In deze civiele procedure tussen Venator B.V. en Selibon B.V. heeft het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 26 oktober 2022 uitspraak gedaan. De zaak betreft de vraag of Venator erop mocht vertrouwen dat er een mondelinge overeenkomst was gesloten met Selibon. Venator, vertegenwoordigd door mr. E.J. Winkel, vorderde betaling voor werkzaamheden die zij had verricht, terwijl Selibon, vertegenwoordigd door mr. A.T.C. Nicolaas, betwistte dat er een overeenkomst was.
De procedure begon met een tussenvonnis op 26 april 2022, waarin Venator werd toegelaten tot bewijsvoering. Tijdens het getuigenverhoor op 10 augustus 2022 verklaarde de directeur van Venator dat hij op 9 februari 2021 was verteld dat hij kon beginnen met de uitvoering van het project, wat volgens hem duidde op een mondelinge overeenkomst. Selibon's directeur ontkende echter dat er afspraken waren gemaakt. Het gerecht concludeerde dat, ondanks de ontkenning van Selibon, er voldoende bewijs was dat Venator met de uitvoering was begonnen en dat Selibon hiervan op de hoogte was.
Het gerecht oordeelde dat er op 9 februari 2021 overeenstemming was bereikt over de uitvoering van het project, ondanks dat de financiering nog niet was geregeld. De vordering van Venator werd toegewezen, maar de gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke kosten werd afgewezen, omdat deze kosten als begrepen werden onder de reguliere proceskosten. Selibon werd veroordeeld tot betaling van USD 6.614,40 aan Venator, vermeerderd met wettelijke rente, en in de proceskosten, die aan de zijde van Venator werden begroot op USD 1.512,08. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.