ECLI:NL:OGEABES:2023:25

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
25 oktober 2023
Publicatiedatum
6 november 2023
Zaaknummer
BON202300450
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot ontruiming van een perceel huurgrond in kort geding

In deze zaak heeft de eiser, wonende te Bonaire, een kort geding aangespannen tegen twee gedaagden, waarbij hij vorderde dat zij een woning op een perceel huurgrond zouden ontruimen. De eiser had het perceel sinds 1984 in gebruik en had de woning aanvankelijk gratis ter beschikking gesteld aan de zoon van gedaagde 1 en diens echtgenote, gedaagde 2. Na het overlijden van de zoon in 2015 bleef gedaagde 2 met haar kinderen in de woning wonen, en begon zij een maandelijkse vergoeding van USD 75,00 te betalen aan de eiser. In januari 2023 heeft de eiser gedaagde 2 verzocht om de woning te verlaten, wat leidde tot een betalingsachterstand van USD 1.350,00. Na een sommatie heeft gedaagde 2 de achterstand direct betaald.

De eiser stelde dat er sprake was van een bruikleenovereenkomst die hij had ontbonden, terwijl gedaagde 2 betwistte dat er geen huurovereenkomst was. De rechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was voor de ontruiming, aangezien de eiser al jaren een andere woning op Bonaire had en geen bijzondere plannen had met de huurwoning. Bovendien was er geen evident gegronde vordering, omdat gedaagde 2 maandelijks een vergoeding betaalde, wat duidt op een huurovereenkomst. De rechter wees de vordering tot ontruiming af en veroordeelde de eiser in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA zittingsplaats Bonaire

Registratienummer : BON202300450
Datum beslissing : 25 oktober 2023
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van
[eiser],
wonende te Bonaire,
gemachtigde: mr. A.T.C. Nicolaas,
tegen

1.[gedaagde 1],

wonende te Bonaire,
procederend in persoon,
en,

2.[gedaagde 2],

wonende te Bonaire,
gemachtigde: mr. E.J. Winkel.
Partijen worden hierna [eiser], [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met producties
  • de producties 1 -3 van [gedaagde 2]
  • de mondelinge behandeling op 11 oktober 2023, waar partijen zijn verschenen en voor zover aan de orde, bijgestaan door hun gemachtigden, waarbij de gemachtigde van [gedaagde 2] namens haar verweer heeft gevoerd aan de hand van door hem overgelegde spreekaantekeningen.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Vanaf december 1984 huurt [eiser] van het Eilandgebied Bonaire en na verloop van tijd aansluitend van het Openbaar Lichaam Bonaire (hierna: het OLB), een perceel op Bonaire plaatselijk bekend als [adres], tegen een huurprijs van ongeveer USD 5,00 per jaar. In de huurovereenkomst met het OLB staat dat [eiser] het perceel niet mag verhuren, noch gedogen dat andere personen zich daarop nederzetten.
2.2.
Op het perceel heeft [eiser] een houten woning gebouwd. [eiser] was bevriend met [gedaagde 1]. Op haar verzoek heeft [eiser] vanaf 3 augustus 2014 de bedoelde woning gratis ter beschikking gesteld aan [zoon van gedaagde 1], en diens echtgenote, [gedaagde 2], en hun kinderen. Vanaf enig moment zijn [zoon van gedaagde 1] en [gedaagde 2] voor het gebruik van de woning een bedrag van USD 75,00 per maand aan [eiser] gaan betalen.
2.3. [
zoon van gedaagde 1] is in februari 2015 overleden, waarna mevrouw [gedaagde 2] met de kinderen in de woning is blijven wonen, thans met haar nieuwe partner.
2.4.
In februari 2022 heeft [eiser] aan [gedaagde 2] aangegeven dat zij andere woonruimte moet zoeken omdat hij zelf in de woning wil gaan wonen. Op 11 januari 2023 heeft hij dat verzoek herhaald, waarna [gedaagde 2] is gestopt met de betaling van de maandelijkse USD 75,00, wat tegen augustus 2023 resulteerde in een betalingsachterstand van USD 1.350,00.
2.5.
Mede op grond van deze achterstand heeft [eiser] de overeenkomst op 3 augustus 2023 ontbonden en [gedaagde 2] gesommeerd de woning te ontruimen en ontruimd te laten. Daarop heeft [gedaagde 2] middels haar gemachtigde te kennen gegeven dat zij de woning niet zal ontruimen. De achterstand van USD 1.350,00 heeft zij daarna direct betaald.

3.De vordering

3.1. [
eiser] vordert – kort gezegd – om [gedaagde 2] en [gedaagde 1] te veroordelen om de woning aan [adres] op Bonaire te ontruimen en ontruimd te laten waarbij zij de sleutels van de woning aan hem zullen afgeven en vordert dat hij, voor zover zij daaraan niet binnen dertig dagen na betekening van het daartoe te wijzen vonnis hebben voldaan, de ontruiming kan doen bewerkstelligen met behulp van de sterke arm van politie en justitie, met veroordeling van [gedaagde 2] en [gedaagde 1] in de kosten van de procedure.
3.2.
De vordering is gegrond op de stelling dat [gedaagde 2] de woning bewoont krachtens een bruikleenovereenkomst. Deze overeenkomst is door [eiser] op 3 augustus 2023 ontbonden, waardoor [gedaagde 2] geen recht of titel heeft om nog langer in de woning te verblijven.
3.3. [
gedaagde 2] voert – kort gezegd – het verweer dat geen sprake is van een bruikleenovereenkomst maar van een huurovereenkomst. Een huurovereenkomst kan niet zomaar worden opgezegd of ontbonden. [eiser] dient zich daarvoor in ieder geval te melden bij de huurcommissie, wat hij niet heeft gedaan.
3.4.
Op de stellingen, respectievelijk het verweer van partijen zal hierna, voor zover nodig, verder worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van artikel 226 Rv BES kan in alle zaken waarin gelet op de belangen van partijen een onmiddellijke voorziening bij voorraad is vereist de belanghebbende partij zich wenden tot de rechter in eerste aanleg met een daarop gericht verzoek. Hieruit volgt dat een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening een vereiste is. In dat verband is door [eiser] aangevoerd dat hij zelf in de woning wil gaan wonen en dat hij door en met het gebruik van de woning door [gedaagde 2] in strijd handelt met zijn huurovereenkomst met het OLB waarin staat dat het hem niet is toegestaan het perceel of een deel daarvan in gebruik te geven aan een derde.
4.2. [
gedaagde 2] betwist het door [eiser] gestelde spoedeisend belang. De enkele wens van [eiser] om de woning zelf te kunnen gebruiken is daarvoor onvoldoende. Die wens heeft [eiser] al geuit in februari 2022 en hij had toen al een bodemprocedure kunnen beginnen waarin hij de ontruiming had kunnen vorderen, wat hij niet heeft gedaan.
4.3.
Het gerecht volgt [gedaagde 2] in dit verweer. Van een spoedeisend belang van [eiser] om de woning zelf te kunnen gebruiken is niet gebleken. Ter zitting heeft [eiser] aangegeven een andere woning te hebben op Bonaire waarin hij al jaren woont en waarin hij ook kan blijven wonen. De woning is zijn eigendom en hij heeft er geen bijzondere plannen mee. Hij heeft geen omstandigheden gesteld die grond geven voor een redelijke wens om op korte termijn uit deze woning te vertrekken.
4.4.
Evenmin is de omstandigheid dat het [eiser] volgens zijn huurovereenkomst met het OLB niet is toegestaan de woning te verhuren of aan een derde in gebruik te geven niet van dien aard dat de bewoning door [gedaagde 2] nu onmiddellijk moet eindigen. De woning wordt al jaren door [gedaagde 2] bewoond zonder dat [eiser] daarop door het OLB is aangesproken of aangeschreven. Hierop wordt door het OLB dus kennelijk niet gehandhaafd.
4.5.
De voorgaande beoordeling zou anders kunnen zijn als sprake is van een evident gegronde vordering. In dat geval worden aan het vereiste spoedeisend belang niet al te zware eisen gesteld. Maar van een evident gegronde vordering is geen sprake. [gedaagde 2] betaalt maandelijks een vergoeding van USD 75,00 voor het gebruik van de woning en deze periodieke betaling duidt op het bestaan van een huurovereenkomst. Daaraan doet niet af dat de woning eerst gratis aan [gedaagde 2] en haar toenmalige echtgenoot ter beschikking werd gesteld. De aard en de inhoud van een overeenkomst kunnen immers na verloop van tijd veranderen al naar gelang de wijze waarop partijen zich tot elkaar verhouden en zich naar elkaar gedragen. Weliswaar gaat het om een relatief lage vergoeding en zou je daarom kunnen zeggen dat het geen reële huurprijs is, maar de vergoeding is nog altijd hoog in vergelijking met de jaarlijkse vergoeding van USD 5,00 die [eiser] voor het perceel betaalt. Daarnaast wordt het relatief lage bedrag volgens [gedaagde 2] ook verklaard door de eenvoudige staat waarin de woning verkeerde toen zij deze betrok. Daarnaast was de woning nog niet op de nutsvoorzieningen aangesloten. [gedaagde 2] heeft de woning op eigen kosten bewoonbaar gemaakt voor haar gezin en deze laten aansluiten op water en elektriciteit. In dat verband heeft zij nu, voor het geval zij uit de woning zou moeten vertrekken, jegens [eiser] aanspraak gemaakt op een vergoeding van
USD 40.000,00.
4.6.
Tot slot heeft [eiser] aan zijn vordering tot ontruiming ten grondslag gelegd dat er op enig moment een betalingsachterstand in de maandelijkse betalingen is ontstaan. Die achterstand had echter zijn grond in de door [eiser] aangezegde wens om zelf in de woning te gaan wonen. Hoewel dat geen reden kan zijn om niet meer te betalen, heeft [gedaagde 2] de achterstallige termijnen betaald direct nadat zij daartoe voor het eerst door de gemachtigde van [eiser] werd gesommeerd of aangemaand. Daarmee is het nu in redelijkheid geen reden meer voor een beëindiging van de overeenkomst. Het gaat niet om een notoire wanbetaling.
4.7.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering wordt afgewezen. Dat geldt niet alleen voor de vordering tegen [gedaagde 2] maar zeker ook in zoverre deze tegen [gedaagde 1] is ingesteld. [gedaagde 1] woont niet in de woning en zij heeft er ook nooit gewoond, zodat er wat haar betreft niets te ontruimen valt. De vordering jegens haar is ook om die reden niet toewijsbaar.
4.8. [
eiser] zal worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Deze worden aan de zijde van [gedaagde 2] begroot op USD 559,00 in verband met de kosten voor bijstand door haar gemachtigde. De kosten aan de zijde van [gedaagde 1] worden begroot op nihil nu zij zich niet door een gemachtigde heeft laten bijstaan.

5.De beslissing

Het gerecht, rechtdoende in kort geding,
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2 .
veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure, aan de zijde van [gedaagde 2] begroot op USD 559,00 en aan de zijde van [gedaagde 1] begroot op nihil,
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Veerman, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 oktober 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.