2.1Het Hof gaat uit van de volgende feiten.
2.1.1Isla is een 100% dochtervennootschap van de Venezolaanse rechtspersoon Isla S.A. (hierna: Isla S.A.), die weer 100% dochter is van de Venezolaanse vennootschap Petroleos de Venezuela S.A. (hierna: PDVSA). Isla was tot januari 2020 operator van de raffinaderij op Curaçao, die door PDVSA en Isla S.A. was geleased onder een contract met de naamloze vennootschap Refineria di Korsou N.V. (hierna: RdK).
2.1.2CRU is een 100% dochtervennootschap van RdK. Het Land Curaçao is aandeelhouder van RdK. Vanaf 1 januari 2020 is CRU in opdracht van RdK nauw betrokken bij het beheer en de exploitatie van de raffinaderij, meer in het bijzonder bij het beheer van de tot de raffinaderij behorende opslagfaciliteiten voor (olie)producten.
2.1.3Isla heeft na het staken van de exploitatie van de raffinaderij nog gebruik gemaakt van de opslagtanks van de raffinaderij.
2.1.4Bij kort geding vonnis van 10 december 2020 is Isla, uitvoerbaar bij voorraad, (onder meer) veroordeeld om — bij wijze van voorschot — aan CRU ter zake verschuldigde opslagvergoeding een bedrag van NAf 11.000.000 te betalen, te vermeerderen met NAf 99.000 per dag vanaf 16 augustus 2020 tot aan de dag waarop de producten van Isla uit de opslag van CRU zouden zijn verwijderd. Tegen dit vonnis is geen hoger beroep ingesteld.
2.1.5Het kort geding vonnis is op 15 december 2020 aan Isla betekend met bevel tot betaling.
2.1.6Op 8 oktober 2021 is het vonnis wederom aan Isla betekend, met bevel om binnen twee dagen over te gaan tot betaling van NAf 40.898.000, zijnde het pro resto bedrag voor de opslag van aardolieproducten.
2.1.7Bij deurwaardersexploot van 14 oktober 2021 heeft CRU op de voet van art. 474bb Rv onder Isla executoriaal beslag gelegd op “vorderingsrechten die geacht worden zich te bevinden onder geëxecuteerde”, zijnde gepretendeerde vorderingsrechten van Isla op het Land Curaçao en RdK uit hoofde van de Lease Agreement, zoals omschreven in een arbitrageverzoek van 30 december 2020, en op RdK en de naamloze vennootschap Curaçao Utilities Company N.V. (hierna: CUC) uit hoofde van een Utilities Service Agreement en een Fuel Supply Agreement, zoals omschreven in een arbitrageverzoek van 30 april 2020. Daarbij werd de openbare verkoop van de in executoriaal beslag genomen vorderingsrechten vastgesteld op 12 november 2021 om 10:30 uur. Het proces-verbaal van deze beslaglegging is op 14 oktober 2021 bij exploot aan Isla betekend.
2.1.8Op 5 november 2021 is de openbare verkoop van de beslagen vorderingsrechten op 12 november 2021 om 10:30 uur gepubliceerd en zijn de veilingvoorwaarden ter inzage gelegd.
2.1.9Voor de veiling van 12 november 2021 heeft zich één gegadigde gemeld, te weten RdK, de moedervennootschap van CRU.
2.1.10Bij e-mail van 8 november 2021 heeft Isla CRU verzocht de executie te staken. Daarop heeft CRU medegedeeld de veiling niet vrijwillig te zullen staken of aanhouden.
2.1.11Bij vonnis van 21 december 2021 heeft het Hof een incidenteel verzoek van CRU tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van het bestreden vonnis afgewezen.
2.2.1In dit geding heeft Isla gevorderd bij wijze van voorlopige voorziening, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, primair, het onderhavige executoriale beslag op te heffen en, subsidiair, de voorgenomen executie te staken dan wel gestaakt te houden gedurende een door het Gerecht in goede justitie te bepalen periode, met veroordeling van CRU in de kosten van het geding.
2.2.2Isla heeft aan haar vorderingen het volgende ten grondslag gelegd. Het gelegde beslag is onrechtmatig omdat het is gelegd in strijd met de voor beslag op vorderingen voorgeschreven wijze van executie en omdat de executie onder de omstandigheden van het geval misbruik van bevoegdheid voor CRU oplevert. Isla heeft belang bij opheffing van het executoriale beslag. De beslagen vorderingen lenen zich naar hun aard niet voor beslag en uitwinning. CRU heeft geen redelijkerwijs te respecteren belang bij voortzetting van de veiling. Zij gebruikt het executierecht voor een ander doel dan waarvoor het is bedoeld, namelijk Isla uit te schakelen als wederpartij van het Land Curaçao, RdK en CRU in de aanhangige (arbitrage)procedures. Omdat in de aanhangige bodemprocedure van CRU tegen Isla tegenvorderingen zijn ingesteld, staat nog niet vast of CRU per saldo wel iets te vorderen heeft van Isla
2.2.3CRU heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen en heeft daartoe onder meer het volgende aangevoerd. CRU heeft een executoriale titel tegen Isla. Isla betaalt niet vrijwillig. Buiten de vordering zijn er geen bekende activa waarop CRU zich kan verhalen. Een derdenbeslag onder de debiteuren van de gepretendeerde vorderingen is zinloos omdat deze zijn betwist en waarschijnlijk nooit zullen worden beoordeeld in een arbitrageprocedure omdat Isla die procedures niet kan bekostigen. Dit nog afgezien van de vraag of Isla het einde van een procedure zou halen in verband met de mogelijkheid van het aanvragen van het faillissement door een van de vele crediteuren. Voor CRU is de veiling van de vorderingen de enige optie om iets betaald te krijgen uit hoofde van het vonnis. De procedure van artikel 474bb Rv stond open omdat de vorderingen niet liquide zijn.
2.2.4Bij het bestreden vonnis heeft het Gerecht, uitvoerbaar bij voorraad, het door CRU op 14 oktober 2021 ten laste van Isla gelegde executoriale beslag op de gepretendeerde vorderingsrechten van Isla op het land Curaçao, RdK en CUC opgeheven, met veroordeling van CRU in de proceskosten.
2.2.5Met grief 1 bestrijdt CRU het oordeel van het Gerecht dat in dit geval de weg van art. 474bb Rv niet openstaat. Het Hof overweegt daaromtrent als volgt.
2.2.6Art. 474bb leden 1 en 4 Rv luidt:
1. Rechten waarvan de executie niet elders geregeld is, en niet opeisbare rechten waarop beslag onder derden mogelijk is, kunnen met overeenkomstige toepassing van de eerste afdeling worden geëxecuteerd, tenzij uit de wet of de aard van het recht anders volgt.
4. Indien door een zodanige executie van een niet opeisbaar recht waarop beslag onder derden mogelijk is, de geëxecuteerde of een andere belanghebbende onredelijk wordt benadeeld, beveelt de voorzieningenrechter op diens vordering dat de executie wordt gestaakt.
2.2.7De vorderingsrechten waarop CRU executoriaal beslag heeft gelegd betreffen, naar de eigen stellingen van CRU, betwiste en complexe vorderingen die Isla stelt te hebben op RdK, het Land Curaçao en CUC, waarvan bestaan, omvang en opeisbaarheid zeer onzeker zijn, waaromtrent een beroep op verrekening is gedaan met een tegenvordering van meer dan US$ 1 miljard (die Isla betwist) en welke claims onderworpen zijn aan verschillende arbitrageprocedures, die door toedoen van Isla al geruime tijd stil liggen.
2.2.8Deze feiten en omstandigheden roepen het beeld op van vorderingsrechten waarvan de contante waarde voor derde-kopers op een executieveiling zo gering is, dat nadere uitleg verdient welk reëel belang CRU heeft bij het te gelde maken van deze vorderingen. Zij heeft daartoe gesteld dat haar belang erin is gelegen dat zij nu eenmaal een executoriale titel heeft, Isla technisch failliet is en meer crediteuren heeft, dat zij de uitkomst van de arbitrageprocedures niet kan afwachten omdat zij de middelen hard nodig heeft en kapitaalkrachtige aandeelhouders van Isla executie hadden kunnen voorkomen door aan het vonnis van 10 december 2020 te voldoen, terwijl een derdenbeslag, gevolgd door een procedure op grond van art. 477a Rv, zeer veel tijd zou vergen en de arbitrageovereenkomsten zou doorkruisen, met het risico van onverenigbare uitspraken. Hetgeen CRU heeft aangevoerd biedt evenwel die nadere uitleg niet; het aangevoerde maakt immers niet inzichtelijk dat en waarom op min of meer afzienbare termijn een enigszins reële executieopbrengst te verwachten is.
2.2.9Isla heeft naar voren gebracht dat het CRU als 100% dochter van RdK erom te doen is de vorderingen van Isla op RdK, het Land Curaçao en CUC op de veiling voor een grijpstuiver te laten kopen door RdK of een aan deze gelieerde rechtspersoon, waarna de veilingkoper de vorderingen zal kwijtschelden of de arbitrale procedures zal intrekken, waarmee Isla als procespartij wordt uitgeschakeld. In dit verband heeft Isla, onbetwist, erop gewezen dat RdK als enige geregistreerd is als potentiële koper voor de op 12 november 2021 voorziene veiling, waarvan de veilingvoorwaarden een minimum inzet van NAf 100.000 inhouden. Het is, aldus Isla, alleszins waarschijnlijk dat RdK voor dit geringe bedrag vorderingsrechten met een waarde van mogelijk miljoenen NAf en/of US$ zal kopen. Over hetgeen CRU in haar verhouding tot RdK met deze koop beoogt en over enig voornemen daadwerkelijk tot inning van de dan gekochte vorderingen over te gaan, heeft CRU geen nadere informatie verschaft. Tegen de door Isla gestelde waarschijnlijkheid van het naar haar mening door CRU na de koop door RdK te volgen scenario heeft CRU onvoldoende specifieke en overtuigende gegevens ingebracht om aan die stelling afbreuk te doen.
2.2.10In het licht van het vorenstaande is voorshands voldoende aannemelijk dat, ook indien ervan wordt uitgegaan dat art. 474bb Rv van toepassing kan zijn op gevallen als de onderhavige waarbij het gaat om betwiste vorderingen waarop in beginsel derdenbeslag zou kunnen worden gelegd, CRU dat executierecht gebruikt louter ter onredelijke benadeling van de (processuele) positie van Isla door het daarheen te leiden dat de vorderingen van Isla op onder meer RdK ter veiling voor een relatief gering bedrag worden gekocht door RdK waarna RdK, de moedervennootschap van CRU, als nieuwe schuldeiser de vordering kwijtscheldt. Dit scenario is door Isla als zeer waarschijnlijk geschetst en door CRU niet werkelijk bestreden. Zo wordt CRU van een mogelijke schuld aan Isla (en de bijbehorende arbitrale procedure) bevrijd, hetgeen een onredelijke benadeling van Isla betekent indien die vordering van Isla haar schuld uit het kortgedingvonnis van 10 december 2020 overtreft. Dusdoende wordt dat recht gebruikt voor een ander doel dan waarvoor het verleend is. Zulk misbruik van recht brengt mee dat het gelegde executoriale beslag niet mag worden geëffectueerd (art. 474bb lid 4 Rv).
2.2.11Grief 1 kan dus niet tot vernietiging van het vonnis leiden.
2.2.12Grief 2 mist zelfstandige betekenis en faalt evenzeer.
2.2.13Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het vonnis moet worden bevestigd, met veroordeling van CRU in de proceskosten.
bevestigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt CRU in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van Isla gevallen en tot op heden begroot op NAf 322,93 aan verschotten en NAf 8.000,-aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, E.J. Numann en W.A.M. van Schendel, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 4 juli 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.