ECLI:NL:OGEABES:2022:36

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
5 augustus 2022
Publicatiedatum
28 augustus 2023
Zaaknummer
BON202200236
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over buitengerechtelijke ontbinding van huurovereenkomst en ontruiming van de woning

In deze zaak, die voor het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, heeft verhuurster PTMS Hadria B.V. een kort geding aangespannen tegen huurder, met als doel ontruiming van de woning en betaling van huurachterstand. De huurovereenkomst was aangegaan op 1 december 2012 voor een huurprijs van USD 700,- per maand. Verhuurster heeft de huurovereenkomst opgezegd per 31 maart 2022, maar huurder heeft deze opzegging betwist en zich beroepen op de onrechtmatigheid ervan. De verhuurster stelde dat huurder stelselmatig te laat had betaald en dat de huur voor april en juni 2022 niet was voldaan. Huurder voerde aan dat hij de huurprijs tijdig had betaald en dat hij de huurprijs voor april 2022 mocht verrekenen met de kosten van een nieuwe koelkast die hij had aangeschaft. Tijdens de behandeling van het kort geding op 26 juli 2022, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren, werd de zaak uitvoerig besproken. Het gerecht oordeelde dat verhuurster niet voldoende bewijs had geleverd dat huurder tekort was geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst. Het gerecht concludeerde dat de vordering tot ontruiming en betaling van de huurprijs moest worden afgewezen, omdat niet met grote waarschijnlijkheid kon worden verwacht dat in een bodemprocedure de huurovereenkomst zou worden ontbonden. Verhuurster werd veroordeeld in de proceskosten, die tot op heden waren begroot op USD 559,-. Het vonnis werd uitgesproken op 5 augustus 2022.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA zittingsplaats Bonaire

Registratienummer: BON202200236
Datum uitspraak: 5 augustus 2022
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
de besloten vennootschap
PTMS Hadria B.V.,
gevestigd te Bonaire,
eiseres,
gemachtigde: mr. A.F. van Toll,
tegen
[GEDAAGDE],
wonende te Bonaire,
gedaagde,
gemachtigde: mr. A.T.C. Nicolaas.
Partijen worden hierna ‘verhuurster’ en ‘huurder’ genoemd.

1.1. Het procesverloop

1.1.
Op 4 juli 2022 heeft verhuurster een verzoekschrift in kort geding met vijf producties ingediend.
1.2.
Huurder heeft op 25 juli 2022 zes producties ingediend.
1.3.
De behandeling van het kort geding heeft plaatsgehad op 26 juli 2022. Verhuurster is verschenen bij gemachtigde. Huurder is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Huurder heeft een pleitnota overgelegd.
1.4.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende weersproken alsmede op grond van de niet weersproken inhoud van de producties, kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.
Huurder heeft met ingang van 1 december 2012 gehuurd woonruimte aan de [adres] voor een huurprijs van USD 700,- per maand.
2.2.
Bij de huurovereenkomst is vastgelegd dat het betreft: “Eén semi gemeubileerd 1 slaapkamer appartement te […] Bonaire”.
Voorts is daarbij vastgelegd dat de huurovereenkomst is aangegaan voor de huurprijs van USD 700,- per maand en dat de huurprijs dient te worden voldaan “uiterlijk voor de eerste week van de komende maand bij de receptie (…) of over te boeken naar onze bankrekening (…)”.
2.3.
Verhuurster is in 2018 eigenaar geworden van het verhuurde.
2.4.
Bij brief van 17 februari 2022 heeft verhuurster de huurovereenkomst opgezegd tegen 31 maart 2022. Huurder heeft daartegen geprotesteerd.
2.5.
Bij brief van 2 juni 2022 heeft de gemachtigde namens verhuurster medegedeeld de huurovereenkomst per direct buitengerechtelijk te ontbinden. Daaraan is ten grondslag gelegd dat huurder “de huur stelselmatig te laat heeft betaald” en dat huurder “de huur van de maand april 2022 (…) op USD 1,00 na in het geheel niet heeft betaald. En ook de huur voor de maand juni 2022 ontbreekt.”
2.6.
Bij e-mail van 6 juni 2022 (productie 5 bij het verzoekschrift) heeft huurder aan de gemachtigde van verhuurster medegedeeld dat hij bezwaar heeft tegen de inhoud van de brief van 2 juni 2022 van mr. Van Toll en dat hij de opzegging onrechtmatig acht. Daaraan heeft hij toegevoegd: “ik ben en blijf de rechtmatige huurder.”

3.De vordering

3.1.
Verhuurster heeft - samengevat - de ontruiming van het gehuurde en betaling van de huurachterstand plus de tot aan de ontruiming verschuldigde termijnen gevorderd, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten, proceskosten en nakosten.
3.2.
Huurder heeft verweer gevoerd.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang van verhuurster bij de gevorderde ontruiming ligt besloten in de aard van dat verzoek.
4.2.
Voor zover verhuurster beoogd heeft aan haar vordering ten grondslag heeft te leggen dat de huurovereenkomst is geëindigd door opzegging overweegt het gerecht dat aan deze opzegging geen toestemming van de huurcommissie ten grondslag ligt als bedoeld in de Wet huurcommissieregeling BES respectievelijk door verhuurster geen verzoek is ingediend bij de huurcommissie om het tijdstip vast te stellen waarop de huurovereenkomst eindigt als bedoeld in artikel 7a:1603o BW BES.
4.3.
De vordering strekt tot ontruiming van de woning. Daaraan heeft verhuurster ten grondslag gelegd dat huurder tekort is geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst, omdat er sprake is van een systematische achterstand in de betaling van de huurprijs en de huurprijs over april 2022 en juni 2022 in het geheel niet is voldaan (wat betreft april 2022 op USD 1,- na).
4.4.
Huurder heeft de tekortkomingen betwist, althans doet een beroep op de tenzij-bepaling van artikel 6:265 BW BES.
4.5.
Het gerecht stelt voorop dat een veroordeling tot ontruiming van een gehuurde woning een ingrijpende maatregel is, waarvoor in dit kort geding slechts plaats is als met een zeer grote mate van waarschijnlijkheid valt te verwachten dat in een bodemprocedure de huurovereenkomst zal worden ontbonden en daarbij ontruiming van het gehuurde zal worden bevolen. Bij deze afweging dient als uitgangspunt dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen uit een overeenkomst grond oplevert voor ontbinding van die overeenkomst, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzonder aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt (artikel 6:265 BW BES).
4.6.
Wat betreft de systematische achterstand in de betaling van de huurspijs overweegt het gerecht als volgt. Verhuurster heeft verwezen naar een als productie 2 overgelegd overzicht van de huurbetalingen van huurder in het tijdvak van 3 juli 2016 tot en met 7 juni 2022.
Volgens verhuurster is huurder de huurprijs verschuldigd voor de eerste van iedere maand. Volgens huurder volgt uit de huurovereenkomst dat de huurprijs verschuldigd is in de eerste week van iedere maand. Hij wijst erop dat hij de huurprijs aanvankelijk contant betaalde bij de receptie van het kantoor van de beheerder InterTech B.V. Pas nadat PTMS Hadria B.V. al dan niet als eigenaar in 2018 het beheer heeft overgenomen werd betaling per bank verlangd.
Doorgaans wordt omtrent de dag van betaling in huurovereenkomsten bepaald dat betaling dient plaats te vinden voor of op de eerste dag van iedere maand. In artikel 6:48 BW BES is bepaald dat de schuldeiser (in dit geval de verhuurster) verplicht is voor iedere voldoening een kwitantie af te geven, tenzij uit de overeenkomst, gewoonte of billijkheid anders voortvloeit. In artikel 6:114 BW BES is bepaald dat girale betaling geschiedt op het tijdstip waarop de rekening van de schuldeiser wordt gecrediteerd.
Uit het door verhuurster in het geding gebrachte betalingsoverzicht blijkt dat huurder tussen juli 2016 en december 2017 niet voor de eerste dag van de maand de huurprijs betaalde en veelal zelfs pas in de tweede week. Van bezwaar daartegen van of namens de toenmalige verhuurster is niet gebleken. Gelet hierop kan niet worden uitgesloten dat krachtens gebruik huurder bevoegd is de huurprijs te betalen in de tweede of althans de eerste week van de maand. Daarvoor is evenwel nader bewijs nodig, maar voor bewijsvoering is binnen het bestek van het kort geding geen plaats.
4.7.
Tussen partijen is verder in geschil of huurder de huurprijs over de maand april 2022 nog verschuldigd is aan verhuurster. Huurder stelt zich op het standpunt dat hij die huurprijs mocht verrekenen met de kosten van de aanschaf van een nieuwe koelkast. Volgens verhuurster was huurder niet tot verrekening bevoegd, omdat tot het gehuurde niet behoort een koelkast.
Zoals hiervoor onder de feiten aangehaald is in de huurovereenkomst vastgelegd dat huurder heeft gehuurd een semi-gemeubileerd appartement. Volgens de huurder beschikte het appartement toen hij dat in 2012 ging huren over een koelkast. Weliswaar is namens verhuurster gesteld dat een koelkast niet mede werd verhuurd, maar niet betwist dat bij aanvang van de huurovereenkomst een koelkast aanwezig was. Gelet hierop kan niet worden uitgesloten dat in de bodemprocedure wordt vastgesteld dat een koelkast door verhuurster mede is verhuurd. Nu huurder de verhuurster bij e-mail van 6 april 2022 in de gelegenheid heeft gesteld om een andere koelkast te plaatsen, waarop verhuurster afwijzend heeft gereageerd bij e-mail van 7 april 2022, was huurder op grond van artikel 6:127 BW BES hoogstwaarschijnlijk bevoegd tot verrekening van de koopprijs van de koelkast met de huurschuld over april 2022.
4.8.
Voorts is tijdens de mondelinge behandeling door huurder gesteld dat hij de huurprijs van de maand juni 2022 heeft betaald en verwezen naar productie 2 aan de zijde van de huurder waaruit storting van de huurprijs voor de maand juli 2022 blijkt.
Namens verhuurster is daartegen aangevoerd dat de betaling van de huurprijs over juni haar onbekend is en de betaling van de huurprijs over juli 2022 nog niet op de bankrekening is bijgeschreven.
Op grond van een en ander kan niet worden uitgesloten dat de betaling van de huurprijs over bedoelde maanden heeft plaatsgevonden. Dat er een achterstand is ontstaan van de betaling van de huurprijs over juni en juli 2022 is voorshands dan ook niet aannemelijk.
4.9.
Bij deze stand van zaken kan niet worden geoordeeld dat de rechter, oordelend in een bodemprocedure, hoogstwaarschijnlijk de huurovereenkomst van partijen zal ontbinden. Onder deze omstandigheden dient de vordering tot ontruiming te worden afgewezen. Hetzelfde geldt ten aanzien van de gevorderde betaling van de huurprijs over april 2022 en de gebruiksvergoeding over het tijdvak van juni en juli 2022. Ook de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen.
4.10.
Verhuurster wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld die tot op heden conform het procesreglement zijn begroot op USD 559,- aan salaris gemachtigde.

5.Beslissing

Het gerecht, recht doende in kort geding:
5.1.
Wijst de vordering van verhuurster af.
5.2.
Veroordeelt verhuurster tot betaling van de proceskosten voor zover aan de zijde van huurder gevallen en tot op heden begroot op USD 559,-.
5.3.
Verklaart de veroordeling in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
5.4.
Wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.G.P.M. Spreuwenberg, rechter-plv., en uitgesproken op 5 augustus 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.