ECLI:NL:OGEABES:2023:6

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
23 mei 2023
Zaaknummer
BON202200325 t/m BON202200327
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navorderingsaanslag ABB en vergrijpboete belanghebbende in geschil met inspecteur

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 26 april 2023 uitspraak gedaan over een navorderingsaanslag Algemene Bestedingsbelasting (ABB) en een vergrijpboete die aan de belanghebbende was opgelegd. De belanghebbende, een onderneming die zich bezighoudt met de in- en verkoop van vervoermiddelen, had bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag van USD 75.874,20 en de vergrijpboete van USD 14.000. De inspecteur had de navorderingsaanslag gecorrigeerd naar USD 62.003,10 na herbeoordeling van de aangiften.

Het Gerecht oordeelde dat de inspecteur terecht de douanewaarde van de ingevoerde auto’s had gecorrigeerd door de vrachtkosten en het deel van de verkoopopbrengst dat aan Garage [R] toekwam, mee te rekenen. De belanghebbende had niet in overeenstemming met de wettelijke bepalingen aangifte gedaan, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van grove schuld. De opgelegde vergrijpboete werd dan ook als terecht beschouwd.

Daarnaast werd het verzoek van de belanghebbende om schadevergoeding afgewezen, omdat de inspecteur niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de gevolgen van de beslaglegging door de Ontvanger. Het Gerecht verklaarde het beroep tegen de navorderingsaanslag gegrond, maar het beroep tegen de vergrijpboete ongegrond. De proceskosten werden vergoed en het griffierecht werd terugbetaald aan de belanghebbende.

Uitspraak

Uitspraak van 26 april 2023
BBZ nrs. BON202200325 t/m BON202200327
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Zittingsplaats Bonaire
Uitspraak
Op het beroep in de zin van
hoofdstuk VIII, titel acht, afdeling drie van de Belastingwet BES van:
[Belanghebbende], gevestigd te Bonaire,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER INVOERRECHTEN EN ACCIJNZEN, zetelend in Bonaire,
de inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 28 februari 2022 een navorderingsaanslag Algemene Bestedingsbelasting (hierna: ABB) over de jaren 2017 t/m 2019 opgelegd naar USD 75.874,20. Daarbij is een vergrijpboete opgelegd van USD 14.000.
1.2
Belanghebbende heeft op 31 maart 2022 tegen de navorderingsaanslag en vergrijpboete bezwaar gemaakt.
1.3
De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 18 juli 2022 het bezwaar afgewezen.
1.4
Belanghebbende heeft op 29 augustus 2022 tegen de uitspraken van de Inspecteur beroep ingesteld bij het Gerecht. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van USD 30.
1.5
De inspecteur heeft op 14 november 2022 een verweerschrift ingediend.
1.6
Belanghebbende heeft op 28 januari 2023 een zogenoemd ‘tiendagenstuk’ ingediend.
1.7
De zitting heeft plaatsgevonden op 9 februari 2023 te Kralendijk. Namens belanghebbende zijn verschenen [A] en [B], verbonden aan [X] N.V. Namens de inspecteur zijn verschenen [C], [D] en [E]. De inspecteur heeft een pleitnota voorgedragen en ingebracht. Belanghebbende heeft nadere stukken overgelegd.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende drijft een onderneming en heeft onder andere als activiteiten in- en verkoop van vervoermiddelen, met name gebruikte personenauto’s en bedrijfsauto’s. Belanghebbende koopt vervoermiddelen in via het buitenland. De voornaamste leveranciers van auto’s zijn: [Q] Co en [Z] Co in Japan en Garage [R] in Nederland.
2.2
De Belastingdienst Caribisch Nederland (onderdeel Heffing & Toezicht en Douane) heeft een gecombineerd onderzoek uitgevoerd bij belanghebbende. Het doel van het onderzoek is het vaststellen van de aanvaardbaarheid van de aangiften loonbelasting en ABB bij invoer over de jaren 2016 t/m 2019.
2.3
In het boekenonderzoekrapport van 28 december 2021 is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“[Belanghebbende] is als ondernemer ABB verschuldigd voor het verrichten van de volgende belaste prestaties:
De invoer van goederen zoals auto’s, pick-ups, fietsen, tuk tuk, ramen en kozijnen e.d.;
De leveringen van diensten zoals het verzorgen van inklaringsdocumenten e.d.
6. DOUANEBEVINDINGEN
(..)
6.2
Controle op juistheid van de douanewaarde
Tijdens het onderzoek met betrekking tot de berekening van de douanewaarde, van de gecontroleerde aangiften, heb ik het volgende onregelmatigheden geconstateerd:
Met de aangiften zoals vermeld in de tabel onder paragraaf 6.3, heeft betrekking op goederen die worden geïmporteerd uit Nederland of uit Japan. Voor de goederen vanuit Nederland staat de leveringsvoorwaarde niet aangegeven op de factuur of soms wel als Cost Insurance & Freight (hierna C.I.F.). Voor de goederen vanuit Japan staat de leveringsvoorwaarde als freight cost collect (FOB Price). Dus de geadresseerde of de ontvanger is verantwoordelijk voor de vrachtkosten en eventuele extra kosten die tijdens verzending worden gemaakt.
Tijdens de controle is aan de hand van de bij de aangiften behorende bescheiden (facturen, Bill of ladingen en bankafschriften) vastgesteld, dat voor de goederen vanuit Nederland de transport- en bemiddelingskosten en voor de goederen vanuit Japan de interne transportkosten, commissies en andere kosten, niet zijn meegenomen in de douanewaarde. Op grond van artikel 3.16 Douane- en Accijnswet (hierna: DABES) is de douanewaarde van de in te voeren goederen de transactiewaarde van die goederen, zijnde de voor de goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs juncto artikel 6.18 lid 2 letter b Belastingwet BES (hierna: BelBES) vallen de commissies, de transport- en bemiddelingskosten en andere kosten onder de bijkomende kosten. Allemaal behoren in de douanewaarde voor de berekening van de algemene bestedingsbelasting (hierna: ABB). Hierdoor is er te weinig ABB in rekening gebracht.
[Belanghebbende] heeft gebruik gemaakt van de volgende aangevers (douane-expediteurs):
  • [K] (..) voor 30 aangiften in 2017;
  • [L] (..) voor 41 aangiften in 2018 en 2019;
  • [M] (..) voor 1 aangifte in 2018;
  • [N] (..) voor 2 aangiften in 2019;
  • [O] (..) voor 1 aangifte in 2019.
Uit de administratieve controle is gebleken dat [Belanghebbende] en haar aangever (douane-expediteur) [L] Logistics wisten dat bij de invoer van de goederen (vanuit Nederland) ook de transport- en bemiddelingskosten in de douanewaarde begrepen dienen te zijn. Dat blijkt uit een aantal aangiften (7 stuks) over de jaren 2018 en 2019, waarbij bedoelde kosten wél meegenomen zijn in de douanewaarde.
De aangever [K] heeft voor het maken van 5 aangiften in 2018 (..) gebruik gemaakt van de Crib nummer (..) die eigenlijk behoord aan de heer [T] (..) in plaats van die van [belanghebbende]. Dezelfde omissie heeft ook aangever [O] gedaan voor het maken van 1 aangifte in 2019 (..).
6.3
Berekening navordering
Aangifte
AVD
Transport- en bemiddelings- kosten, commissies USD
Werkelijk Douane- waarde USD
Land van oorsprong / Artikel
Tarief % / Aangever
Werkelijk te betalen ABB USD
Al betaalde ABB USD
Na te vorderen ABB USD
A-[0]
07-03-2017
1.324,00
2.751,00
Ned./1
25 / [K]
687,80
356,80
331,00
A-[0]
07-03-2017
1.324,00
5.023,00
Ned./1
8 / [K]
401,90
296,00
105,90
A-[0]
07-03-2017
1.324,00
4.970,00
Ned./1
25 / [K]
1.242,50
911,50
331,00
A-[0]
28-03-2017
1.899,85
6.304,00
Ned./1
8 / [K]
504,40
340,60
163,80
(..)
A-[0]
19-12-2019
1.415,00
16.681,00
Jap. / 1
25 / [L]
4.170,30
3.816,50
353,80
A-[0]
19-12-2019
873,00
4.967,00
Jap. / 2
25 / [L]
1.241,80
1.023,50
218,30
A-[0]
19-12-2019
1.020,00
2.698,00
Jap. / 3
25 / [L]
674,50
419,50
255,00
A-[0]
19-12-2019
1.057,00
3.0.7,00
Jap. / 4
25 / [L]
759,30
495,00
264,30
(..)
Totaal
75.874,20
6.4
Recapitulatie van het onderzoek
6.4.1
Correctie
Het onderzoek geeft aanleiding tot een correcties van USD 75.874,20 aan ABB.
6.4.2
Navordering
Over de jaren 1 januari 2017 tot en met 31 december 2019 zal voor de rechten bij invoer (ABB) een boeking achteraf plaatsvinden. Op grond van artikel 6.21 lid 1 van de BelBES junctio artikel 2.76 lid 1 letter a DABES juncto artikel 2.69 lid 3 DABES wordt de navorderingsaanslag opgelegd en verzonden naar de aangevers. Verder is in artikel 2.69 lid 4 DABES opgenomen dat, indien een douaneaangifte voor de douanebestemming -in dit geval invoer-, is opgesteld op basis van gegevens die ertoe leiden dat de wettelijk verschuldigde invoerrechten (ABB) geheel of gedeelteijk niet worden geheven, zijn de personen die voor het opstellen van de aangifte benodigde gegevens hebben verstrekt en wisten, of redelijkerwijze hadden moeten weten, dat die gegevens onjuist of onvolledig waren, eveneens schuldenaar.
In dit geval betreft het de importeurs, [Belanghebbende] (..) en de heer [T] (..), wie dan ook schuldenaren zijn. Op grond van artikel 2.81 DABES zijn de personen, die schuldenaren zijn ingevolge artikel 2.69 (tot en met 2.73), hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de kosten, interest, verschuldigde invoerrechten (ABB) en bestuurlijke boeten.
Voor de boeking achteraf zal een navorderingsaanslag worden verzonden aan zowel de aangevers als importeurs, als zijnde schuldenaren (hoofdelijk aansprakelijk) en verdeeld als volgt:
  • [K] USD 18.603,70 en verdeeld over de importeurs [Belanghebbende] USD 17.253,60 en de heer [T] USD 1.350,10;
  • [L] USD 39.694,00 en importeur [Belanghebbende];
  • [N] USD 16.083,70 en importeur [Belanghebbende];
  • [O] USD 1.464,30 en importeur [Belanghebbende];
  • [M] USD 28,50 en importeur [Belanghebbende].
Totaal voor de importeurs, als schuldenaren, op grond van artikel 2.69 lid 4 DABES:
  • [Belanghebbende] USD 73.059,80
  • [T] (..) USD 2.814,40
7. GEVOLGEN VOOR DE BELASTINGHEFFING
(..)
7.2
Algemene bestedingsbelasting
Naar aanleiding van het boekenonderzoek worden naheffingsaanslagen voor de volgende bedragen opgelegd:
Naheffing
2016
2017
2018
2019
17.253,60
16.274,60
42.346,00
(..)”
2.4
Aan belanghebbende is overeenkomstig de bevindingen in het boekenonderzoekrapport (zie 7.2 rapport) een navorderingsaanslag ABB opgelegd naar een te betalen bedrag van USD 75.874,20. Daarbij is, in afwijking van het controlerapport, een vergrijpboete opgelegd wegens het grofschuldig te weinig betalen van ABB. De boete is beperkt tot het in artikel 2.113, lid 5 van de Douane- en Accijnswet BES (hierna: DABES) vermelde maximum bedrag van USD 14.000.
2.5
Het beroepschrift van belanghebbende is voor de inspecteur aanleiding geweest om de navorderingsaanslag te herbeoordelen. Na aanleiding van deze herbeoordeling heeft de inspecteur de navorderingsaanslag verminderd tot USD 62.003,10.

3.GESCHIL

In geschil is of de navorderingsaanslag en vergrijpboete naar de juiste bedragen zijn opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil i) of het deel van de verkoopopbrengst dat toekomt aan Garage [R] tot de douanewaarde behoort, ii) of de vrachtkosten terecht tot de douanewaarde zijn gerekend, iii) of de vergrijpboete terecht is opgelegd en, iv) of recht bestaat op schadevergoeding op grond van artikel 8.115b BBES.

4.OVERWEGINGEN

Wettelijk kader

4.1.1
Artikel 6.2, letter c Belastingwet BES (hierna: BBES):
Onder de naam algemene bestedingsbelasting wordt in een openbaar lichaam een belasting geheven ter zake van de invoer van goederen.
4.1.2
Artikel 6.17, lid 1, letter a BBES:
Invoer van goederen is het brengen van goederen in het vrije verkeer in een openbaar lichaam, daaronder mede te verstaan: het van buiten het openbaar lichaam brengen van goederen in dat openbaar lichaam.
4.1.3
Artikel 6.18, lid 1 BBES:
De belasting wordt berekend over de douanewaarde.
4.1.4
Artikel 6.18, lid 2, letters a en b BBES:
In de douanewaarde zijn begrepen: de rechten bij invoer, belastingen en heffingen, met uitzondering van de ter zake van de invoer in een openbaar lichaam verschuldigde algemene bestedingsbelasting;
de bijkomende kosten, zoals kosten van commissie, verpakking, vervoer en verzekering tot de plaats van bestemming.
4.1.5
Artikel 6.21, lid 1 BBES:
Ter zake van het heffen en invorderen van de belasting bij invoer zijn de bepalingen van de douanewetgeving van overeenkomstige toepassing.
4.1.6
Artikel 3.16, lid 1 Douane- en Accijnswet BES (hierna: DABES):
De douanewaarde van de in te voeren goederen is de transactiewaarde van die goederen, zijnde de voor de goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs indien zij worden verkocht voor uitvoer naar de BES eilanden, in voorkomend geval aangepast overeenkomstig de artikelen 3.18 en 3.19. Artikel 3.16, lid 3 DABES bepaalt dat de werkelijk betaalde of te betalen prijs de totale betaling is die door de koper aan de verkoper of door de koper ten behoeve van de verkoper aan een derde voor de ingevoerde goederen is of moet worden verricht.
4.1.7
Artikel 2.76 DABES:
Indien de inspecteur vaststelt dat: een douaneschuld, welke ingevolge artikel 2.69 is ontstaan, ten onrechte niet of tot een te laat bedrag is vastgesteld (..) kan hij de grondslagen vaststellen waarnaar de berekening, (..) had moeten plaatsvinden en de alsdan verschuldigde invoerrechten, kosten en bestuurlijke boeten bij beschikking navorderen.
Beoordeling beroep
Douanewaarde
4.2.1
Allereerst is in geschil of met betrekking tot de invoer van auto’s die afkomstig zijn van Garage [R] (uit Nederland) (hierna: Garage) het deel van de verkoopopbrengst dat toekomt aan Garage na verkoop van de auto’s in Bonaire tot de douanewaarde behoort. De situatie is als volgt. Garage verscheept auto’s naar belanghebbende in Bonaire en verstuurt ter zake van die auto’s tegelijkertijd aankoopfacturen naar belanghebbende. Belanghebbende en Garage hebben mondeling afgesproken dat een deel van de opbrengst die belanghebbende met de verkoop van de auto’s behaalt ten goede komt aan Garage. Verkoop van een auto aan een derde vindt vervolgens plaats voor rekening en risico van belanghebbende. Na verkoop van een auto in Bonaire stuurt belanghebbende gegevens naar Garage over de gemaakte opbrengst, waarna deze een ‘tweede’ factuur aan belanghebbende verstuurt met daarin het aan haar (Garage) toekomende deel van de verkoopopbrengst. Pas daarna betaalt belanghebbende aan Garage het gehele verschuldigde bedrag. Belanghebbende omschrijft deze werkwijze als “levering met uitstel van betaling na doorverkoop”. De inspecteur heeft de douanewaarde gecorrigeerd aan de hand van de ‘tweede’ factuur. De inspecteur heeft het deel van de verkoopopbrengst dat aan Garage toekomt, op basis van de ‘tweede’ factuur, in de douanewaarde begrepen.
4.2.2
Belanghebbende stelt dat het bedrag aan opbrengst dat na de verkoop van de auto’s aan Garage toekomt niet in de douanewaarde begrepen moet worden. Het is immers een vergoeding voor ondernemersrisico dat Garage loopt vanwege de betaling door belanghebbende, die pas plaatsvindt nadat de auto op Bonaire aan een derde is verkocht.
4.2.3
Het Gerecht overweegt als volgt. Tot de douanewaarde behoort dat deel van de opbrengst van de latere wederverkoop of overdracht dat direct of indirect ten goede komt aan de verkoper (artikel 3.18, lid 1, letter d DABES). In het onderhavige geval koopt belanghebbende auto’s van Garage, voert deze in Bonaire in, en verkoopt deze auto’s later door. Garage krijgt na verkoop een deel van de verkoopopbrengst door belanghebbende uitbetaald. Deze verkoopopbrengst van de latere verkoop van de auto’s is op grond van artikel 3.18, lid 1, letter d DABES onderdeel van de douanewaarde. De inspecteur heeft aldus de douanewaarde terecht gecorrigeerd met het deel van de opbrengst dat aan Garage toekomt.
4.2.4
Belanghebbende heeft ook nog gesteld dat de inspecteur de hoogte van het deel van de verkoopopbrengst dat toekomt aan Garage niet inzichtelijk heeft gemaakt maar het Gerecht verwerpt die stelling. De inspecteur heeft een gedetailleerd overzicht verschaft waarin per auto de transport- en bemiddelingskosten en de commissies/verkoopopbrengsten zijn berekend. De inspecteur heeft daarbij onweersproken gesteld dat de verkoopopbrengsten en het deel daarvan dat toekomt aan Garage overgenomen zijn uit de boekhouding van belanghebbende zelf. Dat geldt dan voor auto’s die in de navorderingsperiode (2017 tot en met 2019) aan een derde verkocht zijn maar ook voor de auto’s die eind 2019 nog niet (maar later wel) verkocht zijn.
4.2.5
Belanghebbende heeft tenslotte een beroep gedaan op een door de inspecteur tijdens het hoorgesprek op 2 juni 2022 uitgesproken bevestiging dat de gerealiseerde opbrengst op de ingevoerde auto’s niet tot de douanewaarde behoort. Het Gerecht verwerpt dit beroep. De gerealiseerde opbrengst van de ingevoerde auto’s behoort, voor zover sprake is van binnenlandse opbrengst (opbrengst die uiteindelijk toekomt aan belanghebbende), niet tot de douanewaarde. Het Gerecht acht aannemelijk dat de inspecteur dat bevestigd heeft. Die opbrengst van latere wederverkoop is ook niet in de douanewaarde begrepen. Zoals hiervoor is overwogen is slechts de opbrengst die toekomt aan Garage op basis van artikel 3.18, lid 1 letter d DABES in de douanewaarde begrepen. Het Gerecht acht niet aannemelijk dat de inspecteur toegezegd heeft dat die opbrengst bij de berekening van de douanewaarde buiten beschouwing mocht blijven.
4.3.1
Het tweede geschilpunt betreft de correctie van de inspecteur met betrekking tot de vrachtkosten. De inspecteur heeft de douanewaarde van de ingevoerde auto’s gecorrigeerd met de gemaakte vrachtkosten. De inspecteur heeft de hoogte van de vrachtkosten gebaseerd op cijfers uit de administratie van belanghebbende. Belanghebbende stelt dat het onduidelijk is hoe de vrachtkosten zijn bepaald. Daarnaast stelt belanghebbende dat in sommige gevallen de auto’s kosteloos vervoerd worden naar Bonaire, omdat door derden de kosten van de container worden betaald. Het is in die gevallen, aldus belanghebbende, niet terecht dat de inspecteur een correctie voor de vervoerskosten heeft toegepast.
4.3.2
Uit artikel 3.18, lid 1, letter e DABES volgt dat tot de douanewaarde behoren de kosten van vervoer en verzekering van de ingevoerde goederen. Indien het vervoer kosteloos geschiedt, dienen de vracht- en verzekeringskosten, berekend volgens de gebruikelijke tarieven voor vervoer en verzekering met een zelfde soort vervoermiddel, in de douanewaarde te worden begrepen (artikel 3.18, lid 2 DABES). Die bepaling heeft belanghebbende bij het berekenen van de douanewaarde ten onrechte niet toegepast. In zoverre heeft de inspecteur de vervoerkosten terecht gecorrigeerd. Nu de inspecteur verder de cijfers van de boekhouding van belanghebbende heeft gebruikt, heeft het Gerecht geen aanleiding aan te nemen dat deze bedragen onjuist zijn.
Vergrijpboete
4.4.1
De inspecteur heeft de onderhavige vergrijpboete opgelegd op grond van de artikelen 2.76 en 2.113 DABES. Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat, nu de ABB is opgenomen in de BBES, de boete gebaseerd had moeten worden op de boetebepalingen in de BBES. Het Gerecht overweegt als volgt. Artikel 6.21 BBES bepaalt dat ter zake van het heffen en invorderen van de belasting bij invoer de bepalingen van de douanewetgeving van overeenkomstige toepassing zijn. Op grond van artikel 6.1, letter d BBES wordt onder douanewetgeving de hoofdstukken I, II en III van de DABES verstaan. Naar het oordeel van het Gerecht dient onder heffing en invordering in dit geval ook begrepen te worden het opleggen van boetes. Reden hiervoor is dat de heffing bij invoer en het opleggen van de boetes zo nauw met elkaar verweven zijn dat het niet goed denkbaar is dat met betrekking tot boetes een andere wetgeving toegepast moet worden dan met betrekking tot de heffing bij invoer. Steun daarvoor is te vinden in de volgende passage uit de Memorie van Toelichting behorende bij de Vaststelling van de Wet Douane- en Accijnswet BES (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009-2010, 32 190, nr. 3, pagina 2):
“De hoofdstukken I en II betreffende de definities respectievelijk het douaneformaliteitenstelsel gelden onverkort op alle drie de eilanden en zijn bijvoorbeeld van betekenis voor de op Bonaire, Sint Eustatius en Saba toegepaste heffing van algemene bestedingsbelasting bij de invoer. Het instrumentarium van het formele douanerecht omvat ondermeer het formaliteitenstelsel, de aangifte, bezwaar en beroep, invordering, bestuurlijke boeten en strafrechtelijke bepalingen.”
4.4.2
Aan belanghebbende is een vergrijpboete van USD 14.000 opgelegd met als motivering dat het aan grove schuld van belanghebbende is te wijten dat er te weinig ABB bij invoer geheven is.
4.4.3
Op grond van artikel 2.113, lid 2 in samenhang met lid 3 DABES kan de inspecteur ter zake van dit vergrijp een boete opleggen van ten hoogste 200% van het bedrag van de douaneschuld. De boete die wordt vastgesteld bedraagt ten hoogste USD 14.000 (artikel 2.113, lid 5 DABES). Artikel 5, lid 1 Besluit bestuurlijke boeten Douane- en Accijnswet BES bepaalt dat als het ontstaan van de na te vorderen douaneschuld aan opzet dan wel grove schuld van de belanghebbende te wijten is, de inspecteur een boete oplegt van maximaal 200 procent van de in artikel 2.113, derde lid, van de Wet omschreven grondslag. De boete bedraagt ten minste USD 140 en ten hoogste USD 14.000.
4.4.4
Uit de enkele omstandigheid dat een belastingplichtige onzorgvuldig te werk is gegaan, volgt nog niet dat deze onzorgvuldigheid kan worden aangemerkt als ten minste grove schuld. Van grove schuld kan slechts worden gesproken indien de handelwijze van de belastingplichtige als een in laakbaarheid aan opzet grenzende onachtzaamheid moet worden gekwalificeerd (vgl. HR 19 december 1990, ECLI:NL:HR:1990: ZC4481).
4.4.5
Belanghebbende betwist dat sprake is van grove schuld. Het uitgangspunt van de onschuldpresumptie brengt dan mee dat de inspecteur feiten moet stellen en overtuigend moet aantonen dat sprake is van grove schuld.
4.4.6
Belanghebbende heeft het deel van de opbrengst van latere verkoop dat toekomt aan Garage en de vrachtkosten niet in de douanewaarde begrepen, terwijl dit op basis van artikel 3.18, lid 1, letters d en e DABES wel tot de douanewaarde behoort. Belanghebbende heeft aldus niet in lijn met de wettelijke bepalingen aangifte gedaan. Het Gerecht oordeelt dat belanghebbende moet zijn geweest of redelijkerwijs op de hoogte had moeten zijn van de wettelijke bepalingen. Het vervolgens niet toepassen van deze bepalingen levert grove schuld aan de zijde van belanghebbende op. De boete is derhalve terecht vastgesteld op het maximum bedrag van USD 14.000 behorende bij een boete van grove schuld. Deze boete is volgens het Gerecht in overeenstemming met de ernst van het vergrijp.
Schadevergoeding ex artikel 8.115b BBES
4.5.1
Belanghebbende heeft in zijn beroepschrift verzocht om een schadevergoeding op grond van artikel 8.115b BBES. Ingevolge artikel 8.115b, lid 1 BBES kan het Gerecht in eerste aanleg, indien hij het beroep gegrond verklaart, indien daarvoor gronden aanwezig zijn, op verzoek van een partij het bestuursorgaan veroordelen tot vergoeding van de schade die die partij leidt.
4.5.2
Belanghebbende stelt vermogensschade te hebben opgelopen. Deze vermogensschade bestaat volgens belanghebbende uit: griffierechten, omzetderving doordat handelsvoorraad in beslag is genomen en is afgevoerd; en rentederving.
4.5.3
Het Gerecht overweegt als volgt. Een vergoeding van de betaalde griffierechten kan niet worden gevorderd op grond van artikel 8.115b BBES, omdat deze schade reeds op basis van een andere dwingendrechtelijke bepaling (artikel 8.104, lid 4 BBES) kan worden vergoed.
4.5.4
Over de omzetderving en rentederving oordeelt het Gerecht dat een verzoek om schadevergoeding wordt verworpen. Het handelen van de Ontvanger (beslaglegging) kan immers niet aan de inspecteur worden toegerekend, daar het twee verschillende bestuursorganen zijn. Daarbij merkt het Gerecht op dat de inspecteur geen zorgplicht heeft om de Ontvanger erop te wijzen dat een verzoek om uitstel van betaling kan worden toegewezen. Betalingskwesties horen immers bij de Ontvanger thuis. Daarbij komt dat belanghebbende zijn verzoek niet met cijfers heeft onderbouwd.
Slotsom
4.6
De inspecteur heeft in onderhavige beroepsprocedure gesteld dat de navorderingsaanslag ABB verminderd dient te worden tot USD 62.003,10, het Gerecht zal dit standpunt van de inspecteur volgen. Dit betekent dat het beroep tegen de navorderingsaanslag ABB gegrond dient te worden verklaard.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Het Gerecht vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de proceskosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.2
Ingevolge artikel 8:115a Belastingwet BES worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De regels over de (hoogte van de) vergoeding zijn neergelegd in het Uitvoeringsbesluit Belastingwet BES.
5.3
In artikel 5.1 van dit Uitvoeringsbesluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op USD 782 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt USD 391, wegingsfactor 1).
5.4
Verder dient de inspecteur op grond van artikel 8:104, lid 4, Belastingwet BES het betaalde griffierecht van USD 30 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep met betrekking tot de navorderingsaanslag ABB gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar tegen de navorderingsaanslag ABB;
- vermindert de navorderingsaanslag ABB tot USD 62.003,10;
- verklaart het beroep tegen de vergrijpboete ongegrond;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van USD 782; en
- draagt de inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van USD 30 te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. drs. M.M. de werd, rechter, en is uitgesproken op 26 april 2023, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.C.M.J. Bucx.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………….. aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Plasa Reina Wilhelmina (Fort Oranje)
Kralendijk
Bonaire
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van USD 60 verschuldigd.