ECLI:NL:OGEABES:2022:46

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
28 september 2022
Publicatiedatum
30 augustus 2023
Zaaknummer
BON202100087
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tegenbewijs van rechterlijk bewijsvermoeden in civiele procedure tussen Elektro Pro B.V. en Daboussi Holding B.V.

In deze civiele procedure tussen Elektro Pro B.V. en Daboussi Holding B.V. heeft het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 28 september 2022 uitspraak gedaan. De zaak betreft een geschil over een vermeend meerwerk dat tussen partijen zou zijn overeengekomen op 27 maart 2020. Elektro Pro, eiseres in conventie en verweerster in reconventie, heeft geprobeerd het rechterlijk bewijsvermoeden te ontzenuwen, maar is hierin niet geslaagd. Het gerecht heeft vastgesteld dat het vermoeden van overeenstemming over het meerwerk niet enkel voortvloeit uit een e-mail van Elektro Pro, maar uit het verloop van de gebeurtenissen en de inhoud van de factuur van 24 april 2020. Elektro Pro heeft niet kunnen aantonen dat zij slechts een deel van het verschuldigde bedrag wilde factureren, wat leidde tot de conclusie dat zij de discussie over het meerwerk wilde sluiten.

Het gerecht heeft de vorderingen van Elektro Pro in conventie volledig afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van Daboussi, die zijn begroot op USD 2.520,00. In reconventie is een bedrag van USD 1.000,00 aan Daboussi toegewezen, met Elektro Pro als de in het ongelijk gestelde partij. De proceskosten in reconventie zijn aan de zijde van Elektro Pro begroot op USD 1.745,00. Het vonnis is uitgesproken door mr. J.R. Veerman en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA

zittingsplaats Bonaire

Registratienummer: BON202100087
Datum uitspraak: 28 september 2022
VONNIS
in de zaak van
de besloten vennootschap
Elektro Pro B.V.,
gevestigd te Bonaire,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde M.M.A. van Lieshout
tegen
de besloten vennootschap
Daboussi Holding B.V.,
gevestigd te Bonaire,
eiseres in conventie,
gedaagde in reconventie,
gemachtigde: mr. M.D. van den Brink
Partijen worden hierna Elektro Pro en Daboussi genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 24 mei 2022
  • de akte van Elektro Pro van 29 juni 2022
  • de e-mail van de zijde van Elektro Pro van 1 juli 2022 waarin een correctie op voormelde akte
  • de antwoordakte van Daboussi van 24 augustus 2022.
1.2.
Tot slot is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis is Elektro Pro in de gelegenheid gesteld om tegenbewijs te leveren van het vermoeden dat tussen partijen op 27 maart 2020 de door Daboussi gestelde overeenstemming over het meerwerk is bereikt. Het vermoeden volgt op zichzelf niet uit de e-mail van Elektro Pro van 7 april 2020 waarin naar die afspraak wordt verwezen maar uit het verloop van de gebeurtenissen. In dat verband is in het tussenvonnis gewezen op de omstandigheid dat er een lacune in de overeenkomst was, dat partijen daarover hebben gesproken, dat er een notitie voorlag waarin het saldo van het meerwerk is gesteld op USD 13.887,20 en Elektro Pro exact dit saldo in haar factuur van 24 april 2020 heeft opgenomen en pas een half jaar later met een andere factuur het meerwerk tot een hoger bedrag in rekening heeft gebracht.
2.2.
Voor de bewijslevering is vereist dat het vermoeden wordt ontzenuwd. Elektro Pro is daarin niet geslaagd. Het volgende is daartoe redengevend.
2.4.
Elektro Pro heeft voor haar bewijslevering gewezen op een aantal door haar verzonden e-mails en (geluids-)berichten voorafgaand aan de factuur van 24 april 2020. Naar het oordeel van het gerecht is de inhoud daarvan niet relevant voor de betekenis die aan de hiervoor reeds genoemde factuur van 24 april 2020 moet worden toegekend, namelijk dat in die factuur, althans het daarin vermelde bedrag een bevestiging ligt van wat partijen daarover op 27 maart 2020 hebben besproken en van wat daarover in de berekening van Augusta van 2 april 2020 is neergelegd. Als uit die e-mails en (geluids-)berichten van Elektro Pro al kan worden opgemaakt dat Elektro Pro zich niet in die berekening kon vinden, had het voor de hand gelegen dat zij bij de facturatie van het genoemde bedrag jegens Daboussi het voorbehoud had gemaakt dat een aanvullende factuur zou volgen. Dat heeft zij niet gedaan. Daarbij komt dat Elektro Pro noch destijds noch ter gelegenheid van deze procedure heeft toegelicht waarom zij met haar factuur slechts een deel zou hebben willen factureren van wat zij meende dat haar toekwam. Ook dat brengt het gerecht tot de conclusie dat Elektro Pro met haar factuur de discussie over het meerwerk wilde sluiten, niettegenstaande het feit dat het haar zwaar viel, wat uit de door haar overgelegde e-mails en (geluids-)berichten kan worden opgemaakt.
2.6.
Verder wijst Elektro Pro op e-mails en (geluids-)berichten die zij na de factuur van 24 april 2020 heeft gezonden. Deze kunnen hooguit tot de conclusie leiden dat Elektro Pro achteraf op de gemaakte afspraak wilde terugkomen, althans daarvan spijt had. Meer specifiek wijst Elektro Pro op een e-mail van Augusta van 18 mei 2020 waarin hij aangeeft dat hij nogmaals met partijen om tafel wilde zitten om een oplossing te bereiken. Anders dan Elektro Pro betoogt, kan uit die e-mail niet worden opgemaakt dat niet eerder overeenstemming was bereikt. Op dat moment ging het namelijk over nieuwe meerwerkpunten. Elektro Pro wilde die niet uitvoeren. Dat dat op dat moment de discussie was blijkt uit de bij conclusie van antwoord overgelegde brief van de advocaat van Daboussi aan de advocaat van Elektro Pro van 18 mei 2020 (CvA productie 5) en de reactie van Elektro Pro daarop in een e-mail van dezelfde dag (“niun trabou nobo a wordu hasi”). Het moet ervoor worden gehouden dat de e-mail van Augusta op dezelfde discussie betrekking had, immers is deze van dezelfde datum. Het doet dus niet af aan de conclusie dat tussen partijen al overeenstemming bestond over de afrekening van de oude meerwerkpunten, zoals vastgelegd in de berekening van Augusta van 2 april 2020.
2.7.
De slotsom is dat Daboussi voor het meerwerk niets meer aan Elektro Pro is verschuldigd. Gelet op het tussenvonnis van 24 mei 2020 zullen de vorderingen in conventie daarmee volledig worden afgewezen. Elektro Pro zal als de in het ongelijk gestelde partij in conventie in de proceskosten worden veroordeeld. Deze worden aan de zijde van Daboussi begroot op USD 2.520,00 (3 punten x tarief 6).
2.8.
Van de reconventionele vordering van bijna USD 20.000,00, is gelet op hetgeen daarover in het tussenvonnis is overwogen een bedrag van USD 1.000,00 toewijsbaar. Met die uitkomst moet Daboussi als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in reconventie worden aangemerkt. Zij zal daarom in de kosten van de procedure in reconventie worden veroordeeld. Deze worden aan de zijde van Elektro Pro begroot op USD 1.745,00 (2,5 punt x tarief 5).

5.De beslissing

Het gerecht,
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt Elektro Pro in de kosten van de procedure aan de zijde van Daboussi begroot op USD 2.520,00,
5.3.
veroordeelt Elektro Pro in de nakosten die worden gesteld op USD 140,00 en indien betekening plaatsvindt nadat Elektro Pro daartoe aangeschreven niet aan de onder 5.2 vermelde veroordeling heeft voldaan te vermeerderen met USD 84,00, en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dit vonnis respectievelijk de datum van betekening,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft het onder 5.2 en 5.3 bepaalde uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.5.
veroordeelt Elektro Pro tot betaling aan Daboussi van USD 1.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening,
5.6.
veroordeelt Daboussi in de kosten van de procedure, aan de zijde van Elektro Pro begroot op USD 1.745,00,
5.7.
verklaart het onder 5.5. en 5.6 bepaalde uitvoervaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Veerman, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 28 september 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.