ECLI:NL:OGEABES:2023:3

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
15 maart 2023
Publicatiedatum
16 maart 2023
Zaaknummer
BON202200428
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. drs. M.M. de werd
  • mr. S.C.M.J. Bucx
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing vrijstelling ABB voor invoer personenvoertuig

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 15 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de vrijstelling van de algemene bestedingsbelasting (ABB) voor de invoer van een personenvoertuig. De belanghebbende, die vanuit de Verenigde Staten naar Bonaire is geëmigreerd, had op 12 juli 2022 verzocht om vrijstelling van ABB voor de invoer van zijn voertuig, dat hij op 12 juli 2021 had aangeschaft. De Inspecteur der Invoerrechten en Accijnzen heeft dit verzoek afgewezen, omdat de belanghebbende niet voldeed aan de wettelijke vereisten, met name de eis dat het voertuig ten minste een jaar voorafgaand aan de inscheping in het land van herkomst in bezit en gebruik moest zijn van de belanghebbende.

De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 9 februari 2023 heeft de belanghebbende betoogd dat er sprake was van een bijzonder geval waardoor de Inspecteur van de termijn van een jaar kon afwijken. Het Gerecht heeft echter geoordeeld dat de belanghebbende op basis van een grammaticale interpretatie niet voldeed aan de voorwaarden voor vrijstelling. De belanghebbende had het voertuig op 25 juni 2022 ingescheept, wat betekent dat hij niet aan de eis voldeed.

Het Gerecht heeft ook het beroep van de belanghebbende op het evenredigheidsbeginsel verworpen, omdat de wet geen ruimte biedt voor afwijkingen van de termijn. De uitspraak concludeert dat het beroep van de belanghebbende ongegrond is en dat hij de verschuldigde ABB van 25% moet voldoen. De proceskosten en het griffierecht worden niet vergoed.

Uitspraak

Uitspraak van 15 maart 2023
BBZ nr. BON202200428
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Zittingsplaats Bonaire
Uitspraak
Op het beroep in de zin van
hoofdstuk VIII, titel acht, afdeling drie van de Belastingwet BES van:
[Belanghebbende], wonende te Bonaire,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER INVOERRECHTEN EN ACCIJNZEN, zetelend in Bonaire,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Belanghebbende heeft op 12 juli 2022 verzocht om vrijstelling van algemene bestedingsbelasting (hierna: ABB) voor de invoer van een personenauto.
1.2
De Inspecteur heeft dit verzoek afgewezen.
1.3
Belanghebbende heeft op 14 juli 2022 aangifte ABB (nummer A-11245) gedaan voor de invoer van een personenauto naar een bedrag van USD 10.395,50 en dit bedrag tegelijkertijd voldaan.
1.4
Belanghebbende heeft op 12 augustus 2022 daartegen bezwaar gemaakt. Belanghebbende heeft daarbij verzocht om toepassing van de vrijstelling van ABB voor een personenvoertuig.
1.5
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 16 augustus 2022 het bezwaar ongegrond verklaard. De uitspraak is op 16 september 2022 naar belanghebbende verzonden.
1.6
Belanghebbende heeft op 14 november 2022 tegen de uitspraak van de Inspecteur pro forma beroep ingesteld bij het Gerecht. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van USD 30.
1.7
Belanghebbende heeft het beroep op 19 december 2022 nader gemotiveerd.
1.8
De Inspecteur heeft op 19 januari 2023 een verweerschrift ingediend.
1.9
De zitting heeft plaatsgevonden op 9 februari 2023 te Kralendijk. Namens belanghebbende zijn verschenen [A] en [B], verbonden aan [Q]. Namens de Inspecteur zijn verschenen [C] en [D]. Beide partijen hebben een pleitnota ingebracht en voorgedragen.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is vanuit de Verenigde Staten naar Bonaire geëmigreerd.
2.2
In het kader van zijn emigratie heeft belanghebbende een personenvoertuig, een [Jeep] uit 2021, ingevoerd. Belanghebbende heeft het personenvoertuig op 12 juli 2021 aangeschaft.
2.3
De inscheping van het personenvoertuig heeft op 25 juni 2022 in de Verenigde Staten plaatsgevonden.
2.4
Belanghebbende heeft voor invoer van het voertuig op 14 juli 2022 aangifte ABB (nummer A-11245) gedaan naar bedrag van USD 10.395,50. Daarbij is de vrijstelling voor het personenvoertuig op grond van artikel 3.32 lid 1 van de Douane- en Accijnswet BES (hierna: DABES) niet toegepast. Belanghebbende heeft het bedrag van USD 10.395,50 op 14 juli 2022 betaald.
2.5
Belanghebbende heeft in zijn bezwaar van 12 augustus 2022 verzocht om toepassing van vrijstelling ABB ter zake van invoer van het personenvoertuig. Tevens werd verzocht om terugbetaling van het betaalde bedrag van USD 10.395,50 aan ABB bij invoer.
2.6
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 16 september 2022 het bezwaar ongegrond verklaard. Het verzoek om toepassing van de vrijstelling van ABB is door de Inspecteur afgewezen.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of belanghebbende ter zake van de invoer van zijn personenvoertuig recht heeft op vrijstelling van ABB.
3.2
De Inspecteur beantwoordt deze vraag ontkennend. Hij stelt dat belanghebbende niet aan de wettelijke vereisten voor de vrijstelling voldoet omdat belanghebbende het voertuig niet een jaar in bezit en gebruik had voorafgaand aan de invoer. Subsidiair is de Inspecteur van mening dat belanghebbende in november 2021 is verhuisd en dus niet binnen de vereiste termijn van zes maanden (artikel 3.32, lid 4, letter b DABES) na het overbrengen van zijn normale verblijfplaats naar Bonaire de goederen heeft ingevoerd.
3.3
Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en stelt dat sprake is van een bijzonder geval waardoor de Inspecteur af kan wijken van de voorwaarde het voertuig voorafgaand aan de invoer een jaar in bezit en gebruik te hebben. Daarnaast doet belanghebbende een beroep op het evenredigheidsbeginsel. Volgens belanghebbende is het subsidiaire standpunt van de Inspecteur onjuist omdat hij pas op of na 18 januari in 2022 zijn normale verblijfplaats heeft overgebracht naar Bonaire.

4.OVERWEGINGEN

Wettelijk kader

4.1
Artikel 6.2, letter c Belastingwet BES (hierna: BBES) bepaalt dat onder de naam algemene bestedingsbelasting een belasting wordt geheven ter zake van de invoer van goederen. De belasting bedraagt 25 percent voor personenauto’s met een CO2-uitstoot (artikel 6.19, lid 2, letter a BBES).
4.2
Ingevolge artikel 6.20, lid 1, letter b BBES wordt bij ministeriele regeling, onder daarbij te stellen voorwaarden en beperkingen, vrijstelling van belasting verleend voor de invoer van goederen waarvoor aanspraak op vrijstelling van invoerrechten bestaat.
4.3
In artikel 3.32, lid 1 DABES is bepaald dat vrijstelling van invoerrechten wordt verleend voor de invoer van persoonlijke goederen door natuurlijke personen, die hun normale verblijfplaats naar de BES-eilanden overbrengen (verhuisboedelvrijstelling). De vrijstelling wordt ingevolge het vierde lid slechts verleend indien “(…) b. de goederen vóór het verstrijken van een termijn van zes maanden, te rekenen vanaf de datum waarop de belanghebbende zijn normale verblijfplaats op één van de BES eilanden heeft gevestigd, ten invoer worden aangegeven.”
4.4
Voor de invoer van personenvoertuigen die deel uitmaken van de persoonlijke goederen van de belanghebbende wordt vrijstelling verleend, indien het personenvoertuig ten minste een jaar voorafgaande aan de datum van inscheping in het land van herkomst, aantoonbaar en onafgebroken in bezit en gebruik was van de belanghebbende (artikel 3.32, lid 5 DABES).
4.5
Op grond van artikel 3.33, lid 2 DABES kan de inspecteur in bijzondere gevallen afwijking van de in artikel 3.32, vierde lid, onderdeel b en artikel 3.32, vijfde lid, aanhef genoemde termijnen toestaan. De Inspecteur kan aldus in bijzondere gevallen afwijken van de hiervoor genoemde termijn van een half jaar (zie 4.3) respectievelijk één jaar (zie 4.4).
4.6
In de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II, vergaderjaar 2009-2010, 32 190, nr. 3) behorende bij de Vaststelling van de Wet Douane- en Accijnswet BES is over artikel 3.33, lid 2, het volgende vermeld:
“Van een bijzonder geval, als bedoeld in artikel 3.33, tweede lid kan bijvoorbeeld sprake zijn indien zich buiten de wil van belanghebbende omstandigheden hebben voorgedaan als gevolg waarvan bezittingen van belanghebbende teloor zijn gegaan (brand, overstromingen, molest of een ander ongeluk) en deze bezittingen noodzakelijkerwijs moesten worden vervangen door nieuwe goederen. Ook kan de aanschaffing van een goed reeds vóór de zesmaandentermijn hebben plaatsgevonden, maar het goed is door problemen met de aflevering (stakingen, vervoersproblemen) pas na aanvang van deze termijn in zijn bezit gekomen. De belanghebbende dient aan te tonen dat er van een bijzonder geval in vorenbedoelde zin sprake is.”
Beoordeling beroep
4.7
Vast staat dat belanghebbende op basis van een grammaticale interpretatie niet voldoet aan de voorwaarde voor de vrijstelling genoemd in artikel 3.32, lid 5 DABES. Belanghebbende heeft het voertuig op 12 juli 2021 aangeschaft en op 25 juni 2022 verscheept naar Bonaire. Het voertuig was derhalve voorafgaand aan de datum van inscheping niet ten minste een jaar in bezit en gebruik.
4.8
Belanghebbende stelt dat het doel van de termijn van een jaar is het voorkomen van misbruik van de vrijstelling van ABB door een nieuw personenvoertuig in het buitenland aan te schaffen kort voor de immigratie naar Bonaire. Nu in dit geval van misbruik geen sprake is, er is immers bijna een jaar lang in de Verenigde Staten gebruik gemaakt van het voertuig, dient de vrijstelling op grond van de bedoeling van de wetgever te worden verleend, aldus belanghebbende. Het Gerecht verwerpt deze stelling. De wetgever heeft de termijn van een jaar in de wet opgenomen om inhoudelijke discussies over de beweegredenen van degene die een personenvoertuig invoert, te voorkomen. Als de zienswijze van belanghebbende gevolgd zou worden dan zou in zeer veel gevallen wederom een discussie kunnen ontstaan over het al of niet van toepassing zijn van de vrijstelling. Dat heeft de wetgever nu juist niet gewild. De wetgever heeft een (behoudens de aanwezigheid van een bijzondere omstandigheid) algemeen geldende regel willen formuleren, die ook geldt in gevallen waarin geen sprake is van misbruik.
4.9
Belanghebbende stelt verder dat in onderhavig geval sprake is van een bijzonder geval, en derhalve op grond van artikel 3.33, lid 2 DABES van de termijn van een jaar kan worden afgeweken. Belanghebbende stelt dat hij in de veronderstelling was dat het weken zou duren voordat het voertuig ingescheept zou worden en dat er derhalve aan de eis van een jaar zou worden voldaan. Het voertuig is echter sneller ingescheept dan hij had verwacht. Volgens belanghebbende kwalificeert de onverwacht snelle inscheping als een bijzonder geval.
4.1
Het Gerecht oordeelt als volgt. De wet vereist voor toepassing van de vrijstelling dat belanghebbende het voertuig ten minste een jaar voorafgaande aan de inscheping in bezit en gebruik heeft. Op deze termijn van een jaar kan in bijzondere gevallen een uitzondering worden gemaakt. Naar het oordeel van het Gerecht dienen als bijzondere gevallen aangemerkt te worden gebeurtenissen waarop belanghebbende geen invloed heeft. Dit wordt ook afgeleid uit de Memorie van Toelichting (zie 4.6) waarin wordt gesproken over omstandigheden die zich buiten de wil van belanghebbende hebben voorgedaan.
4.11
In het onderhavig geval is het voertuig kennelijk sneller ingescheept dan belanghebbende had verwacht. Dit is een omstandigheid die belanghebbende zelf in de hand had. Hij kiest immers zelf het moment waarop hij het voertuig ter aanbieding voor verscheping brengt. Hij had eenvoudigweg kunnen wachten met de aanbieding voor inscheping tot het jaar voorbij was. Dat hij dat niet gedaan heeft komt voor zijn risico. Het Gerecht oordeelt dan ook dat dit niet als een bijzonder geval als bedoeld in artikel 3.33, lid 2 DABES kan worden aangemerkt. Dat de overschrijding van de termijn van een jaar maar zeer beperkt is, maakt dat niet anders.
4.12
Belanghebbende beroept zich daarnaast op het evenredigheidsbeginsel. Belanghebbende stelt dat door het niet voldoen aan de eis van een jaar op slechts 17 dagen na, het te betalen bedrag aan belasting van USD 10.395,50 een onevenredig nadelig gevolg is.
4.13
Het Gerecht oordeelt hierover als volgt. Uit het hiervoor overwogene blijkt dat in onderhavig geval geen sprake is van een bijzonder geval, zodat belanghebbende aan de wettelijke termijn van ten minste een jaar dient te voldoen. Vast staat dat belanghebbende niet voldoet aan de wettelijke termijn. Nu de Inspecteur in dat geval geen discretionaire bevoegdheid toekomt om af te wijken van deze in de formele wet opgenomen termijn, dient belanghebbende de verschuldigde ABB van 25% (in dit geval USD 10.395,50) te voldoen. Dit is zoals de wetgever het heeft gewild. Belanghebbendes beroep op het evenredigheidsbeginsel kan derhalve niet slagen.
Slotsom
4.14
Gelet op het hiervoor overwogene, dient het beroep van belanghebbende ongegrond te worden verklaard. Het Gerecht komt niet toe aan beoordeling van het subsidiaire standpunt van de Inspecteur.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten of het griffierecht.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. drs. M.M. de werd, rechter, en is uitgesproken op 15 maart 2023, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.C.M.J. Bucx.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………….. aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Plasa Reina Wilhelmina (Fort Oranje)
Kralendijk
Bonaire
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van USD 60 verschuldigd.