In deze zaak heeft de eiser, wonende te Bonaire, een kort geding aangespannen tegen twee gedaagden, waarbij hij vorderde dat zij een woning op een perceel huurgrond zouden ontruimen. De eiser had het perceel sinds 1984 in gebruik en had de woning aanvankelijk gratis ter beschikking gesteld aan de zoon van gedaagde 1 en diens echtgenote, gedaagde 2. Na het overlijden van de zoon in 2015 bleef gedaagde 2 met haar kinderen in de woning wonen, en begon zij een maandelijkse vergoeding van USD 75,00 te betalen aan de eiser. In januari 2023 heeft de eiser gedaagde 2 verzocht om de woning te verlaten, wat leidde tot een betalingsachterstand van USD 1.350,00. Na een sommatie heeft gedaagde 2 de achterstand direct betaald.
De eiser stelde dat er sprake was van een bruikleenovereenkomst die hij had ontbonden, terwijl gedaagde 2 betwistte dat er geen huurovereenkomst was. De rechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was voor de ontruiming, aangezien de eiser al jaren een andere woning op Bonaire had en geen bijzondere plannen had met de huurwoning. Bovendien was er geen evident gegronde vordering, omdat gedaagde 2 maandelijks een vergoeding betaalde, wat duidt op een huurovereenkomst. De rechter wees de vordering tot ontruiming af en veroordeelde de eiser in de proceskosten.