijde van de werkgever met bijlagen, ingekomen op 25 januari 2024,
- de e-mailberichten van de zijde van de werknemer met bijlagen, ingekomen op 25 januari 2024,
- het e-mailbericht van de zijde van de werkgever, ingekomen op 26 januari 2024,
- het e-mailbericht van de zijde van de werknemer, ingekomen op 26 januari 2024.
1.2.
Uitspraak is nader bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Op 8 juli 2014 is de werknemer in dienst getreden van de werkgever in de functie van onderhoudsmedewerker tegen een salaris van USD 1.000,- netto per maand op basis van een 20-urige werkweek. Sinds 8 februari 2016 is de werknemer voor onbepaalde tijd in dienst bij de werkgever.
2.2.
De werknemer is arbeidsongeschikt. De werkgever heeft de werknemer enige tijd maandelijks het door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de Minister) aan de werkgever betaalde ziekengeld ten behoeve van de werknemer doorbetaald.
2.3.
Op enig moment zijn er onduidelijkheden ontstaan over de arbeidsongeschiktheid en de vraag of de werknemer (nog) recht had op ziekengeld. Dat heeft ertoe geleid dat de Minister de uitbetaling aan de werkgever tijdelijk heeft gestopt. Uiteindelijk heeft de Minister op 8 december 2023 in één keer het ziekengeld over de maanden maart 2023 tot en met december 2023 ten behoeve van de werknemer aan de werkgever betaald.

3.Het geschil

3.1.
De werknemer verzoekt om:
a. de werkgever te veroordelen om aan hem te voldoen een bedrag van USD 10.400,00 aan achterstallig ziekengeld over de maanden maart 2023 tot en met december 2023 te vermeerderen met de wettelijke rente over het openstaande saldo vanaf 27 december 2023 tot aan de dag der algehele voldoening,
b. de werkgever te veroordelen om aan hem te voldoen een bedrag van USD 4.524,00 aan wettelijke vertragingsrente (als bedoeld in artikel 7A:1614q BW BES) te vermeerderen met de wettelijke rente over het openstaande saldo vanaf 27 december 2023 tot aan de dag der algehele voldoening,
c. de werkgever te veroordelen in de kosten van het geding te vermeerderen met de wettelijke rente indien deze kosten niet binnen 14 dagen na de betekening van de beschikking zijn voldaan,
d. de werkgever te veroordelen tot betaling van de nakosten.
3.2.
De werkgever heeft verweer gevoerd.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hieronder ingegaan voor zover die van belang zijn.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van artikel 5 lid 1 Wet ziekteverzekering BES heeft de werknemer die als gevolg van ziekte arbeidsongeschikt is gedurende een bepaalde tijd recht op ziekengeld.
4.2.
Artikel 5 lid 6 Wet ziekteverzekering BES bepaalt dat de werkgever tijdens het dienstverband of de werkzaamheden in geval van arbeidsongeschiktheid van de werknemer verplicht is een uitkering gelijk aan het ziekengeld waarop de werknemer over de desbetreffende loontermijn tegenover de Minister recht heeft, aan de werknemer uit te betalen op de dag waarop het loon moet worden uitbetaald of zou moeten worden uitbetaald indien de werknemer niet arbeidsongeschikt zou zijn.
4.3.
Tussen partijen staat vast dat de werkgever op 8 december 2023 het ziekengeld ten behoeve van de werknemer over de maanden maart 2023 tot en met december 2023 van de Minister heeft ontvangen.
4.4.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de werkgever allereerst aangevoerd dat zij belasting moet inhouden over het door haar van de Minister ontvangen bedrag aan ziekengeld. Daarnaast heeft de werkgever naar voren gebracht dat de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid waar de Minister in het besluit tot toekenning van het ziekengeld vanuit gaat, namelijk een bedrijfsongeval, niet juist is. Er is volgens de werkgever geen sprake geweest van een bedrijfsongeval. De werkgever heeft bezwaar gemaakt tegen deze oorzaak bij de Minister, omdat zij vreest voor een, volgens de werkgever onterechte, aansprakelijkheidsclaim in dit kader. De werkgever wil liever niet meewerken aan iets dat niet klopt.
4.5.
Volgens de werknemer is de hoogte van het bruto ziekengeld gelijk aan het netto ziekengeld aangezien de belastingvrije som hoger is dan het jaarinkomen van de werknemer. Volgens de werknemer klopt de oorzaak van zijn arbeidsongeschiktheid waarvan de Minister uitgaat wel en is hij wel arbeidsongeschikt door een bedrijfsongeval.
4.6.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechter geconcludeerd dat het bezwaar van de werkgever ten aanzien van de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid en haar zorgen over mogelijke aansprakelijkheidsrisico’s in dit kader niet in de weg staan aan de doorbetaling van het reeds door haar ten behoeve van de werknemer ontvangen ziekengeld. De Minister heeft dit bedrag immers al uitgekeerd. Vervolgens is afgesproken dat de werkgever het door haar berekende netto bedrag aan ziekengeld, welk bedrag gelet op de discussie tussen partijen minimaal aan de werknemer moet worden betaald, direct zou overmaken aan de werknemer. Daarnaast zijn partijen in de gelegenheid gesteld zich nader uitlaten over de berekening van het nettobedrag aan ziekengeld.
4.7.
De werknemer heeft vervolgens in een akte nogmaals uiteengezet dat er geen belasting moet worden ingehouden op het bruto ziekengeld, omdat zijn jaarinkomsten lager zijn dan de belastingvrije som. Uit de e-mailwisseling van partijen die daarna volgde komt het volgende naar voren. De werkgever heeft op 24 januari 2024 een bedrag van USD 7.317,40 overgemaakt aan de werknemer, zijnde het door de werkgever berekende nettobedrag aan ziekengeld over de maanden maart 2023 tot en met december 2023. De werknemer heeft dat bedrag ontvangen. De werkgever heeft verder aangegeven dat de werknemer op 29 maart 2016 een loonbelastingverklaring heeft afgegeven waarin hij verklaart dat hij geen gebruik wil maken van de belastingvrije som bij de werkgever. Van die verklaring is de werkgever sindsdien uitgegaan. Tussen partijen is niet in geschil dat het door de werkgever overgemaakte bedrag het netto bedrag aan ziekengeld is als geen rekening gehouden wordt met de belastingvrije som. De werkgever heeft aangegeven dat als de werknemer een nieuwe verklaring invult waarin hij aangeeft dat hij wel gebruik wil maken van de belastingvrije som, de werkgever daar met ingang van 1 januari 2024 rekening mee zal houden. Daarop heeft de werknemer de werkgever een loonbelastingverklaring voor het jaar 2023 en 2024 doen toekomen waarin hij verklaart gebruik te willen maken van de belastingvrije som (en toeslagen) bij de werkgever voor die jaren. De werkgever heeft vervolgens aangegeven dat het jaar 2023 fiscaal is afgerond en dat daar niets meer aan veranderd kan worden. Vanaf 1 januari 2024 stelt de werkgever rekening te willen houden met de door de werknemer afgegeven loonbelastingverklaring (voor 2024) en voor de maand januari 2024 heeft de werkgever dan ook een bedrag ter hoogte van USD 1.040,00 aan de werknemer overgemaakt. Vervolgens heeft de werknemer zich op het standpunt gesteld dat het ziekengeld over de maanden maart 2023 tot en met december 2023 pas in 2024 is betaald en dat de belasting daarover dus nog niet is afgedragen, zodat het nu alsnog aan hem bruto kan worden uitbetaald.
4.8.
Het gerecht overweegt als volgt. Partijen zijn het erover eens dat het bruto ziekengeld USD 1.040,00 per maand bedraagt. Partijen zijn het er ook over eens dat dit bedrag in ieder geval met ingang van 1 januari 2024 gelijk moet zijn aan het door de werkgever te betalen nettobedrag aan ziekengeld. Het verzoek van de werknemer ziet echter op ziekengeld over de maanden maart 2023 tot en met december 2023. Over die periode is de werkgever er op basis van een door de werknemer in 2016 afgegeven en kennelijk sindsdien niet meer herziene verklaring van uitgegaan dat de werknemer geen gebruik wenste te maken van de belastingvrije som, terwijl dat naar de werknemer nu stelt niet de bedoeling was. Met de werkgever is het gerecht van oordeel dat hierdoor niet van haar kan worden verwacht dat zij - voor zover dat nog mogelijk zou zijn - voor de betalingen over het jaar 2023 nu nog wijzigingen aanbrengt. Daaraan doet niet af dat die betaling pas in (januari) 2024 is gedaan. Het netto ziekengeld is in 2023 berekend door de accountant/het administratiekantoor van de werkgever waarmee voor dat jaar de zaken administratief zijn afgesloten. Het ligt op de weg van de werknemer om belastingaangifte te doen en de door de werkgever afgedragen belasting terug te vragen.
4.9.
Alles wat hiervoor is overwogen betekent dat het verzoek dat ziet op het achterstallige ziekengeld over de maanden maart 2023 tot en met december 2023 in beginsel toewijsbaar is tot het bedrag ter hoogte van USD 7.317,40 dat reeds door de werkgever is betaald. Bij een veroordeling in dat kader heeft de werknemer geen belang meer, omdat er al betaald is. Dat deel van het verzoek zal daarom worden afgewezen. De wettelijke rente over dit bedrag is wel toewijsbaar zoals verzocht.
4.10.
Voor wat betreft de wettelijke verhoging overweegt het gerecht als volgt. Het gerecht is met de werknemer van oordeel dat de wettelijke verhoging van artikel 7A:1614q BW BES ook geldt voor het te laat betalen van ziekengeld. Op grond van dit artikel kan een werknemer aanspraak maken op een verhoging die 5% bedraagt voor de negende tot de twaalfde dag en 1% voor elke volgende werkdag dat de werkgever te laat betaalt. Artikel 7A:1614q geeft de rechter de bevoegdheid om de wettelijke verhoging te beperken als hem dat met het oog op de omstandigheden van het geval billijk zal voorkomen. De werkgever heeft het ziekengeld over de maanden maart 2023 tot en met december 2023 op 8 december 2023 van de Minister ontvangen. De werkgever heeft pas op 24 januari 2024 een bedrag van USD 7.317,40 aan de werknemer doorbetaald, terwijl hij dit bedrag naar het oordeel van het gerecht (uiterlijk) op de verloningsdag in december 2023 aan de werknemer had moeten betalen. Het bezwaar van de werkgever tegen de doorbetaling van dit bedrag ging immers niet op (zie r.o. 4.6.). Tijdens de mondelinge behandeling is door de werkgever onbetwist gesteld dat er op de 25e van de maand wordt verloond. In verband met kerstmis gaat het gerecht ervan uit dat het ziekengeld op 27 december 2023 aan de werknemer had moeten worden betaald. Het gerecht acht in dit geval een verhoging van maximaal 5% billijk en zal de werkgever tot betaling daarvan veroordelen vermeerderd met de wettelijke rente zoals verzocht.
4.11.
Ondanks dat de verzoeken grotendeels worden afgewezen, was deze procedure nodig om betaling van het ziekengeld te bewerkstelligen. De kosten die de werknemer heeft moeten maken zijn daarmee nodeloos veroorzaakt door de werkgever en daarom moet de werkgever de proceskosten betalen. Deze worden tot op heden begroot op USD 1.146,00 bestaande uit USD 28,00 aan griffierechten en USD 1.118,00 aan gemachtigdensalaris (2 punten x tarief 4). Ook de verzochte nakosten zullen worden toegewezen.

5.De beslissing

Het gerecht:
5.1.
veroordeelt de werkgever tot betaling van de wettelijke rente over een bedrag van USD 7.317,40 vanaf 27 december 2023 tot 24 januari 2024, zijnde de dag van de algehele voldoening,
5.2.
veroordeelt de werkgever tot betaling aan de werknemer van de wettelijke verhoging ingevolge artikel 7A:1614q BW BES over een bedrag van USD 7.317,40 met een maximum van 5%,
5.3.
veroordeelt de werkgever in de kosten van het geding gevallen aan de zijde van de werknemer, tot op heden begroot op USD 1.118,00, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de 15e dag nadat de werkgever schriftelijk is verzocht door de werknemer om aan deze beschikking te voldoen tot aan de dag van algehele voldoening,
5.4.
veroordeelt de werkgever tot betaling van de nakosten van USD 140,00 zonder betekening en verhoogd met USD 84,00 in geval van betekening, indien nakoming door de werkgever uitblijft binnen veertien dagen nadat de werkgever schriftelijk is verzocht door werknemer om aan de beschikking te voldoen,
5.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gewezen door mr. J.R. Veerman, en is in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.