In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 20 november 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot vernietiging van de erkenning van een minderjarige. Verzoeker, die de minderjarige eerder had erkend, heeft middels een DNA-test aangetoond dat hij niet de biologische vader is. De moeder, die het gezag over de minderjarige heeft, heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek van verzoeker. De zaak begon met een tussenbeschikking op 12 juni 2024, waarin de Voogdijraad als bijzonder curator werd benoemd. Na een mondelinge behandeling op 21 augustus 2024 werd besloten om een DNA-test uit te voeren. De resultaten van deze test, die op 10 september 2024 zijn ontvangen, bevestigden de twijfels van verzoeker over zijn vaderschap. Het gerecht heeft geoordeeld dat er voldoende bewijs is dat verzoeker niet de biologische vader is en heeft het verzoek tot vernietiging van de erkenning toegewezen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, ondanks het verzoek van de moeder om de inschrijving van de vernietiging uit te stellen in verband met een geplande vakantie van de minderjarige. Het gerecht heeft geoordeeld dat de uitvoerbaarheid bij voorraad geen praktische bezwaren met zich meebrengt.