ECLI:NL:OGEABES:2023:27

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
3 november 2023
Publicatiedatum
8 november 2023
Zaaknummer
BON202300139
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. drs. S. Lanshage
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag pleegzorgvergoeding op basis van onjuiste grondslag in bestuursrechtelijke procedure

In deze uitspraak beoordeelt het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een pleegzorgvergoeding op basis van het Besluit Pleegzorg BES. Eiseres, de grootmoeder van twee kleinkinderen, had een aanvraag ingediend voor een pleegzorgvergoeding, die door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport was afgewezen. De minister stelde dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor pleegzorg, omdat er geen sprake zou zijn van opgroei- en opvoedingsproblematiek. Eiseres voerde echter aan dat haar kleinkinderen, als gevolg van traumatische ervaringen, veel zorg en begeleiding nodig hadden. Het Gerecht oordeelde dat de minister de afwijzing had gebaseerd op een onjuiste grondslag. Het Gerecht concludeerde dat er wel degelijk sprake was van opgroei- en opvoedingsproblemen bij de kleinkinderen en dat eiseres recht had op een pleegzorgvergoeding. De bestreden beschikking werd vernietigd en de minister werd opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de minister veroordeeld tot betaling van proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE
Uitspraak
in de zaak tussen:
[eiseres],
domicilie kiezende ten kantore van haar advocaat te Bonaire,
eiseres,
gemachtigde: mr. M.M.A. van Lieshout,
tegen
de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
verweerder,
gemachtigde: mrs. L. Navia en S. van Lint, beiden advocaat te Bonaire.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt het Gerecht het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om een pleegzorgvergoeding in de zin van het Besluit Pleegzorg BES (hierna: het Besluit).
1.1 Bij beschikking van 13 juli 2022 heeft verweerder de aanvraag van eiseres om in aanmerking te komen voor pleegzorgvergoeding afgewezen.
1.2 Bij beschikking van 9 maart 2023 (de bestreden beschikking) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond en voor het overige ongegrond verklaard.
1.3 Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de bestreden beschikking. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4 Het Gerecht heeft het beroep van eisers op 21 september 2023 op zitting behandeld. Eiseres en haar gemachtigde waren daarbij aanwezig, vergezeld door [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, vergezeld door [naam afdelingshoofd] (afdelingshoofd Jeugdzorg, aanwezig via VC), [naam medewerker] (medewerker klantrelatie ZJCN), [naam teamcoördinator] (teamcoördinator Jeugdzorg), [naam zorgprofessional] (zorgprofessional) en [naam jeugdprofessional] (jeugdprofessional).
1.5 Zoals op zitting afgesproken, heeft eiseres na afloop van de zitting per e-mail aan het Gerecht en verweerder een afschrift opgestuurd van het Raadsrapport Voogdijraad CN-Civiele zaken van 31 mei 2021 (hierna: het raadsrapport). Verweerder heeft daarop per
e-mail van 5 oktober 2023 gereageerd.
Beoordeling door het Gerecht
2. Het Gerecht beoordeelt of de bestreden beschikking in stand kan blijven. Hij doet dat aan de hand van de beroepsgrond van eiseres.
2.1 Het Gerecht komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is. Verweerder heeft de afwijzing van de pleegzorgvergoeding gebaseerd op een onjuiste grondslag. Hierna legt het Gerecht uit hoe hij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat is relevant om te weten in deze zaak?
3.1 Eiseres is de oma van [naam kleinzoon 1] (geboren op [geboortedatum kleinzoon 1]) en [naam kleinzoon 2], (geboren op [geboortedatum kleinzoon 2). [Kleinzoon 1] en [kleinzoon 2] zijn de kinderen van haar dochter en diens voormalige partner. De vader van de kinderen heeft zijn zoons erkend, maar draagt geen gezag over hen. De dochter van eiseres, haar voormalige partner en [kleinzoon 1] en (later ook) [kleinzoon 2] woonden vanaf 2011 met tussenpozen in bij eiseres en haar echtgenoot. De dochter van eiseres heeft een aantal keer (al dan niet met haar kinderen) een korte periode een eigen woning gehuurd, maar is steeds weer teruggekeerd naar de woning van haar ouders.
3.2 De relatie tussen de dochter en haar voormalige partner is in december 2018 beëindigd. De dochter van eiseres is in augustus 2020 naar Nederland vertrokken met [kleinzoon 1] en [kleinzoon 2]. Eiseres heeft [kleinzoon 1] en [kleinzoon 2] na een verblijf van twee weken in Nederland teruggebracht naar Bonaire. Sindsdien wonen [kleinzoon 1] en [kleinzoon 2] bij eiseres en - tot zijn overlijden in november 2021 - haar echtgenoot. De dochter van eiseres is in november 2020 opgepakt in Nederland en daar gedetineerd geraakt. Op 16 december 2020 zijn eiseres en haar echtgenoot tot tijdelijk voogd benoemd en is het gezag van de dochter geschorst. Sinds het overlijden van haar echtgenoot draagt eiseres alleen de zorg voor [kleinzoon 1] en [kleinzoon 2].
Wat heeft verweerder aan de afwijzing ten grondslag gelegd?
4.1 Verweerder heeft aan de afwijzing van de pleegzorgvergoeding in het bestreden besluit, het verweerschrift en in de toelichting ter zitting verschillende wettelijke bepalingen ten grondslag gelegd. Deze bepalingen zijn opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
4.2 In de bestreden beschikking is aan de afwijzing van de aanvraag om een pleegzorgvergoeding ten grondslag gelegd dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor het afsluiten van een pleegzorgovereenkomst. Eiseres heeft namelijk de voorbereiding op het selectietraject niet succesvol afgerond, waardoor niet aan het in artikel 2 onder b van het Besluit geformuleerde vereiste is voldaan. Uit het interview/assessment dat met eiseres heeft plaatsgevonden als onderdeel van het voorbereidings- en selectietraject, blijkt haar motivatie en hulpvraag. Aangezien deze hulpvraag aansluit op de eerstelijnshulpverlening wordt bemoeienis van jeugdzorg niet nodig geacht. Daaruit volgt volgens verweerder ook dat pleegzorg niet de juiste voorziening is.
Het Gerecht begrijpt deze motivering van verweerder zo, dat het niet voldoen aan de voorwaarden voor het afsluiten van een pleegzorgovereenkomst per definitie meebrengt dat eiseres ook niet in aanmerking komt voor een pleegzorgvergoeding.
4.3 In het verweerschrift en de toelichting op de zitting heeft verweerder de afwijzing op een andere wijze gemotiveerd. Verweerder heeft erop gewezen dat op grond van artikel 4 van het Besluit alleen aanspraak kan worden gemaakt op een pleegzorgvergoeding als er sprake is van een pleegouder en van een pleegkind. Verweerder verwijst vervolgens naar de definitie van pleegzorg opgenomen in het eerste lid van het Besluit, namelijk een vorm van jeugdzorg waarbij een pleegouder een pleegkind als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt. Wat onder jeugdzorg moet worden verstaan blijkt vervolgens uit artikel 18.4.7a van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna de Invoeringswet), te weten: ondersteuning van en hulp aan jeugdigen, hun ouders, stiefouders of anderen, die een jeugdige behorende tot hun gezin verzorgen en opvoeden, bij opgroei- en opvoedingsproblemen of bij dreigende zodanige problemen. Volgens verweerder was ten tijde van de aanvraag om een pleegzorgvergoeding geen sprake van opgroei- en opvoedingsproblematiek. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft verweerder erop gewezen dat eiseres bij haar aanvraag zelf uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven geen opvoedkundige hulpvraag te hebben, maar alleen een behoefte aan financiële bijstand.
Er was daarom geen sprake van jeugdzorg en daarmee geen sprake van pleegzorg, zodat eiseres geen recht heeft op een pleegzorgvergoeding, aldus nog steeds verweerder.
Wat voert eiseres daar tegen aan?
5. Eiseres voert aan dat zij wel voldoet aan de voorwaarden voor een pleegzorgvergoeding. Anders dan verweerder stelt, is er namelijk wél sprake van een hulpvraag en van opvoedingsproblemen. Op de zitting heeft eiseres toegelicht dat haar kleinkinderen veel zorg en begeleiding nodig hebben vanwege het trauma dat zij hebben opgelopen als gevolg van de gebeurtenissen die zij met hun ouders hebben meegemaakt. [Kleinzoon 1] heeft vanwege deze problematiek recent een traject (traumaweek) gevolgd bij Mental Health Caribbean (MHC). Ook haar jongste kleinzoon [kleinzoon 2] gaat op korte termijn deze behandeling volgen. De gemachtigde van eiseres heeft in dit verband gewezen op de inhoud van het raadsrapport waaruit haars inziens duidelijk volgt dat wel degelijk sprake is van een hulpvraag van eiseres en van opvoedingsproblematiek.
Kan de inhoud van het raadsrapport worden betrokken bij de beoordeling?
6.1 Verweerder betoogt in zijn reactie van 5 oktober 2023 dat het raadsrapport waarop eiseres zich beroept niet bij de beoordeling mag worden betrokken. Alleen de feiten en omstandigheden die speelden ten tijde van de bestreden beschikking mogen bij de beoordeling worden betrokken (beoordeling ex tunc). Verweerder was ten tijde van de bestreden beschikking niet op de hoogte van het raadsrapport en kon daarvan ook niet op de hoogte zijn.
6.2 Het Gerecht volgt verweerder niet in dit betoog en neemt het rapport om de volgende redenen wel mee. Het Gerecht stelt voorop dat er geen rechtsregel is die eiseres belet om in beroep nadere (bewijs)stukken ter onderbouwing van haar stellingen te overleggen. Eiseres heeft tijdens de zitting aan dit rapport gerefereerd en kort na de zitting het rapport overgelegd met instemming van verweerder. Verweerder heeft op de inhoud hiervan kunnen reageren.
6.3 Het rapport bevat feiten en omstandigheden die dateren van vóór de bestreden beschikking, die relevant zijn voor de in de bestreden beschikking gemaakte beoordeling.
De omstandigheid dat verweerder niet op de hoogte was van het raadsrapport ten tijde van het nemen van de bestreden beschikking, is op zichzelf geen reden voor het Gerecht om het rapport buiten beschouwing te laten.
6.4 Tot slot betrekt het Gerecht bij zijn oordeel om het rapport mee te nemen dat de bestreden beschikking gebaseerd is op een onjuiste grondslag. Het Gerecht komt tot dat oordeel ook zonder de inhoud van het raadsrapport. De bestreden beschikking wordt vanwege de onjuiste grondslag vernietigd. Voor het antwoord op de vraag of de rechtsgevolgen in van de bestreden beschikking in stand kunnen blijven, is de inhoud van het raadsrapport ook relevant.
Zijn er opgroei- en opvoedingsproblemen?
7. De eerste vraag die het Gerecht moet beantwoorden is of bij [kleinzoon 1] en [kleinzoon 2] sprake is van opgroei- en opvoedingsproblematiek. Het Gerecht beantwoordt deze vraag bevestigend en verwijst daarvoor allereerst naar de inhoud van het raadsrapport. Daarin staat onder meer geschreven dat uit onderzoek van de voogdrijraad naar voren komt dat zowel [kleinzoon 1] als [kleinzoon 2] een trauma hebben opgelopen als gevolg van de ingrijpende levensgebeurtenissen die zij hebben meegemaakt met hun ouders. Bij beide kinderen zijn gedragsproblemen vastgesteld. Eiseres heeft hiervoor hulp en ondersteuning gevraagd aan Mental Health Caribbean (MHC), ook om zelf beter te kunnen omgaan met de gedragsproblemen van haar kleinkinderen.
7.1 Over het gedrag van [kleinzoon 1] staat in het rapport vermeld dat hij agressief kan reageren als het hem te veel wordt en dat hij dan last kan hebben van black-outs. Tijdens een woede-uitbarsting heeft hij een jongen zodanig verwond dat deze naar het ziekenhuis moest. Bij [kleinzoon 1] is in januari 2021 PTSS vastgesteld en vanaf die periode heeft hij gesprekken gevoerd met een psychoog, gericht op het verminderen van zijn woede-uitbarstingen. Eiseres heeft op de zitting toegelicht dat [kleinzoon 1] recent nog gedurende een week een traumabehandeling heeft gehad bij het MHC.
7.2 Over het gedrag van [kleinzoon 2] staat in het rapport geschreven dat hij door eiseres is aangemeld bij een kinderpsycholoog omdat hij grensoverschrijdend seksueel gedrag vertoonde richting eiseres. In 2018 vertoonde [kleinzoon 2] gedrag dat past bij verlatingsangst. Op school heeft hij af en toe de neiging om agressief te reageren naar andere leerlingen. Op de zitting heeft eiseres toegelicht dat [kleinzoon 2] binnenkort bij het MHC dezelfde behandeling zal krijgen als zijn broer.
Waren deze problemen er ook ten tijde van de aanvraag?
8. De volgende vraag die ter beantwoording voorligt is op welke moment(en) sprake is/was van deze problematiek bij de kleinkinderen van eiseres. Het Gerecht leidt uit de inhoud van het raadsrapport af deze problematiek van meet af aan heeft bestaan, aangezien deze voortkomt uit de periode dat de opvoeding (in hoofdzaak) in handen was van hun ouders, waarin de jongens aan traumatiserende gebeurtenissen zijn blootgesteld. Het Gerecht leidt uit de toelichting van eiseres op de zitting af dat deze problematiek nog steeds actueel is. [Kleinzoon 1] is immers recent nog vanwege zijn trauma’s behandeld en [kleinzoon 2] zal hiervoor op korte termijn een behandeling volgen. Dit betekent ook dat deze problematiek ten tijde van de aanvraag om een pleegzorgvergoeding tevens aan de orde was.
Was er sprake van een hulpvraag gericht op deze problematiek?
9. Anders dan verweerder betoogt, is het Gerecht van oordeel dat eiseres ten tijde van de aanvraag een hulpvraag had die (mede) verband hield met deze opvoedingsproblematiek. In het raadsrapport staat immers beschreven dat eiseres de hulp van MHC heeft ingeschakeld om zelf beter te kunnen omgaan met de gedragsproblemen van haar kleinkinderen. Op de zitting heeft eiseres verder toegelicht dat zij niet meer de jongste is en dat zij er sinds het overlijden van haar man alleen voor staat. Haar kleinzoons kampen met een trauma en eiseres heeft hulp nodig om hen daarbij te begeleiden. Eiseres wil haar kleinzoons activiteiten kunnen aanbieden waar zij van opbloeien en behoefte aan hebben, zoals een lidmaatschap bij een voetbalclub. Haar kleinzoons leven nu te veel in hun eigen wereld en zitten te veel op elkaars lip. Mede met een pleegzorgvergoeding hoopt eiseres dit te kunnen realiseren.
Is aan de overige vereisten van de definitie van jeugdzorg voldaan?
10.1 Het Gerecht is van oordeel dat ook voor het overige aan de definitie is voldaan van jeugdzorg in de zin van artikel 18.4.7a van de Invoeringswet. Niet ter discussie staat namelijk dat eiseres haar kleinszoons verzorgt en opvoedt als behorende tot haar gezin.
10.2 Pleegzorg is gedefinieerd als een vorm van jeugdzorg waarbij een pleegouder een pleegkind als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt. De situatie van eiseres voldoet ook aan deze definitie, behalve dat met eiseres nog geen pleegzorgovereenkomst is gesloten. Naar het oordeel van het Gerecht is niet gebleken dat eiseres niet voldoet of niet kan voldoen aan de voorwaarden uit artikel 2 van het Besluit. Dat betekent dat eiseres in beginsel in aanmerking komt voor (het sluiten van) een pleegzorgovereenkomst en dat zij recht heeft op een pleegzorgvergoeding.
Zijn er andere reden om de pleegzorgvergoeding af te wijzen?
11. Verweerder heeft benadrukt dat de situatie van eiseres en haar kleinkinderen niet overeenkomt met de wijze waarop pleegzorg in de regel plaatsvindt, namelijk een situatie waarin een kind vanwege een crisissituatie vanuit zijn eigen gezin wordt geplaatst bij pleegouders met wie verweerder een pleegzorgovereenkomst is aangegaan.
11.1 Hoewel verweerder moet worden nagegeven dat de situatie van eiseres op het eerste gezicht afwijkt van deze ‘standaardsituatie’, heeft bij eiseres en haar kleinszoons nader beschouwd niet iets wezenlijk anders plaatsgevonden. Uit de gegeven toelichting op de zitting en het raadsrapport blijkt namelijk dat de verzorging en opvoeding van [kleinzoon 1] en [kleinzoon 2] aanvankelijk lag bij hun ouders en dat zij ook de financiële verantwoordelijkheid droegen. Dat de jongens inwoonden bij eiseres en haar man, maakt dat niet anders. Pas nadat eiseres haar kleinkinderen in augustus/september 2020 vanuit Nederland terug naar Bonaire heeft meegenomen, zijn eiseres en haar echtgenoot de jongens gaan opvoeden en verzorgen en zijn [kleinzoon 1] en [kleinzoon 2] deel gaan uitmaken van hun gezin. Dat eiseres niet al in augustus/september 2020 een aanvraag heeft ingediend om een pleegzorgvergoeding, betekent niet dat zij dit nu niet alsnog kan doen.
12.1. Verweerder heeft ook zijn zorg geuit dat toekenning van pleegzorgvergoeding aan eiseres zal leiden tot ongewenste precedentwerking. Op Bonaire zijn namelijk veel grootouders intensief betrokken bij de opvoeding van hun kleinkinderen. Verweerder vreest ervoor dat deze grootouders in navolging van eiseres ook een beroep gaan doen op deze (schaarse) voorziening.
12.2. Het Gerecht overweegt dat het geval van eiseres zich in ieder geval op twee punten onderscheidt van veel andere gevallen. Uit het voorgaande blijkt immers dat voor de vraag of een betrokkene in aanmerking komt voor pleegzorgvergoeding allereerst moet worden gekeken of sprake is van opvoedingsproblematiek. Daarvan zal in veel gevallen geen sprake zijn. Daarna moet nog zijn voldaan aan het vereiste dat het kind is gaan behoren tot het gezin van zijn pleegouders. Omdat ouders vaak – anders dan bij eiseres het geval is - nog wel in beeld blijven, betekent intensieve betrokkenheid van grootouders in die gevallen niet dat het kind onderdeel is gaan uitmaken van het gezin van de grootouders.
13. Ook de omstandigheid dat eiseres is aangewezen als tijdelijk voogd van [kleinzoon 1] en [kleinzoon 2], leidt niet tot een ander oordeel. Uit de nota van toelichting bij het Besluit blijkt immers expliciet dat het mogelijk is dat een pleegouder ook voogd wordt van het kind.
14. Het Gerecht heeft verweerder per e-mailbericht van 26 september 2023 de vraag voorgelegd of er nog andere redenen bestaan waarom eiseres (toch) niet in aanmerking komt voor pleegzorgvergoeding. Uit de reactie van verweerder van 5 oktober 2023 blijkt niet van zulke redenen.
Conclusie en gevolgen
15.1 Het Gerecht komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat de grondslag in de bestreden beschikking voor de afwijzing van de pleegzorgvergoeding niet deugt. Het beroep is daarom gegrond en het Gerecht zal de bestreden beschikking vernietigen. Ook de grondslag waarop verweerder de afwijzing baseert in zijn verweerschrift en de toelichting op de zitting kan de afwijzing van het verzoek van eiseres niet dragen. Dat betekent dat de ook de rechtsgevolgen van de bestreden beschikking niet in stand kunnen blijven. Verweerder zal daarom een opnieuw op het bezwaar van eiseres moeten beslissen met in achtneming van deze uitspraak. Dat betekent dus dat als eiseres voldoet aan de voorwaarden uit artikel 2 van het Besluit, verweerder met eiseres een pleegzorgovereenkomst moet sluiten en haar een pleegzorgvergoeding moet toekennen.
15.2 Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van USD 28,- aan eiseres vergoeden. Het Gerecht stelt vast dat bij eiseres ten onrechte een bedrag aan USD 28,- aan griffierechten in rekening is gebracht. Dat had USD 84,- moeten zijn. Nu eiseres echter USD 28,- heeft betaald, is dat ook het bedrag dat verweerder aan eiseres moet vergoeden. Eiseres krijgt ook een vergoeding van haar proceskosten. Deze vergoeding bedraagt USD 782,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor de zitting, waarde per punt USD 391,-).
Beslissing
Het Gerecht:
  • verklaarthet beroep gegrond;
  • vernietigtde bestreden beschikking;
  • bepaaltdat verweerder binnen vier maanden na deze uitspraak opnieuw op het bezwaar van eiseres zal beslissen met in achtneming van de inhoud van deze uitspraak;
  • veroordeeltverweerder tot betaling aan eiseres van haar proceskosten tot een bedrag van USD 782,-;
  • bepaaltdat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van USD 28,- aan haar vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. drs. S. Lanshage, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 3 november 2023, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Schaft, griffier.
Tegen deze beslissing staat hoger beroep open binnen
zes wekenna de dag van kennisgeving van de uitspraak.

Besluit Pleegzorg BES

Artikel 1
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

onze Minister:Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

pleegkind:persoon die vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar pleegzorg ontvangt en die
1°. de leeftijd van eenentwintig jaar nog niet heeft bereikt;
2°. de leeftijd van eenentwintig jaar doch niet de leeftijd van drieëntwintig jaar heeft bereikt en ten aanzien van wie is bepaald:
– dat de voortzetting van pleegzorg noodzakelijk is;
– dat na beëindiging van pleegzorg binnen een termijn van een half jaar hervatting van de pleegzorg noodzakelijk is.

pleegouder:persoon die een pleegkind niet zijnde zijn kind of stiefkind, als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt en daartoe een pleegzorgovereenkomst als bedoeld in artikel 3 heeft gesloten met een pleegzorgaanbieder;

pleegzorg:vorm van jeugdzorg waarbij een pleegouder een pleegkind als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt;

pleegzorgaanbieder:aanbieder van jeugdzorg als bedoeld in artikel 18.4.7a van de wet, die pleegzorg biedt;

wet:Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
Artikel 2
1.De pleegzorgaanbieder sluit een pleegzorgovereenkomst met een pleegouder indien deze voldoet aan de volgende voorwaarden:
a. de pleegouder heeft ten minste de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt. Van deze voorwaarde kan worden afgeweken als dat naar het oordeel van de pleegzorgaanbieder wenselijk is in het belang van het pleegkind;
b. de pleegouder heeft met goed gevolg een door de pleegzorgaanbieder aangeboden voorbereidings- en selectietraject afgerond;
c. de pleegouder beschikt over een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in artikel 15 van de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag BES die niet ouder is dan zes maanden.
d. de pleegouder beschikt over een verklaring van geen bezwaar die is afgegeven door de Voogdijraad BES, waaruit blijkt dat er geen bezwarende feiten en omstandigheden zijn voor de plaatsing van een pleegkind.
Artikel 4
1.Een pleegzorgaanbieder verstrekt aan een pleegouder een vergoeding voor de verzorging en opvoeding van het in het gezin van de pleegouder geplaatste pleegkind, bestaande uit een basisbedrag, welk bedrag kan worden vermeerderd met een toeslag, of verminderd met een korting. Daarnaast kan een pleegzorgaanbieder een vergoeding van bijzondere kosten aan pleegouders verstrekken.
2.Bij regeling van Onze Minister worden regels gesteld over:
a. de hoogte van het basisbedrag en het maximumbedrag van de toeslagen, welke bedragen voor de onderscheiden leeftijdscategorieën van pleegkinderen en de onderscheiden openbare lichamen kunnen verschillen.
b. de omstandigheden waaronder een toeslag of een korting wordt verleend of toegepast;
c. de dagen waarover het basisbedrag en de toeslagen worden verleend en de kortingen worden toegepast, en
d. de vergoeding van bijzondere kosten die de pleegouder maakt ten behoeve van het pleegkind, waaronder de gevallen waarin bijzondere kosten worden vergoed.

Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Artikel 18.4.7a
Voor de toepassing van de artikelen 18.4.7b, 18.4.7c, 18.4.7d, 18.4.7e, 18.4.7f, 18.4.7g, 18.4.7h en 18.4.7i wordt verstaan onder:

aanbieder van jeugdzorg:de natuurlijke persoon, de rechtspersoon of een samenwerkingsverband dat op Bonaire, Sint Eustatius of Saba daartoe door het Rijk gefinancierde jeugdzorg verleent;

calamiteit:niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft op de kwaliteit van de jeugdzorg of (gezins)voogdij en die tot een ernstig schadelijk gevolg voor of de dood van een jeugdige of een ouder heeft geleid;

dossier:geheel van schriftelijke of elektronisch vastgelegde gegevens met betrekking tot de verlening van door het rijk gefinancierde jeugdzorg of (gezins)voogdij aan een jeugdige of ouder;

geweld bij de verlening van jeugdzorg of de uitvoering van (gezins)voogdij:lichamelijk, geestelijk of seksueel geweld jegens een jeugdige of een ouder, of bedreiging daarmee, door iemand die werkzaam is voor een aanbieder van jeugdzorg of een (gezins)voogdij-instelling, of door een andere jeugdige of ouder met wie de jeugdige of ouder gedurende het etmaal of een dagdeel bij de aanbieder van jeugdzorg of (gezins)voogdij- instelling verblijft;

(gezins)voogdij-instelling:instelling die gezinsvoogdij verleent en voogdij uitoefent;

gezinsvoogdij:de uitvoering van een door de rechter opgelegde maatregel tot ondertoezichtstelling op grond van artikel 1:254 van het Burgerlijk Wetboek BES;

jeugdige:een persoon die:
1°. de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, of
2°. de leeftijd van drieëntwintig jaren nog niet heeft bereikt en voor wie:
– voortzetting van jeugdzorg, die was aangevangen vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar, noodzakelijk is, of voor wie vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar is gebleken dat jeugdzorg noodzakelijk is, of
– na beëindiging van jeugdzorg die was aangevangen vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar, binnen een termijn van een half jaar hervatting van jeugdzorg noodzakelijk is;

jeugdzorg:ondersteuning van en hulp aan jeugdigen, hun ouders, stiefouders of anderen, die een jeugdige als behorende tot hun gezin verzorgen en opvoeden, bij opgroei- en opvoedingsproblemen of bij dreigende zodanige problemen;

Onze Ministers:Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Onze Minister van Veiligheid en Justitie;

voogdij:de uitoefening van de voogdij na een door de rechter opgelegde maatregel tot ontheffing of ontzetting uit de ouderlijke macht op grond van de artikelen 1:267 en 1:269 van het Burgerlijk Wetboek BES;

voogdijraad:de voogdijraad, bedoeld in artikel 1:238 van het Burgerlijk Wetboek BES.