ECLI:NL:OGEABES:2022:41

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
26 oktober 2022
Publicatiedatum
28 augustus 2023
Zaaknummer
BON202100262
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mondelinge overeenkomst en buitengerechtelijke kosten in civiele procedure

In deze civiele procedure tussen Venator B.V. en Selibon B.V. heeft het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 26 oktober 2022 uitspraak gedaan. De zaak betreft de vraag of Venator erop mocht vertrouwen dat er een mondelinge overeenkomst was gesloten met Selibon. Venator, vertegenwoordigd door mr. E.J. Winkel, vorderde betaling voor werkzaamheden die zij had verricht, terwijl Selibon, vertegenwoordigd door mr. A.T.C. Nicolaas, betwistte dat er een overeenkomst was.

De procedure begon met een tussenvonnis op 26 april 2022, waarin Venator werd toegelaten tot bewijsvoering. Tijdens het getuigenverhoor op 10 augustus 2022 verklaarde de directeur van Venator dat hij op 9 februari 2021 was verteld dat hij kon beginnen met de uitvoering van het project, wat volgens hem duidde op een mondelinge overeenkomst. Selibon's directeur ontkende echter dat er afspraken waren gemaakt. Het gerecht concludeerde dat, ondanks de ontkenning van Selibon, er voldoende bewijs was dat Venator met de uitvoering was begonnen en dat Selibon hiervan op de hoogte was.

Het gerecht oordeelde dat er op 9 februari 2021 overeenstemming was bereikt over de uitvoering van het project, ondanks dat de financiering nog niet was geregeld. De vordering van Venator werd toegewezen, maar de gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke kosten werd afgewezen, omdat deze kosten als begrepen werden onder de reguliere proceskosten. Selibon werd veroordeeld tot betaling van USD 6.614,40 aan Venator, vermeerderd met wettelijke rente, en in de proceskosten, die aan de zijde van Venator werden begroot op USD 1.512,08. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA

zittingsplaats Bonaire

Registratienummer: BON202100262
Datum uitspraak: 26 oktober 2022
VONNIS
in de zaak van
de besloten vennootschap
Venator B.V.,
gevestigd te Bonaire,
eiser,
gemachtigde mr. E.J. Winkel
tegen
de naamloze vennootschap
Selibon B.V.,
gevestigd te Bonaire,
gedaagde,
gemachtigde: mr. A.T. C. Nicolaas
Partijen worden hierna Venator en Selibon genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 26 april 2022
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor en tegenverhoor van 10 augustus 2022
  • de conclusies na getuigenverhoor van 24 augustus 2022.
1.2.
Tot slot is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis is Venator toegelaten te bewijzen dat [directeur Selibon] (i) namens Selibon op 9 februari 2021 het aanbod tot het sluiten van een opdrachtovereenkomst volgens de offerte van 4 februari 2021 heeft aanvaard, althans (ii) zich na 9 februari zodanig heeft gedragen dat Venator erop heeft vertrouwd dat Selibon instemde met de offerte.
2.2.
Venator is in het bewijs geslaagd, hetgeen als volgt wordt toegelicht.
2.3.
De strekking van de getuigenverklaring van [directeur Venator] is dat hij voorafgaand aan een daartoe door partijen te ondertekenen overeenkomst al met de uitvoering van de opdracht was begonnen omdat hij ervan uitging dat die ondertekening slechts een formaliteit zou zijn. Er zou al sprake zijn van een mondelinge overeenkomst. De vraag die daarmee volgens het gerecht voorligt is of [directeur Venator] erop mocht vertrouwen dat er een mondelinge overeenkomst was.
2.4.
Voor de beantwoording van die vraag is in de eerste plaats van belang wat partijen daarover tijdens de bespreking van 9 februari 2021 hebben besproken. [Directeur Venator] heeft verklaard dat [directeur Selibon] hem tegen het einde van die bespreking heeft gezegd dat hij al kon beginnen, althans iets in die strekking, en dat hij het verder maar met [betrokkene 1] moest afstemmen. [Betrokkene 1] heeft als getuige verklaard dat ook hij de indruk had dat er op dat moment een ‘go’ was. [Directeur Selibon] heeft daarentegen als getuige verklaard dat hij [directeur Venator] heeft gezegd dat hij, [directeur Venator], goede ideeën had, maar dat er tijdens de bespreking geen afspraken zijn gemaakt over een vervolg. Hij bestrijdt dat hij heeft gezegd dat [betrokkene 1] alvast kon beginnen. Ook [betrokkene 2] heeft als getuige verklaard dat partijen daarover geen afspraken hebben gemaakt.
2.5.
Echter, de stelling dat er op 9 februari 2021 geen afspraken zijn gemaakt over of en wanneer [directeur Venator] kon beginnen strookt niet met de omstandigheid dat [directeur Venator] daarna met de uitvoering van het project is begonnen waarna geen van de betrokkenen hem daarin heeft gestopt of afgeremd. [Directeur Venator] heeft de betrokkenen regelmatig over de voortgang geïnformeerd. Met e-mails van 16 februari, 1 maart 2021, 9 maart 2021 en 17 maart 2021 is ook [directeur Selibon] geïnformeerd over de stand van zaken en/of is hij met vragen daarover benaderd. In de eerste e-mail schrijft [directeur Selibon] dat hij in het kader van de uitvoering van het plan van aanpak graag een afspraak met hem maakt om te horen wat zijn visie en wensen zijn met betrekking tot het onderwerp van het project, namelijk een circulair ambachtscentrum. In de tweede
e-mail schrijft hij dat hij onder andere een afspraak heeft gemaakt met de Gezaghebber en vraagt hij aan [directeur Selibon] of hij daarbij wil zijn. In de derde e-mail geeft hij een impressie van wat hij tot dan toe uit de door hem afgenomen interviews begrepen heeft. In de laatste e-mail refereert hij aan een gesprek of interview dat hij inmiddels met [directeur Selibon] heeft gehad en herinnert hij [directeur Selibon] aan een eerdere e-mail waarin hij naar aanleiding van het interview nog twee vragen voor hem had. Die twee vragen heeft [directeur Selibon] daarna op dezelfde dag beantwoord.
2.6.
Uit het voorgaande volgt dat [directeur Selibon] ermee bekend was dat [directeur Venator], hoewel er nog geen schriftelijke overeenkomst was, al met de uitvoering was begonnen. Dat werd hem kennelijk toegestaan. [Directeur Venator] is er toen niet op gewezen dat hij mogelijk niet betaald zou worden voor zijn werkzaamheden omdat er (nog) geen overeenkomst was.
2.7.
Mogelijk leest [directeur Selibon] niet alle door hem ontvangen e-mails, zoals hij heeft verklaard, maar de onder 2.5 aangehaalde laatste e-mail kan hem in ieder geval niet zijn ontgaan, immers is deze door hem beantwoord. Verder heeft hij zich een interview laten afnemen door [directeur Venator] waarmee hij dus ook zelf heeft bijgedragen aan de projectuitvoering door [directeur Venator]. Daaraan doet niet af dat [directeur Venator] hiervoor bij hem onaangekondigd op de stoep zou hebben gestaan, zoals [directeur Selibon] aanvoert, immers nog daargelaten dat dit door [directeur Venator] wordt bestreden, is daarmee niet verklaard in welke andere context het interview dan zou hebben plaatsgevonden. Daarover hebben Selibon en/of [directeur Selibon] zich niet uitgelaten.
2.8.
Gelet op het voorgaande wordt het ervoor gehouden dat er op
9 februari 2021 overeenstemming is bereikt over de uitvoering van het project. Samengevat is daarvan bevestiging te vinden in de omstandigheid dat [directeur Selibon] ermee bekend was dat [directeur Venator] kort daarna het project ging uitvoeren en dat [directeur Venator] die uitvoering heeft toegelaten en daaraan zelfs actief heeft bijgedragen door zich in dat kader te laten interviewen.
2.9.
Aan de voorgaande conclusie doet niet af dat mogelijk tijdens de bespreking van 9 februari 2021 nog niet bekend was hoe de financiering voor het project zou worden vormgegeven. Uit de notulen van twee interne werkgroepvergaderingen volgt dat er voor de financiering verschillende scenario’s waren en dat er gezocht werd naar een subsidiestroom die hiervoor het meest geschikt zou zijn. Ook staat in die notulen dat er werd gedacht over een vooruitbetaling die Selibon zou kunnen doen, welke dan mogelijk later met een of andere subsidiestroom kon worden verrekend. Hoewel [directeur Venator] hieruit niets heeft kunnen afleiden, immers was hij bij de betreffende vergaderingen niet aanwezig, geeft het duiding aan hetgeen [directeur Selibon] als getuige heeft verklaard, namelijk dat hij uitdrukkelijk tegen [directeur Venator] heeft gezegd dat eerst de financiën in orde moesten zijn. Dat de financiën in orde moesten zijn, laat echter onverlet dat het gelet op deze notulen voor iedereen wel duidelijk was dat de financiering er wel zou komen maar dat het alleen niet duidelijk was in welke vorm. In de notulen is zonder omwegen of voorbehoud opgenomen dat er al een mondelinge overeenkomst was en dat deze alleen geformaliseerd moest worden. Selibon kon daar niet meer onderuit, zo valt daarin verder te lezen, en zij zou [directeur Venator] zelf moeten betalen voor zijn werkzaamheden als daarvoor geen subsidiepot kon worden gevonden. Het gerecht leidt hieruit af dat het voor iedereen tijdens de bespreking van 9 februari 2021 wel duidelijk was dat de financiering geen probleem was maar dat alleen niet duidelijk was hoe die werd vormgegeven, dus dat er een overeenkomst was.
2.10.
De conclusie is dan ook dat de vordering van Venator zal worden toegewezen.
2.11.
De door Venator gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen. De enige verrichting buiten rechte door de gemachtigde van Venator betreft een eenvoudige aanmaning waarin naar een declaratie wordt verwezen. Het gaat hier om een enkele aanmaning waarvan de kosten worden geacht te zijn begrepen onder de kosten als bedoeld in 67a Rv BES.
2.12.
Selibon zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure worden veroordeeld. Deze worden aan de zijde van Venator begroot op USD 419,00 voor het griffierecht, USD 136,58 voor de dagvaarding en
USD 1.956,50 in verband met het salaris van de gemachtigde (3,5 punt x tarief 4).

5.De beslissing

Het gerecht,
5.1.
veroordeelt Selibon tot betaling aan Venator van USD 6.614,40 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 mei 2021 tot aan de dag van algehele voldoening,
5.2.
veroordeelt Selibon in de kosten van de procedure, aan de zijde van Venator begroot op USD 1.512,08
5.3.
veroordeelt Selibon in de nakosten die worden begroot op USD 140,00, te verhogen met USD 84,00 indien betekening plaatsvindt nadat Selibon niet aan het vonnis zal hebben voldaan binnen 14 dagen na daartoe door Venator te zijn aangeschreven,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Veerman, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.