ECLI:NL:OGEABES:2022:7

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
30 maart 2022
Publicatiedatum
6 april 2022
Zaaknummer
BON201900604 en BON201900605
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belanghebbende als ondernemer en producent voor de Algemene Bestedingsbelasting (ABB)

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 30 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een bouwbedrijf, hierna 'belanghebbende', en de Inspecteur der Belastingen. Belanghebbende, opgericht in 2015 voor de bouw van een hotel op Bonaire, kreeg naheffingsaanslagen in de Algemene Bestedingsbelasting (ABB) opgelegd over de jaren 2016 en 2017. De naheffingsaanslagen betroffen bedragen van USD 1.069.065 en USD 11.225 respectievelijk. Belanghebbende maakte bezwaar tegen deze aanslagen, maar de Inspecteur verklaarde de bezwaren ongegrond. Belanghebbende stelde dat zij niet als ondernemer en producent in de zin van de ABB kon worden aangemerkt, en dat zij recht had op aftrek van voorbelasting voor bepaalde kosten. Het Gerecht oordeelde dat belanghebbende wel degelijk als ondernemer en producent moest worden aangemerkt, en dat er geen recht op aftrek bestond voor de kosten die niet als grond- of hulpstoffen of halffabricaten konden worden gekwalificeerd. De uitspraak leidde tot een vermindering van de naheffingsaanslag voor het jaar 2016 tot USD 825.965, terwijl de aanslag voor 2017 in stand bleef. Het Gerecht veroordeelde de Inspecteur tot vergoeding van proceskosten en griffierecht aan belanghebbende.

Uitspraak

Uitspraak van 30 maart 2022
BBZ nrs. BON201900604 en BON201900605
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Zittingsplaats Bonaire
Uitspraak
Op het beroep in de zin van
hoofdstuk VIII, titel acht, afdeling drie van de Belastingwet BES van:
[Belanghebbende], gevestigd te Bonaire,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Bonaire,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is met dagtekening 26 april 2018 een naheffingsaanslag in de Algemene Bestedingsbelasting (ABB) over het jaar 2016 opgelegd van USD 1.069.065.
1.2
Aan belanghebbende is met dagtekening 26 april 2018 een naheffingsaanslag ABB over het jaar 2017 opgelegd van USD 11.225.
1.3
Belanghebbende heeft op 21 juni 2018 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen.
1.4
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 11 augustus 2019 de bezwaren ongegrond verklaard.
1.5
Belanghebbende heeft op 3 oktober 2019 tegen de uitspraken van de Inspecteur beroep ingesteld bij het Gerecht. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van USD 30.
1.6
De Inspecteur heeft op 24 september 2021 een verweerschrift ingediend.
1.7
Belanghebbende heeft op 3 december 2021 een nader stuk ingediend.
1.8
De Inspecteur heeft op 9 december 2021 een pleitnota ingediend.
1.9
De zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2021 te Kralendijk. Namens belanghebbende zijn verschenen [A] en [B], beiden verbonden aan [X]. Namens de Inspecteur zijn verschenen [C], [D], [E] en [F]. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota overgelegd en voorgedragen.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende exploiteert een bouwbedrijf. Belanghebbende is begin 2015 uitsluitend opgericht voor de bouw van [het hotel] (hierna: het hotel). Belanghebbende heeft zich in februari 2015 ingeschreven bij de Kamer van Koophandel in Bonaire. De bouwwerkzaamheden van het hotel zijn aangevangen in mei 2015.
2.2
De heer [VP] is directeur en enig aandeelhouder van belanghebbende. De heer [VP] is tevens insteller van [SPF] (hierna: SPF). De SPF houdt middellijk 10% van de aandelen in [de NV] (hierna: de NV), de opdrachtgever tot de bouw van het hotel en tevens uitbater ervan.
2.3
Belanghebbende heeft op 22 juni 2015 en 3 maart 2017 bouwovereenkomsten gesloten met de NV met betrekking tot de bouw van het hotel op bouwgrond van de NV. Daarbij is op 22 juni 2015 een bouwbudget overeengekomen van USD 777.000. Dit budget is op 3 maart 2017 verhoogd naar USD 10.500.000.
2.4
Voor het verrichten van de bouwwerkzaamheden maakt belanghebbende vooral gebruik van onderaannemers. De facturen van de onderaannemers zijn ten name van belanghebbende uitgereikt en zijn verwerkt in de administratie van belanghebbende.
2.5
In 2016 heeft belanghebbende werknemers in dienst genomen.
2.6
Belanghebbende heeft in november 2015 een bankrekening geopend bij MCB Bank te Bonaire. Voordien werden de onderaannemers rechtstreeks betaald door de NV.
2.7
Gedurende de bouwwerkzaamheden heeft de NV betalingen aan belanghebbende verricht zonder dat door belanghebbende facturen zijn uitgereikt. In 2016 betreft dat een bedrag van USD 10.468.000 en in 2017 USD 830.000.
2.8
De bouw van het hotel is in mei 2017 voltooid. Belanghebbende heeft op 12 juli 2017 aan de NV een factuur voor de bouwwerkzaamheden uitgereikt ten bedrage van USD 19.248.681. Daarbij is geen ABB in rekening gebracht.
2.9
Belanghebbende heeft voor het tweede kwartaal 2015 een aangifte ABB ingediend waarbij zij de haar in rekening gebrachte ABB ten bedrage van USD 25.643 in aftrek heeft gebracht. Belanghebbende heeft in de periode derde kwartaal 2015 tot en met eerste kwartaal 2017 enkel zogenoemde nihilaangiften ABB ingediend.
2.1
Op 17 juli 2017 is door de Inspecteur ambtshalve een eerste naheffingsaanslag ABB over het jaar 2017 opgelegd van USD 30.000, en een verzuimboete van USD 1.500.
2.11
In 2017 heeft de Inspecteur een boekenonderzoek bij belanghebbende verricht naar de aanvaardbaarheid van de aangiften loonbelasting en ABB voor de periode van 1 januari 2015 tot en met 30 juni 2017. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 27 maart 2018. Blijkens dit rapport, onderdeel 5.8, bedraagt de na te heffen ABB over het tijdvak 2016 USD 1.069.065 en over 2017 USD 41.225.
2.12
Bij de berekening van de naheffing is in het controlerapport de ABB op de voortbrengingskosten van het hotel verminderd met de ABB die belanghebbende heeft betaald ter zake van de invoer van goederen en ter zake van door andere producenten aan haar verrichte leveringen van goederen (zie artikel 6.3 Belastingwet BES). In het rapport is met betrekking tot dat aftrekrecht van ABB onderscheid gemaakt in vier categorieën met de volgende omschrijving:
(1) invoer- en producentfacturen belast met 8% met aftrekrecht;
(2) invoerfacturen belast met 8% zonder aftrekrecht. Het gaat hierbij volgens de controle-ambtenaar om goederen niet zijnde grond-, hulpstoffen of halffabricaten waardoor er geen recht op aftrek van ABB genoten kan worden. Voorbeelden hiervan zijn: meubels, gordijnen, tv-toestellen en kassasystemen;
(3) facturen belast met 6% waar 8% belast had moeten worden om in aanmerking te komen voor het aftrekrecht. Het gaat hier om gevallen waarbij onderaannemers hebben gefactureerd tegen een ABB tarief van 6% waarbij er wel feitelijke bouwhandelingen zijn verricht, en
(4) facturen belast met 6% waarvoor geen aftrek mogelijk is;
2.13
Cijfermatig gaat het om de volgende factuurbedragen in USD:
Omschrijving
2015
2016
2017
Categorie 1
23.336
143.43
12.232
Categorie 2
5.176
1.123
872
Categorie 3
85.464
311.836
5.026
Categorie 4
10.705
37.687
4.466
Totalisering
124.68
494.077
22.596
2.14
In het controlerapport is bij de berekening van de naheffing alleen de ABB ter zake van de onder categorie 1 gerangschikte facturen in aftrek toegelaten.
2.15
Naar aanleiding van de bevindingen van het boekenonderzoek zijn op 26 april 2018 naheffingsaanslagen opgelegd over de tijdvakken 2016 en 2017 van respectievelijk USD 1.069.065 en USD 11.225 (USD 41.225 verminderd met de eerste naheffingsaanslag van USD 30.000).

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of de Inspecteur de naheffingsaanslagen terecht en tot de juiste bedragen heeft opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of belanghebbende als ondernemer en producent in de zin van de ABB aangemerkt kan worden. Bij positieve beantwoording is tevens in geschil in hoeverre recht bestaat op aftrek van voorbelasting.
3.2
Belanghebbende stelt zich primair op het standpunt dat de naheffingsaanslagen moeten worden vernietigd. Subsidiair is belanghebbende van mening dat de naheffingsaanslag ABB 2016 verminderd moet worden tot USD 800.928 en de naheffingsaanslag ABB 2017 tot USD 8.946,24 (na verrekening van de op 14 juli 2017 opgelegde naheffingsaanslag van USD 30.000).
3.3
De Inspecteur heeft als standpunt dat de naheffingsaanslag ABB 2016 verminderd moet worden tot USD 825.965 en dat de naheffingsaanslag ABB 2017 gehandhaafd moet worden.

4.OVERWEGINGEN

4.1
Juridisch kader
4.1.1
Artikel 6.1 aanhef en letter b Belastingwet BES bepaalt, voor zover hier van belang, dat onder een producent wordt verstaan een ondernemer die in een openbaar lichaam goederen voortbrengt met behulp van grond- of hulpstoffen of van halffabricaten.
4.1.2
Op grond van artikel 6.2 Belastingwet BES wordt onder de naam algemene bestedingsbelasting in een openbaar lichaam een belasting geheven ter zake van:
a. de leveringen van door producenten voortgebrachte goederen welke in dat openbaar lichaam door producenten in het kader van hun onderneming onder bezwarende titel worden verricht;
b. de levering van diensten, welke in dat openbaar lichaam door ondernemers in het kader van hun onderneming onder bezwarende titel worden verricht;
c. de invoer van goederen.
4.1.3
Artikel 6.3 Belastingwet BES bepaalt dat onder bij ministeriele regeling te stellen voorwaarden op de belasting, verschuldigd ter zake van leveringen van goederen, door de producent in een tijdvak van aangifte in aftrek kan worden gebracht:
a. de belasting die in het tijdvak van aangifte is betaald ter zake van door andere producenten aan hem verrichte leveringen van goederen, mits de belasting in rekening is gebracht op een op de voorgeschreven wijze opgemaakte factuur;
b. de door hem ter zake van invoer van goederen in het tijdvak van aangifte betaalde belasting;
één en ander voor zover de goederen worden gebruikt als grond- of hulpstof of als halffabricaat voor de door de producent ten behoeve van zijn te belasten leveringen voorgebrachte goederen.
4.1.4
Ingevolge artikel 6.4, lid 1 aanhef en letter g Belastingwet BES wordt als levering van goederen aangemerkt de oplevering van een als onroerende zaak aan te merken nieuw gebouw of nieuw werk, een nieuw gedeelte van een gebouw of werk daaronder begrepen, door degene die dat gebouw of werk heeft vervaardigd.
4.1.5
Artikel 6.8, lid 1 Belastingwet BES definieert het begrip ‘ondernemer’ als een ieder die een bedrijf of beroep zelfstandig uitoefent, alsmede een ieder die een vermogensbestanddeel exploiteert om er duurzaam opbrengst uit te verkrijgen.
4.1.6
Artikel 6.10 lid 1 Belastingwet BES bepaalt dat de belasting 8 percent bedraagt. Het tweede lid bepaalt dat de belasting 6 percent bedraagt ter zake van het verrichten van diensten.
4.1.7
Met betrekking tot het aftrekrecht van artikel 6.3 Belastingwet BES heeft de Staatssecretaris een tegemoetkomend beleid geschreven. In het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 23 september 2011 ‘Belastingstelsel Caribisch Nederland: nadere invulling’ (hierna: het Besluit), pagina 3, is onder andere het volgende over dit tegemoetkomend beleid opgenomen:
“Indien de ondernemer die op hem toebehorende grond gelegen in een openbaar lichaam een nieuw vervaardigd gebouw opricht of laat oprichten en deze de onroerende zaak aan zijn afnemer levert, wordt hij geacht een levering te verrichten als producent van een nieuw vervaardigd gebouw. Ter zake van die levering is dan ABB verschuldigd naar het tarief voor leveringen. Op de verschuldigde ABB kan de ondernemer op de voet van artikel 6.3 van de Belastingwet BES in aftrek brengen de ABB betaald voor door andere producenten aan hem geleverde goederen en voor door hem ingevoerde goederen. In dat kader kunnen, afgezien van de kwalificatie van die prestaties, de van onderaannemers ingekochte prestaties worden aangemerkt als leveringen door een producent. Voorwaarde daarbij is dat het gaat om door die onderaannemers in de bouw als zodanig aan het in aanbouw zijnde nieuw te vervaardigen gebouw verrichte feitelijke bouwhandelingen, zoals het aanbrengen van de fundering, betonwerken, daken, metselwerk, kozijnen, leidingen enz. Dat heeft niet alleen tot gevolg dat de aan die onderaannemers betaalde ABB in aftrek kan worden gebracht, maar ook dat de onderaannemers op hun beurt op de voet van meergenoemd artikel 6.3 van de Belastingwet BES recht op aftrek hebben.”
In het Besluit is verder goedgekeurd dat ter zake van de oplevering van een nieuw vervaardigd gebouw op grond van de opdrachtgever “het bepaalde met betrekking tot de aftrek van artikel van artikel 6.3 van de Belastingwet BES op overeenkomstige wijze wordt toegepast”. Dit geldt volgens het Besluit onder de voorwaarde dat de ondernemer die het gebouw oplevert ter zake van die prestatie het tarief van leveringen toepast.
4.2
Ondernemer
Allereerst is in geschil of belanghebbende als ondernemer voor de ABB aangemerkt dient te worden. Voor het antwoord op deze vraag verwijst het Gerecht naar de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 13 september 2021, ECLI:NL:OGHACMB:2021:348, waarin dezelfde vraag met betrekking tot belanghebbende in geschil was. Het Hof heeft als volgt geoordeeld:
“5.3. Belanghebbende heeft zich in februari 2015 bij de KvK doen inschrijven met als omschrijving van haar activiteiten het uitoefenen van een bouw- constructie en aannemersbedrijf. Belanghebbende heeft op 22 juni 2015 en 3 maart 2017, als ‘çontractor’ (aannemer) bouwovereenkomsten gesloten met de NV als ‘principal’ (opdrachtgever) met betrekking tot de bouw van het hotel op grond van de NV. Zij heeft in dat verband in november 2015 een bankrekening geopend bij MCB Bank te Bonaire en werknemers in dienst genomen, waarvoor verblijfsvergunningen en tewerkstellingsvergunningen zijn aangevraagd. Verder heeft zij voor het verrichten van de bouwwerkzaamheden gebruik gemaakt van onderaannemers. De facturen van de onderaannemers zijn ten name van belanghebbende uitgereikt en zijn verwerkt in de administratie van belanghebbende. De bouw van het hotel is in mei 2017 voltooid, zijn de laatste bouwprestaties verricht en zijn de laatste werknemers uit dienst getreden. Belanghebbende heeft zich contractueel garant gesteld voor een periode van twaalf maanden na oplevering, voor het ‘non-constructural’ deel van het werk en voor een periode van vijf jaar voor het ‘structural’ deel.
5.4.
Naar het oordeel van het Hof oefent belanghebbende met haar hiervoor beschreven werkzaamheden een bedrijf uit als bedoeld in artikel 6.8, eerste lid BwBES. Ook aan het vereiste van duurzaamheid is voldaan. Belanghebbende heeft in ieder geval in de periode 2015 – medio 2017 een groot aantal handelingen in het economisch verricht, en blijft gedurende geruime tijd garant staan voor haar prestaties. Anders dan belanghebbende stelt werden de handelingen door belanghebbende in het economisch verkeer verricht. Dat de enig aandeelhouder van belanghebbende tevens insteller is van SPF, en SPF middellijk 10% van de aandelen in de NV houdt maakt dat niet anders. Ondernemers worden zelfstandig in de heffing betrokken, ook in het geval enkele ondernemers onderling een zekere financiële, organisatorische of economische verwevenheid hebben (vgl. de hiervoor reeds vermelde uitspraak van de Raad van Beroep ECLI:NL:ORBBNAA:2005:BT2894).
5.5.
Op grond van het voorgaande dient belanghebbende als ondernemer voor de ABB te worden aangemerkt.”
4.3
Producent
4.3.1
Ook is in geschil of belanghebbende als producent voor de ABB aangemerkt dient te worden. Voor het antwoord op die vraag verwijst het Gerecht eveneens naar de in 4.1 vermelde uitspraak van het Hof. Het Hof heeft over de vraag of belanghebbende als producent aangemerkt dient te worden als volgt geoordeeld:
“5.7. Belanghebbende stelt dat zij niet als producent kan worden aangemerkt omdat zij slechts één goed heeft voortgebracht en geleverd, terwijl uit het gebruik van de meervoudsvorm ‘goederen’ in de wettekst van artikel 6.1 sub b BwBES volgt dat een ondernemer slechts als ‘producent’ kan worden aangemerkt indien die ondernemer méér dan één goed voortbrengt.
5.8.
Het Hof volgt belanghebbende niet in haar stelling. De in de artikelen 6.1 sub b BwBES en 6.2 sub a BwBES gegeven definities zijn algemeen gesteld. Dat de wetgever daarmee bedoeld zou hebben het begrip ‘producent’ te beperken op de wijze als door belanghebbende wordt voorgestaan kan noch uit de wettekst noch uit de toelichting daarop worden afgeleid. Uit de tekst van artikel 6.4, eerste lid sub g BwBES volgt juist het tegendeel. Bovendien heeft het volgende te gelden.
5.9.
Blijkens de factuur bestaan de prestaties van belanghebbende onder meer uit de levering van zes gebouwen bestaande uit woonblokken, twee gebouwen ten behoeve van een restaurant en bar, een gebouw voor de receptie, gym en administratie, een duikcentrum, zwemgelegenheid en een parkeerterrein. Tegenover de gemotiveerde stelling van de Inspecteur dat hier geen sprake is van een incidentele prestatie omdat het gebouwde hotel bestaat uit meerdere zelfstandig te exploiteren gebouwen die op verschillende momenten in de bouwperiode zijn geleverd, heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat die verschillende gebouwen binnen het complex zodanig onzelfstandig waren dat de levering daarvan als één levering (prestatie) zou moeten worden aangemerkt. Anders dan belanghebbende stelt is dus aannemelijk dat belanghebbende meerdere goederen heeft geleverd.”
4.3.2
Het hiervoor overwogene leidt tot de conclusie dat belanghebbende aangemerkt dient te worden als ondernemer en producent voor de ABB.
4.4
Aftrekrecht ABB
4.4.1
Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende aftrekrecht in de zin van artikel 6.3 Belastingwet BES geniet voor de facturen van categorie 1 en dat geen aftrekrecht bestaat voor de facturen onder categorie 4. Wel bestaat verschil van mening over de vraag of aftrekrecht bestaat voor de facturen van de categorieën 2 en 3. Belanghebbende is van mening dat voor die categorieën aftrekrecht bestaat, de Inspecteur concludeert tot niet-aftrekbaarheid.
4.4.2
Belanghebbende heeft verdedigd dat de goederen die zijn gerangschikt onder categorie 2 onmisbare onderdelen zijn van een resort waardoor zij als grond- of hulpstoffen en halffabricaten ten aanzien van de door belanghebbende belast geleverd goed kwalificeren. Een resort zonder bedden, gordijnen of kassasystemen is geen resort, aldus belanghebbende. De Inspecteur heeft zich tegen die zienswijze verzet. Het Gerecht overweegt als volgt.
4.4.3
Er bestaat aftrekrecht indien en voor zover de producten (meubels, gordijnen, tv-toestellen en kassasystemen) ‘grond- of hulpstoffen of halffabricaten’ vormen in de zin van artikel 6.1, letter b en artikel 6.3 van de Belastingwet BES. In de wet of in de parlementaire geschiedenis is geen omschrijving of nadere uitleg gegeven van deze begrippen. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij wat daaronder in het spraakgebruik wordt verstaan. Grondstoffen hebben in het spraakgebruik de betekenis van materialen die in een proces gebruikt worden om iets te maken en die opgaan in een nieuw product. Hulpstoffen zijn in het spraakgebruik middelen die nodig zijn voor de productie maar geen onderdeel van het nieuwe product worden. En halffabricaten zijn volgens het spraakgebruik bewerkte grondstoffen die nog een bewerking moeten ondergaan voor ze een eindproduct vormen. Gelet op deze betekenissen kunnen meubels, gordijnen, tv-toestellen en kassasystemen niet worden aangemerkt als ‘grond-of hulpstoffen of halffabricaten’ in de zin van de Belastingwet BES. Het zijn immers zelfstandige, ‘voltooide’, producten. Daar komt bij dat de Inspecteur onbetwist heeft gesteld dat de meubels etc. geen deel uitmaakten van het op te leveren resort. Ook om die reden is sprake van levering van zelfstandige producten en niet van ‘grond-of hulpstoffen en halffabricaten’ in de zin van artikel 6.3 Belastingwet BES. Het gelijk op dit punt is aan de Inspecteur.
4.4.4
Met betrekking tot de facturen van categorie 3 (zie 2.12) heeft belanghebbende aangevoerd dat recht op aftrek bestaat omdat aan de materiële voorwaarden voor het recht op aftrek conform artikel 6.3 Belastingwet BES en het Besluit van de Staatssecretaris van 23 september 2011 is voldaan. De facturen betreffen feitelijke bouwhandelingen en de enkele omstandigheid dat door de onderaannemers abusievelijk het tarief van 6% is toegepast kan niet leiden tot weigering van de aftrek, aldus belanghebbende. De Inspecteur heeft verdedigd dat geen recht op aftrek bestaat omdat de onderaannemers op de facturen naar het tarief van 6% ABB in rekening hebben gebracht. Dit betekent volgens de Inspecteur dat de onderaannemers de betreffende bouwhandelingen als diensten hebben aangemerkt, zodat de facturen bij belanghebbende niet voor aftrek in aanmerking komen. Het Gerecht overweegt als volgt.
4.4.5
Op grond van artikel 6.3 Belastingwet BES is sprake van recht op aftrek van ABB op het moment dat sprake is van door een andere producent aan haar verrichte levering van goederen. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van de levering van een goed. Op de tot categorie 3 behorende facturen die aan belanghebbende zijn uitgeschreven, is ABB van 6 percent in rekening gebracht. Dit percentage behoort, op grond van artikel 6.10, lid 2 Belastingwet BES, bij het verrichten van een dienst. Er bestaat dan geen recht op aftrek.
4.4.6
Het tegemoetkomend beleid, neergelegd in het Besluit, leidt het Gerecht niet tot een ander oordeel. Op grond van dit beleid kan de ondernemer die een nieuw gebouw oplevert ervoor opteren om feitelijke bouwhandelingen van onderaannemers (ook al is mogelijk sprake van diensten) aan te merken als leveringen door een producent. Dat heeft tot gevolg dat aan die onderaannemer betaalde ABB in aftrek kan worden gebracht. Echter, anders dan belanghebbende meent, moet naar het oordeel van het Gerecht uit het Besluit worden afgeleid dat alleen aftrek van ABB wordt toegestaan als de betreffende bouwhandelingen ook door de onderaannemer als leveringen zijn aangemerkt. In het Besluit staat immers dat het gevolg van het tegemoetkomend beleid is ‘dat die onderaannemers op hun beurt op de voet van meergenoemd artikel 6.3 van de Belastingwet BES recht op aftrek hebben’. Dat laatste is alleen mogelijk als de onderaannemer zelf de feitelijke bouwhandeling als een door hem als producent verrichte levering heeft aangemerkt. In dit geval hebben de onderaannemers op hun facturen het tarief van 6% toegepast hetgeen betekent dat zij de feitelijke bouwhandelingen als dienst hebben aangemerkt. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen bestaat dan bij belanghebbende geen recht op aftrek. Ook op dit punt is het gelijk aan de Inspecteur.
4.4.7
Nu belanghebbende geen recht heeft op aftrek van ABB van facturen die vallen onder categorie 2 en 3, heeft de Inspecteur de vooraftrek van ABB die ter zake van deze facturen is geclaimd terecht gecorrigeerd.
Slotsom
4.5
Tussen partijen is niet in geschil dat de voortbrengingskosten in 2016 USD 10.468.000 en in 2017 USD 830.000 bedragen (zie 2.7) en dat aftrekrecht bestaat ter zake van een factuurbedrag van USD 143.430 in 2016 en USD 12.232 in 2017 (categorie 1). De per saldo verschuldigde ABB bedraagt dan in 2016 USD 825.965 en in 2017 USD 65.241. Dit betekent dat de naheffingsaanslag ABB 2016 dient te worden verminderd en dat de naheffingsaanslag 2017 ABB (van USD 41.225 -/- USD 30.000, zie 2.10 en 2.11) in stand blijft.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Het Gerecht vindt aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.2
Ingevolge artikel 8:115a Belastingwet BES worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De regels over de (hoogte van de) vergoeding zijn neergelegd in het Uitvoeringsbesluit Belastingwet BES.
5.3
In artikel 5.1 van dit Uitvoeringsbesluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op USD 782 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt USD 391, wegingsfactor 1). Het Gerecht gaat uit van twee samenhangende zaken.
5.4
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 8:104, lid 4, Belastingwet BES het betaalde griffierecht van USD 30 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep voor het jaar 2016 gegrond;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor het jaar 2016;
- vermindert de naheffingsaanslag ABB over het jaar 2016 tot USD 825.965;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van USD 782; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van USD 30 te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. drs. M.M. de werd, rechter, en is uitgesproken op 30 maart 2022, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.C.M.J. Bucx.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………….. aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Plasa Reina Wilhelmina (Fort Oranje)
Kralendijk
Bonaire
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van USD 60 verschuldigd.