ECLI:NL:OGEABES:2023:26

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
23 oktober 2023
Publicatiedatum
6 november 2023
Zaaknummer
BON202300423
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en loondoorbetaling in kort geding bij arbeidsongeschiktheid

In deze zaak, die voor het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba is behandeld, vordert de eiser, een werknemer van HBB B.V., loondoorbetaling na een ontslag op staande voet. De werknemer is sinds 18 november 2022 arbeidsongeschikt en heeft in de maanden voorafgaand aan zijn ontslag onvoldoende gecommuniceerd over zijn gezondheidstoestand. HBB B.V. heeft de werknemer op 1 september 2023 op staande voet ontslagen, omdat zij ervan uitging dat hij na 27 augustus 2023 weer aan het werk kon gaan, gebaseerd op eerdere communicatie van de werknemer. De werknemer betwist echter de geldigheid van het ontslag en vordert doorbetaling van zijn loon, omdat hij van mening is dat er geen dringende reden voor ontslag was.

De rechter oordeelt dat de reden voor het ontslag niet als dringende reden kan worden aanvaard. De werknemer had op het moment van ontslag nog geen nieuwe beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid gehad en HBB had niet mogen aannemen dat hij weer kon werken. De rechter concludeert dat het ontslag nietig is en wijst de vordering van de werknemer tot doorbetaling van het loon toe, inclusief vertragingsrente en wettelijke rente. HBB wordt ook veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis is uitgesproken op 23 oktober 2023 door rechter J.R. Veerman.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA zittingsplaats Bonaire

Registratienummer : BON202300423
Datum beslissing : 23 oktober 2023
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van
[eiser],
wonende te Bonaire,
gemachtigde: mr. E.J. Winkel,
tegen
de besloten vennootschap
HBB B.V.,
gevestigd te Bonaire,
gemachtigde: mr. M.M.A. van Lieshout.
Partijen worden hierna [eiser] en HBB genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met producties
  • het verweerschrift van gedaagde
  • de mondelinge behandeling op 9 oktober 2023, waar partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Vanaf 31 augustus 2020 is [eiser] werkzaam bij HBB als allround onderhoud medewerker krachtens een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, tegen een salaris van laatstelijk USD 15,50 bruto per uur.
2.2.
In de (schriftelijke) arbeidsovereenkomst is bepaald dat in geval van ziekte de werknemer naar de SVB-arts of een door de werkgever aan te wijzen specialist gaat voor controle. De werknemer zal zich gedurende de gehele duur van de arbeidsongeschiktheid houden aan de voorschriften van deze arts, alsook van die van de werkgever. Bij gebreke van een brief van de SVB-arts of de medisch specialist die de duur van afwezigheid wegens ziekte of een ongeval bevestigt, zal de werknemer geen recht hebben op doorbetaling van het loon. De werknemer dient de werkgever op de hoogte te houden van de voortgang van de arbeidsongeschiktheid en voorts alle informatie verstrekken die redelijkerwijs in dat verband verlangd kan worden, hier ook op straffe van verval van het recht op doorbetaling van het loon.
2.3.
Vanaf 18 november 2022 is [eiser] wegens ziekte arbeidsongeschikt.
2.4.
In de maanden daarna hebben partijen met elkaar gemaild over onder meer het gebruik van de werktelefoon, een afrekening van vakantiedagen, afgifte van loonstroken en jaaropgaven en (het laten vervallen van) het concurrentiebeding in de arbeidsovereenkomst. HBB heeft daarbij meerdere keren aan [eiser] gevraagd hoe het met zijn gezondheidssituatie ging, waarop [eiser] telkens geen duidelijk of gedetailleerd antwoord gaf. Na verloop van tijd ontstond er, zo blijkt uit de verzonden e-mails, bij HBB wat irritatie over het feit dat [eiser] wel overal op het eiland werd gezien maar collega’s op straat niet groette en verder maar weinig informatie gaf aan HBB over hoe het met hem ging. In dat verband schreef HBB op 19 april 2023 aan [eiser]:
(…). Uiteraard hebben wij alle begrip voor uw huidige situatie, en we willen niets anders dan een spoedig herstel. Ook willen we nogmaals benadrukken dat het voor onze bedrijfsvoering uiterst belangrijk is om te weten hoe het met onze werknemers gaat, ook al zijn deze onverhoopt ziek is het fijn om te weten wat de status is.
Ik stel u dan ook in de gelegenheid tot en met aanstaande vrijdag de 21e april, ons te voorzien van een bericht waarin u kunt aangeven wat er met uw artsen is besproken, en dan doelen we op de status van uw afwezigheid. We vragen u niet om uw ziektebeeld, alleen de afspraken met uw artsen.
(…)
Niet duidelijk is of [eiser] op deze e-mail heeft gereageerd, maar daarna, in een e-mail van 27 juni 2023, informeerde hij HBB in ieder geval wel dat hij bij zijn ‘geneesheer’ was geweest die hem vertelde dat hij nog steeds arbeidsongeschikt was en dat hij dat nog twee maanden zou zijn en dat hij tegen die tijd weer een afspraak met hem zou hebben.
2.5.
Met een e-mail van 8 augustus 2023 kwam de gemachtigde van HBB in deze zaak in beeld. Zij schreef aan [eiser] dat HBB met groeiende bezorgdheid moest constateren dat hij een schokkend gebrek aan communicatie toonde met betrekking tot zijn ziekte en zijn daarmee samenhangende afwezigheid op het werk. Daarbij onderstreepte zij dat HBB, hoewel begripvol in tijden van nood, geen enkele vorm van nalatigheid, desinteresse of minachting voor verantwoordelijkheid tolereert, en dat [eiser] door deze situatie de geloofwaardigheid van zijn intenties en betrokkenheid bij HBB ernstig ondermijnt. [eiser] werd in dezelfde
e-mail verzocht om binnen 24 uren contact op te nemen met HBB om haar op de hoogte te stellen van zijn huidige toestand, een volledige uitleg te geven van zijn ziekte(beeld) en de verwachte duur van zijn afwezigheid, bij gebreke waarvan HBB [eiser] op staande voet zou ontslaan.
2.6.
De gemachtigde van [eiser] heeft op deze e-mail op 9 augustus 2023 geantwoord dat [eiser] haar op 27 juni 2023 nog heeft bericht dat hij nog altijd arbeidsongeschikt was en dat hij over twee maanden weer een afspraak zou hebben met de verzekeringsarts, maar dat daarvoor nog geen definitieve afspraak was gemaakt. Hij moest daarover nog worden gebeld. Voorts heeft de gemachtigde in die e-mail geschreven dat [eiser] waarschijnlijk voor de komende tijd arbeidsongeschikt zal blijven en dat het klopt dat [eiser] weleens naar buiten gaat maar dat dat op advies van zijn psychiater is. Tot slot schreef de gemachtigde dat [eiser] HBB in het vervolg beter zou informeren over zijn arbeidsongeschiktheid.
2.7.
Bij brief van de gemachtigde van HBB van 1 september 2023 is [eiser] op staande voet ontslagen. In de brief staat daarover onder meer:
In uw laatste communicatie aan werkgever, d.d. 27 juni 2023, heeft u aangegeven dat uw arbeidsongeschiktheid (wederom) door de geneesheer is verlengd, ditmaal voor een periode van 2 maanden. Dat betekent dat uw arbeidsongeschiktheidsperiode, nu cliënte geen andersluidend bericht van u heeft mogen ontvangen, op 27 augustus 2023 is afgelopen.
Na het verstrijken van de arbeidsongeschiktheidsperiode heeft u geen enkele communicatie met Haafkes Bouw Bonaire B.V. geïnitieerd om uw afwezigheid te rechtvaardigen. (…)
Uw dienstverband bij Haafkes Bonaire B.V. wordt met onmiddellijke ingang beëindigd. (…)
2.8.
In een per e-mail verzonden brief van 5 september 2023 heeft de gemachtigde van [eiser] hierop aan HBB geschreven dat er geen dringende reden is voor het ontslag op staande voet zoals door HBB gegeven. Hij verwijst in die brief naar zijn e-mail van 9 augustus 2023 waarin hij aangaf dat [eiser] eind augustus wederom door de verzekeringsarts zou worden gezien, maar dat daarvoor nog een afspraak moest worden gemaakt en dat hij daarvoor gebeld zou worden. Op de datum van het ontslag was hij daarvoor nog niet gebeld. Pas op 4 september 2023 werd zijn periode van arbeidsongeschiktheid verlengd tot 11 december 2023. Het ontslag was daarom, zo schreef de gemachtigde tot slot, nietig op grond waarvan namens [eiser] aanspraak werd gemaakt op doorbetaling van het loon.

3.De vordering

3.1. [
eiser] vordert HBB te bevelen, het loon, althans het ziekengeld (80%) van eiser, vastgesteld op USD 15,50 per uur bruto, vanaf 1 september 2023 voorlopig te betalen en door te blijven betalen, zulks vermeerderd met de vertragingsrente ex artikel 7A:1614q BW BES, alsmede de wettelijke rente voor zover van toepassing totdat de rechter in eerste aanleg op de eerdaags door Valkburg in te stellen bodemprocedure over het ontslag zal hebben beslist, alsmede HBB te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2. [
eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat het ontslag nietig is, waardoor HBB het loon moet doorbetalen. HBB voert daarop gemotiveerd verweer. Op de stellingen en het verweer wordt hierna, (verder) ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang van [eiser] bij de gevraagde voorziening volgt uit de aard van de vordering, namelijk, de doorbetaling van het loon na een naar stelling van [eiser] ten onrechte gegeven ontslag op staande voet.
4.2.
Een arbeidsovereenkomst kan met onmiddellijke ingang worden beëindigd wegens een dringende reden (zie artikel 7A:1615o lid 1). Die dringende reden moet dermate zwaarwegend zijn dat van degene die de arbeidsovereenkomst opzegt, redelijkerwijze niet kan worden verlangd de arbeidsovereenkomst nog langer voort te zetten.
4.3.
De dringende reden die HBB aan het ontslag ten grondslag legt is dat zij ervan uit mocht gaan dat [eiser] zonder een andersluidend bericht na 27 augustus 2023 weer aan het werk kon gaan. De gemachtigde van [eiser] had zijn gemachtigde namelijk op 27 juni 2023 geschreven dat de verzekeringsarts de periode van arbeidsongeschiktheid op dat moment met twee maanden had verlengd. Na die twee maanden verscheen [eiser] niet op het werk en liet hij ook anderszins niet van zich horen. HBB stelt dat [eiser] daarmee in strijd heeft gehandeld met zijn verplichtingen uit hoofde van de arbeidsovereenkomst en de redelijke verwachtingen die HBB daarbij mocht hebben.
4.4.
De gegeven reden is niet valide, althans kan deze niet als een dringende reden worden aanvaard. Uit de omstandigheid dat de gemachtigde van [eiser] op 27 juni 2023 heeft geschreven dat de periode van arbeidsongeschiktheid met twee maanden was verlengd, heeft HBB niet mogen afleiden dat [eiser] direct daarna weer aan het werk kon gaan. De gemachtigde heeft immers ook geschreven dat de arbeids(on)geschiktheid eind augustus opnieuw zou worden beoordeeld maar dat daarvoor nog geen afspraak met de verzekeringsarts was gemaakt. Daarover moest [eiser] nog worden gebeld. Zoals onbestreden door [eiser] is aangevoerd was hij daarvoor op 1 september, de datum van het ontslag op staande voet, nog niet gebeld. Uiteindelijk is hij pas op 4 september 2023 gebeld waarna zijn periode van arbeidsongeschiktheid na een telefonische beoordeling op dezelfde dag tot 11 december 2023 verlengd.
4.5.
Gelet op de aan de het ontslag ten grondslag gelegde dringende reden ligt de vraag dan voor of [eiser] tegen het einde van augustus HBB had moeten informeren over het feit dat er op dat moment nog geen (nieuwe) beoordeling was geweest. Het antwoord daarop is ontkennend. Gelet op het bericht van de gemachtigde van [eiser] van 27 juni 2023 zou het netjes zijn geweest als [eiser] tegen het einde van de daarin genoemde termijn iets van zich zou hebben laten horen, maar dat laat onverlet dat er op dat moment niets te vertellen was. [eiser] had de verzekeringsarts nog niet opnieuw gezien en, zoals hij onbestreden ter zitting heeft gesteld, was hij voor zo’n nieuwe beoordeling ook nog niet benaderd.
4.6.
Bovendien heeft de gemachtigde van [eiser] in een e-mail aan HBB van 9 augustus 2023 geschreven, althans kan uit die e-mail worden afgeleid, dat [eiser] onder behandeling was van een psychiater en voorlopig nog niet aan het werk kon gaan. Het had dan ook voor de hand gelegen dat toen HBB op
1 september nog niets van [eiser] had vernomen, zij hem of zijn gemachtigde naar de stand van zaken had gevraagd. Zonder een bericht daarover, had HBB er in ieder geval niet van kunnen uitgaan dat hij op dat moment weer beter was en weer aan het werk zou gaan.
4.7.
Begrijpelijk is het dat HBB geïrriteerd is over de wijze waarop [eiser] tijdens zijn ziekteperiode met haar over het verloop daarvan heeft gecommuniceerd De toon die door hem naar HBB is aangeslagen, is niet in overeenstemming met wat van een goed werknemer verwacht mag worden, maar mogelijk ligt de oorzaak daarvan in de mentale problemen waarmee [eiser] zich geconfronteerd ziet. Maar hoe dan ook, kan het uitblijven van een bericht van zijn kant op 1 september, voor HBB in redelijkheid geen aanleiding zijn voor een ontslag op staande voet, ook niet als daarbij de weinig adequate wijze van communiceren van [eiser] met HBB in de periode van daarvoor zou worden betrokken.
4.8.
Gelet op het voorgaande is te verwachten dat de rechter in een door [eiser] te entameren bodemprocedure zal concluderen dat het ontslag nietig is. De vordering tot doorbetaling van het loon zal daarom, met de gevorderde verhoging ex artikel 7A:1614q BW BES, worden toegewezen in dit kort geding.
4.9.
HBB zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze worden aan de zijde van [eiser] begroot op USD 251,00 voor het griffierecht, USD 136,58 voor de deurwaarder en USD 559,00 in verband met het salaris van de gemachtigde.

5.De beslissing

Het gerecht, bij wijze van voorlopige voorziening in kort geding,
5.1.
veroordeelt HBB tot doorbetaling van het loon, althans het ziekengeld (80%) van [eiser] van USD 15,50 bruto per uur vanaf 1 september 2023, te vermeerderen met de vertragingsrente ex artikel 7A:1614q BW BES, en alles te vermeerderen met de wettelijke rente na het verschuldigd worden daarvan,
5.2.
veroordeelt HBB in de kosten van de procedure, aan de zijde van HBB begoot op USD 946,58,
5.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Veerman, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 oktober 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.