ECLI:NL:OGEABES:2023:29

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
3 november 2023
Publicatiedatum
8 november 2023
Zaaknummer
BON202300207
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd met gegrond beroep en rechtsgevolgen in stand

In deze uitspraak beoordeelt het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had op 1 maart 2023 de aanvraag afgewezen en het bezwaar van eiser op 12 april 2023 ongegrond verklaard. Eiser, geboren in Peru en al dertien jaar woonachtig op Bonaire, had eerder tijdelijke verblijfsvergunningen gekregen, maar zijn aanvraag voor onbepaalde tijd werd afgewezen vanwege een recente strafrechtelijke veroordeling voor openlijke geweldpleging. Het Gerecht oordeelt dat de staatssecretaris in de bestreden beschikking niet alle persoonlijke omstandigheden van eiser in de belangenafweging heeft betrokken. Tijdens de zitting is echter voldoende toegelicht dat deze omstandigheden niet tot een andere uitkomst zouden leiden. Het Gerecht vernietigt de bestreden beschikking, maar laat de rechtsgevolgen in stand, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag blijft bestaan. Eiser krijgt een vergoeding van zijn proceskosten en het griffierecht wordt aan hem vergoed.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE

Uitspraak

in de zaak tussen:

[naam eiser],

domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat te Bonaire,
eiser,
gemachtigde: mr. A.T.C. Nicolaas,
tegen

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
gemachtigden: mrs. R.R. Lamidi en L.E. Pikeri.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt het Gerecht het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd.
1.1
Bij beschikking van 1 maart 2023 heeft verweerder de aanvraag van eiser om
een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd afgewezen. Bij beschikking van 12 april 2023 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de afwijzende beschikking ongegrond verklaard (de bestreden beschikking).
1.2
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de bestreden beschikking. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
Het Gerecht heeft het beroep van eiser op 21 september 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde waren daarbij aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Beoordeling door het Gerecht

2. Het Gerecht beoordeelt verweerders beslissing om eiser niet een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd te verlenen. Hij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1
Het Gerecht komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is. Verweerder heeft namelijk in de bestreden beschikking niet alle persoonlijke omstandigheden van eiser kenbaar in zijn belangenafweging betrokken. Op de zitting is namens verweerder alsnog voldoende toegelicht dat en waarom deze persoonlijke omstandigheden van eiser niet tot een andere uitkomst leiden. Om die reden kunnen de rechtsgevolgen van de bestreden beschikking wel in stand blijven. Hierna legt het Gerecht uit hoe hij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat is relevant om te weten in deze zaak?
3.1
Eiser is geboren in Peru en heeft de Peruaanse nationaliteit. Hij woont sinds dertien jaar op Bonaire. Aan eiser zijn sindsdien verschillende verblijfstitels verleend met als verblijfsdoel arbeid in loondienst. Eiser is getrouwd en uit dit huwelijk zijn drie kinderen geboren. De echtgenote en kinderen van eiser hebben de Nederlandse nationaliteit.
3.2
Op 18 augustus 2020 is eiser bij onherroepelijk vonnis veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken en een werkstraf van 60 uur vanwege het openlijk met verenigde krachten geweld plegen tegen personen.
Op grond van artikel 147 van het Wetboek van Strafrecht BES wordt openlijke geweldpleging bestraft met een gevangenisstraf van ten hoogte vier jaren en zes maanden.
3.3
Op 31 mei 2022 heeft eiser een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd aangevraagd bij verweerder (de aanvraag). Deze aanvraag heeft geleid tot de procedure zoals vermeld in de inleiding van deze uitspraak.
3.4
Verweerder heeft toegezegd dat eiser in aansluiting op zijn verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in aanmerking komt voor een nieuwe vergunning voor bepaalde tijd, zodat de afwijzing van de aanvraag niet zal leiden tot een verblijfsbeëindiging.
Welke regels zijn van toepassing in deze zaak?
4. Voor de vraag of verweerder de aanvraag van eiser heeft kunnen afwijzen, zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang.
4.1
Op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet toelating en uitzetting BES (hierna: Wtu) kan de verblijfsvergunning voor bepaalde of onbepaalde tijd door de Minister worden geweigerd met het oog op de openbare orde.
4.2
Op grond van artikel 5.45, eerste lid, van het Btu - voor zover hier van belang - wordt de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd verleend indien de vreemdeling gedurende een ononderbroken periode van ten minste vijf jaren houder is van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor een niet-tijdelijk doen, indien de vreemdeling:
(..)
b. niet bij onherroepelijk geworden vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd.
4.3
In hoofdstuk 3, paragraaf 2.2 van de Circulaire toelating en uitzetting (de Circulaire) staat dat voor de toepassing van de afwijzingsgrond van artikel 5.45, eerste lid en onder b van het Besluit, is vereist dat de veemdeling een misdrijf heeft gepleegd dat wordt bedreigd met een gevangenisstraf van drie jaren of meer. De wetgever heeft deze misdrijven als ernstig aangemerkt. In deze paragraaf staat ook dat de aanvraag wordt afgewezen als een houder van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet aan de voorwaarden genoemd in artikel 5.45, eerste lid en onder a tot en met f, van het Besluit voldoet.
Waarom heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen?
5. Verweerder heeft de afwijzing van eiser afgewezen omdat hij vanwege zijn strafrechtelijke veroordeling niet voldoet aan alle in artikel 5.45 Btu geformuleerde vereisten en uit verweerders beleid volgt dat een aanvraag in zo’n geval wordt afgewezen. Daarnaast heeft verweerder een belangenafweging gemaakt waarbij een groot gewicht wordt toegekend aan eisers recente veroordeling voor een misdrijf dat wordt bedreigd met een gevangenisstraf van meer dan drie jaar. Ook heeft verweerder in zijn afweging betrokken dat eiser in aanmerking kan komen voor een nieuwe vergunning voor bepaalde tijd zodat er geen sprake is van een verblijfsbeëindiging. Volgens verweerder heeft eiser geen zwaarwegende belangen naar voren gebracht die maken dat de belangenafweging in zijn voordeel zou moeten uitpakken.
Wat voert eiser aan tegen de bestreden beschikking?
Heeft verweerder gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel?
6. Eiser voert aan dat verweerder heeft gehandeld in strijd het met vertrouwensbeginsel. Aan eiser is namelijk op zowel 23 april 2021 als 8 maart 2022 een verblijfsvergunning verleend voor bepaalde tijd. In beide gevallen heeft verweerder de belangenafweging laten uitvallen in het voordeel van eiser. De weigeringsgronden van artikel 9 Ltu zijn identiek voor vergunningen voor bepaalde en onbepaalde tijd. Aan de omstandigheid dat tot tweemaal toe aan eiser een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd is verleend, kon eiser daarom het gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat ook aan hem een vergunning voor onbepaalde tijd zou worden verleend.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het Gerecht motiveert dat als volgt.
6.2
Artikel 9 van de Wtu is niet dwingend geformuleerd, het is geformuleerd als een kan bepaling. Verweerder heeft dus beleidsruimte. Verweerder heeft in de Circulaire beleid geformuleerd, waarin staat wanneer verweerder wel en niet overgaat tot verlening van een vergunning voor bepaalde en onbepaalde tijd. De invulling van de afwijzingsgronden zoals opgenomen in artikel 9 Wtu is door verweerder voor vergunningen voor bepaalde tijd nader uitgewerkt in hoofdstuk 3, paragraaf 1.9.4.1 van de Circulaire. Daarin staat dat de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd kan worden afgewezen als de vreemdeling ter zake van een misdrijf is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Deze beleidsregel geldt niet voor een aanvraag om een vergunning voor onbepaalde tijd. Voor vergunningen voor onbepaalde tijd wordt in verweerders beleid verwezen naar de voorwaarde dat de vreemdeling niet mag zijn veroordeeld voor een misdrijf waarop een gevangenisstraf van drie jaar op meer is gesteld. Dat verweerder in zijn beleid dit onderscheid hanteert, acht het Gerecht niet onredelijk. Het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd bestendigt immers iemands verblijfsrecht op Bonaire en kan daarom niet worden gelijk gesteld met een vergunning voor bepaalde tijd. Het is goed verdedigbaar dat aan vreemdelingen die een sterker verblijfsrecht krijgen bij een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd aan zwaardere eisen worden onderworpen. Dat eiser dus tot twee keer toe een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd heeft gekregen, betekent niet dat hij er dus op mocht vertrouwen dat aan hem (ook) een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd zou worden verleend.
Bevat de bestreden beschikking een kenbare belangenafweging?
7. Eiser voert verder aan dat in de bestreden beschikking zijn persoonlijke belangen niet kenbaar door verweerder zijn betrokken in de belangenafweging. Op de zitting heeft eiser over zijn persoonlijke omstandigheden naar voren gebracht dat hij al dertien jaar op Bonaire woont, hij hier getrouwd is, hij met zijn echtgenote drie kinderen heeft en dat zijn gezinsleden de Nederlandse nationaliteit hebben. Eiser is het enige gezinslid dat ieder jaar opnieuw een tijdelijke verblijfsvergunning moet aanvragen. Eiser heeft verder naar voren gebracht dat hij gelet op zijn tijdelijke verblijfsstatus door zijn werkgever niet in de gelegenheid zal worden gesteld om naast zijn baan een studie te volgen, terwijl eiser graag Engels of Papiaments zou willen studeren. Mocht de werkgever de verblijfsvergunning van eiser niet op tijd regelen, of niet willen verlengen, dan loopt eiser bovendien het risico om (tijdelijk) zonder verblijfsvergunning te komen zitten, aldus de toelichting van eiser op de zitting.
7.1
Deze beroepsgrond slaagt. Het Gerecht motiveert dit als volgt.
7.2
Uit de formulering van artikel 9, eerste lid, van de Wtu volgt dat verweerder beleidsruimte heeft bij zijn besluitvorming over de aanvraag van eiser. Verweerder is op grond hiervan gehouden een belangenafweging te maken. Verweerder kan daarbij als gezegd beleid formuleren wanneer hij wel en geen aanleiding ziet om gebruik te maken van zijn bevoegdheid om een verblijfsvergunning te weigeren. Verweerder zal echter wel steeds moeten bezien of er belangen aan de kant van de vreemdeling spelen die maken dat verweerder moet afwijken van zijn beleid. Het Gerecht is van oordeel dat de persoonlijke omstandigheden van eiser betrokken hadden moeten worden bij deze belangenafweging. Vast staat echter dat deze persoonlijke omstandigheden in de bestreden beschikking niet worden genoemd. Op de zitting is namens verweerder desgevraagd toegelicht dat deze omstandigheden door eiser op de hoorzitting ook naar voren zijn gebracht en door verweerder wel zijn meegenomen. Nu dit in de bestreden beschikking niet is terug te lezen en bovendien niet kenbaar is op welke manier deze omstandigheden zijn meegewogen in de besluitvorming, is het Gerecht van oordeel dat de bestreden beschikking een motiveringsgebrek bevat. Dit betekent dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven.
Heeft verweerder met de toelichting op de zitting alsnog die afweging gemaakt?
8. Het Gerecht moet vervolgens bezien welk vervolg aan deze uitkomst wordt gegeven. In dit geval kunnen de rechtsgevolgen van de bestreden beschikking in stand blijven. Het Gerecht motiveert dit als volgt.
8.1.
Namens verweerder is op de zitting alsnog toegelicht dat – en waarom – de door eiser aangevoerde persoonlijke omstandigheden geen zwaarwegende belangen opleveren die maken dat de belangenafweging in zijn voordeel zou moeten uitpakken. Het Gerecht is van oordeel dat deze motivering de afwijzing kan dragen. Hierbij is het volgende van belang.
8.2
Op grond van verweerders beleid (hoofdstuk 3, paragraaf 2.2 van de Circulaire) wordt een aanvraag om een verblijfsvergunning in beginsel afgewezen als de vreemdeling niet aan alle voorwaarden van artikel 5.45 Btu voldoet. Eén van deze voorwaarden is dat de vreemdeling niet onherroepelijk is veroordeeld voor een misdrijf dat wordt bedreigd met een gevangenisstraf van drie jaren of meer. In het beleid is hierover opgemerkt dat de wetgever deze misdrijven als ernstig beoordeelt. In het geval van eiser staat niet ter discussie dat hij is veroordeeld voor een misdrijf dat wordt bedreigd met een gevangenisstraf van vier jaren en zes maanden. Toepassing van het beleid, leidt dus in beginsel tot afwijzing zijn aanvraag. In dit geval heeft verweerder niet volstaan met een verwijzing naar het beleid, maar heeft hij daarnaast ter zitting een belangenafweging gemaakt waarbij ook andere omstandigheden zijn betrokken. Zo weegt verweerder in het nadeel van eiser mee dat zijn strafrechtelijke veroordeling vrij recent is en dat eiser op dat moment nog niet beschikte over een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, zodat hij op dat moment nog geen zicht had op een bestendige voortzetting van zijn verblijf. Verder kent verweerder gewicht toe aan de omstandigheid dat eiser opnieuw in aanmerking kan komen voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, zodat zijn verblijf op Bonaire als gevolg van de afwijzing niet zal worden beëindigd. Gelet hierop heeft verweerder zich bij de afwijzing van de aanvraag voldoende rekenschap gegeven van de persoonlijke belangen van eiser. Eiser heeft op de zitting geen zwaarwegende belangen naar voren heeft gebracht die maken dat de belangenafweging anders zou moeten uitpakken. Dat eiser (een) vergunning(en) voor bepaalde tijd moet blijven aanvragen, acht het Gerecht niet onevenredig bezwarend. Daarbij speelt een rol dat de veroordeling van eiser hem op grond van het huidige beleid tot vijf jaar na zijn veroordeling kan worden tegengeworpen, maar dat hij na het verstrijken van deze termijn alsnog in aanmerking kan komen voor een vergunning voor onbepaalde tijd. Eisers stelling dat hij vanwege de afwijzing geen gelegenheid krijgt van zijn werkgever om te gaan studeren, kan alleen al vanwege het ontbreken van een onderbouwing daarvan niet tot een andere beoordeling leiden. Mocht de werkgever van eiser in de toekomst niet meer willen meewerken aan de aanvraag van een tijdelijke verblijfsvergunning, dan kan eiser daar bij die gelegenheid tegen opkomen. Het voorgaande brengt het Gerecht tot de conclusie dat verweerder gebruik heeft mogen maken van zijn bevoegdheid om de aanvraag van eiser af te wijzen.
Conclusie en gevolgen
9.1
Het beroep is gegrond. Het Gerecht zal de bestreden beschikking vernietigen, maar zal de rechtsgevolgen van de bestreden beschikking in stand laten. Dat betekent dat de afwijzing van de aanvraag van eiser om een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd in stand blijft.
9.2
Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht van USD 84,- aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Deze vergoeding bedraagt USD 782,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor de zitting, waarde per punt USD 391,-).

Beslissing

Het Gerecht:
  • verklaarthet beroep gegrond;
  • vernietigtde bestreden beschikking;
  • bepaaltdat de rechtsgevolgen van de bestreden beschikking in stand blijven;
  • veroordeeltverweerder tot betaling aan eiser van zijn proceskosten tot een bedrag van USD 782,-;
  • bepaaltdat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van USD 84,- aan hem vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. drs. S. Lanshage, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 3 november 2023, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Schaft, griffier.
Tegen deze beslissing staat hoger beroep open binnen
zes wekenna de dag van kennisgeving van de uitspraak.