ECLI:NL:OGEABES:2022:24

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
16 november 2022
Publicatiedatum
18 november 2022
Zaaknummer
BON202100373
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning vestigingsplaatsbeschikking op basis van bezittingentoets Belastingwet BES

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 16 november 2022 uitspraak gedaan over de toekenning van een vestigingsplaatsbeschikking aan een vennootschap gevestigd op Bonaire. De belanghebbende vennootschap, die meer dan 50% van haar bezittingen uit een vordering op de aandeelhouder bestond, had een verzoek ingediend voor een vestigingsplaatsbeschikking op basis van artikel 5.2, tweede lid, letter b van de Belastingwet BES. De Inspecteur der Belastingen had dit verzoek afgewezen, omdat de bezittingen van de vennootschap voor meer dan 50% uit beleggingen bestonden, wat volgens de wet geen 'goede' bezittingen zijn. Het Gerecht oordeelde dat de vennootschap niet voldeed aan de bezittingentoets, ondanks dat zij een onderneming drijft in Bonaire en de vordering betrekking had op de aankoop van een woning op het eiland. De rechter concludeerde dat de vordering op de aandeelhouder een belegging vormde en dat de vennootschap derhalve niet in aanmerking kwam voor de vestigingsplaatsbeschikking. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de bezittingentoets en de voorwaarden die gesteld zijn in de Belastingwet BES.

Uitspraak

Uitspraak van 16 november 2022
BBZ nr. BON202100373
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Zittingsplaats Bonaire
UITSPRAAK
Op het beroep in de zin van
hoofdstuk VIII, titel acht, afdeling drie van de Belastingwet BES van:
[Belanghebbende],gevestigd te Bonaire
,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN,zetelend in Bonaire,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Belanghebbende heeft op 25 juni 2020 een verzoek tot toekenning van een beschikking, zoals is vermeld in artikel 5.2, tweede lid, letter b van de Belastingwet BES (hierna: vestigingsplaatsbeschikking) bij de belastingdienst ingediend met als ingangsdatum 1 januari 2020.
1.2
De Inspecteur heeft op 24 februari 2021 aangekondigd afwijzend op bovengenoemd verzoek te beslissen. Belanghebbende heeft deze aankondiging opgevat als de voor bezwaar vatbare afwijzing van het verzoek.
1.3
Belanghebbende is op 23 april 2021 in bezwaar gekomen tegen de aangekondigde afwijzing van de inspecteur van 24 februari 2021.
1.4
De Inspecteur heeft op 17 juni 2021 het verzoek afgewezen. Belanghebbende heeft deze afwijzing opgevat als uitspraak op bezwaar.
1.5
Belanghebbende is op 2 augustus 2021 in beroep gekomen bij het Gerecht. Ter zake van de indiening van het beroepschrift heeft belanghebbende een bedrag van USD 30 aan griffierecht voldaan.
1.6
De Inspecteur heeft op 4 augustus 2021 uitspraak op het op 23 april 2021 ingediende bezwaar gedaan en het bezwaar onder verwijzing naar de brief van 17 juni 2022 afgewezen.
1.7
De Inspecteur heeft op 27 oktober 2021 een verweerschrift ingediend.
1.8
Belanghebbende heeft op 25 februari 2022 een tiendagenstuk (reactie op het verweerschrift) ingediend.
1.9
De Inspecteur heeft op 7 maart 2022 via de e-mail een pleitnota ingediend.
1.1
De zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2022 te Kralendijk. Namens belanghebbende is verschenen [A]. Namens de Inspecteur zijn verschenen, [B], [C], [D], [E] en op de achtergrond [F]. De rechter heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is op 31 december 2002 opgericht onder de naam [X] B.V., gevestigd te [Z].
2.2
Mevrouw [T] is bestuurder en enig aandeelhouder van belanghebbende (hierna: DGA).
2.3
Op 8 oktober 2019 is de naam van belanghebbende gewijzigd in [belanghebbende]. Dit in verband met het overnemen van de activiteiten van de voormalige 100% dochtermaatschappij [dochtermij]. (hierna: dochtermij).
2.4
Op 30 november 2019 is de dochtermij geliquideerd en is het vermogen uitgekeerd aan belanghebbende.
2.5
De DGA en haar echtgenoot zijn sinds 3 december 2019 inwoner van Bonaire. Op 3 december 2019 is daarmee de feitelijke leiding van belanghebbende van Nederland naar Bonaire verplaatst.
2.6
Op 22 juni 2020 is belanghebbende bij de KvK te Bonaire ingeschreven met als bedrijfsomschrijving ‘Persoonlijke financieringsmaatschappij en organisatieadviesbureau’.
2.7
Op 25 juni 2020 is door belanghebbende met ingang van 1 januari 2020 een vestigingsplaatsbeschikking aangevraagd op basis van artikel 5.2, tweede lid, onderdeel b van de Belastingwet BES (hierna: BBES).
2.8
Op 29 juni 2020 heeft belanghebbende het ‘Formulier Startende Onderneming’ ingediend. In dat formulier heeft belanghebbende vermeld dat belanghebbende een financiële holding is met beheeractiviteiten en dat daarnaast een onderzoeks- en adviesbureau op het gebied van veiligheidsvraagstukken wordt geëxploiteerd.
2.9
Volgens de balans van belanghebbende, bedraagt het eigen vermogen per 31 december 2019 (1 januari 2020) Euro 468.626. De debetzijde van de balans is per 31 december 2019 als volgt samengesteld:
- inventaris 6.111 euro.
- vorderingen 64.541 euro.
- liquide middelen 420.208 euro.
2.1
De liquide middelen zijn op 28 mei 2020 tot een bedrag van (omgerekend) USD 288.200 in de vorm van een lening met een looptijd van 30 jaar ter beschikking gesteld aan de DGA. De leningsovereenkomst heeft een looptijd van 30 jaar en is gesloten ten behoeve van de aankoop van een eigen woning in Bonaire door de DGA.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of belanghebbende voldoet aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een vestigingsplaatsbeschikking, meer in het bijzonder aan de bezittingentoets van artikel 5.2, tweede lid, aanhef en letter b van de BBES.
3.2
Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de Inspecteur ontkennend.
3.3
Tussen partijen is niet in geschil is dat de lening aangegaan tussen belanghebbende en haar DGA een belegging vormt.

4.BEOORDELING VAN HET GESCHIL

Vooraf: ontvankelijkheid bezwaar en beroep

4.1
Gelet op de inhoud van de op 24 februari 2021 gedane aankondiging van de afwijzing van het verzoek tot toekenning van een vestigingsplaatsbeschikking heeft belanghebbende dit schrijven naar het oordeel van het Gerecht op kunnen vatten als een voor bezwaar vatbare afwijzing van het verzoek. Het Gerecht zal belanghebbende daarin volgen. Dat heeft tot gevolg dat het schrijven van belanghebbende van 23 april 2021 aangemerkt kan worden als (tijdig) bezwaar tegen de afwijzing van het verzoek en de brief van de Inspecteur van 17 juni 2021 als uitspraak op bezwaar waartegen op 2 augustus 2021 (tijdig) beroep is ingediend. Bezwaar en beroep zijn mitsdien ontvankelijk. Partijen hebben ter zitting verklaard zich hierin te kunnen vinden.
Wettelijk kader
4.2
Ingevolge artikel 5.2, eerste lid BBES wordt een lichaam dat op de BES- eilanden is gevestigd, geacht in Nederland te zijn gevestigd (hierna: de vestigingsplaatsfictie).
4.3
In afwijking van artikel 5.2, eerste lid BBES wordt een lichaam ingevolge artikel 5.2, tweede lid BBES geacht op de BES- eilanden te zijn gevestigd indien de inspecteur op verzoek van het lichaam bij voor bezwaar vatbare beschikking heeft vastgesteld dat aannemelijk is dat
“a. het lichaam op jaarbasis een omzet heeft van ten hoogste USD 80.000, de bezittingen van het lichaam doorgaans ten hoogste USD 200.000 bedragen en (…);
b. de bezittingen van het lichaam doorgaans voor ten hoogste 50 percent bestaan uit beleggingen, deelnemingen, liquiditeiten, activa waarvan het gebruik of gebruiksrecht ter beschikking wordt gesteld aan personen die buiten de BES eilanden wonen of zijn gevestigd en overige bezittingen die worden aangewend voor het direct of indirect financieren van personen die buiten de BES eilanden wonen of zijn gevestigd; of
c. het lichaam:
1. voltijds blijvend werk verschaft aan doorgaans ten minste drie op de BES eilanden wonende natuurlijke personen die zich zelfstandig bezighouden met werkzaamheden betrekking hebbend op de bezittingen genoemd in het tweede lid, onderdeel b (…) en
2. voor ten minste een periode van 24 maanden een op de BES eilanden gelegen onroerende zaak of een deel van een onroerende zaak ter waarde van tenminste USD 50.000 ter beschikking heeft voor de uitvoering van de bedrijfsactiviteiten van het lichaam (…)”
Inhoudelijk
4.4.1
Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende niet op grond van artikel 5.2, tweede lid, letter a en c BBES geacht kan worden op Bonaire te zijn gevestigd. Aan de daar gestelde voorwaarden voldoet belanghebbende niet. Belanghebbende stelt dat zij echter wel voldoet aan de zogenaamde bezittingentoets van artikel 5.2, tweede lid, letter b BBES. Volgens belanghebbende kwalificeren vorderingen op inwoners van Caribisch Nederland op grond van de tekst van de wet als ‘goede’ bezittingen (andere bezittingen dan die vermeld staan in artikel 5.2, tweede lid, letter b BBES) omdat de uitgeleende gelden weliswaar beleggingen vormen maar niet
‘worden aangewend voor het (…) financieren van personen die buiten de BES eilanden wonen of zijn gevestigd’(artikel 5.2, tweede lid, letter b, laatste gedeelte). Belanghebbende neemt daarbij het standpunt in dat laatst vermelde passage een lex specialis vormt die voorrang heeft op de algemene regel dat het lichaam voor ten hoogste 50% mag bestaan uit beleggingen. Het voorgaande betekent, zo stelt belanghebbende, dat tenminste 50% van haar balanstotaal doorgaans uit ‘goede’ bezittingen bestaat. Dat de vordering op de aandeelhouder op 1 januari 2020 nog niet bestond en dat op dat moment niet aan de bezittingentoets werd voldaan speelt volgens belanghebbende daarbij geen rol nu in haar geval structureel (nl. vanaf mei 2020 toen de vordering is ontstaan) en dus ‘doorgaans’ wel aan die eis is voldaan.
4.4.2
Ook naar de bedoeling van de wetgever voldoet belanghebbende in haar ogen aan de bezittingentoets van artikel 5.2, tweede lid, letter b BBES. Volgens belanghebbende is het systeem van de vestigingsplaatsbeschikking erop gericht om ongewenste internationale belastinggrondslagverschuivingen met geografisch mobiel kapitaal zonder reële economische binding onmogelijk te maken. Belanghebbende stelt dat in haar situatie met een actieve onderneming, een schuldenaar en een aandeelhouder in Bonaire, van ongewenste internationale grondslagverschuivingen geen sprake is.
4.4.3
Tenslotte voert belanghebbende aan dat het vaste uitvoeringspraktijk van de Belastingdienst is om onroerende zaken die ter beschikking gesteld worden aan inwoners of aan personen die hier verblijven als ‘goede’ bezitting te beschouwen, ongeacht of sprake is van een materiele onderneming. In dat geval wordt, zo betoogt belanghebbende, de voorwaarde dat de bezittingen doorgaans voor ten hoogste 50% bestaan uit
‘activa waarvan het gebruik(srecht) ter beschikking wordt gesteld aan personen die buiten de BES eilanden of zijn gevestigd’kennelijk als een lex specialis beschouwd die voorrang heeft op de bepaling inzake
‘beleggingen’. Daarmee is de ‘lex specialis’-interpretatie van de Belastingdienst een gegeven als vaststaand beleid en moet een dergelijke interpretatie ook in de onderhavige zaak worden toegepast, aldus belanghebbende.
4.5.1
De inspecteur stelt dat belanghebbende niet voldoet aan de bezittingentoets van artikel 5.2. tweede lid, letter b BBES. Allereerst niet omdat volgens de inspecteur de situatie per 1 januari 2020 beslissend is en op dat moment vaststaat dat de bezittingen voor meer dan 50% uit liquiditeiten bestaan. Maar, indien het Gerecht de situatie per 1 januari 2020 niet beslissend zou achten, tevens niet omdat vanaf mei 2020 de bezittingen voor meer dan 50% bestaan uit de vordering van belanghebbende op de DGA. Die vordering vormt een belegging en beleggingen vallen volgens de inspecteur op grond van de tekst van de wet en de bedoeling van de wetgever niet onder de ‘goede’ bezittingen als bedoeld in artikel 5.2, tweede lid, letter b BBES. De wet kent immers geen onderscheid in beleggingen die bestaan uit vorderingen op inwoners en uit vorderingen op niet inwoners en de wetgever heeft ook niet bedoeld om dat onderscheid te maken aldus de inspecteur. Van een lex specialis, zoals verdedigd door belanghebbende, is volgens de inspecteur geen sprake. Dat onroerende zaken die ter beschikking gesteld worden aan inwoners of aan personen die hier verblijven als ‘goede’ bezitting worden beschouwd, leidt de inspecteur niet tot een ander standpunt.
4.6
Het Gerecht zal allereerst de vraag beantwoorden of de vordering van belanghebbende op de DGA een ‘goede’ bezitting vormt. Tussen partijen is niet in geschil dat de vordering van belanghebbende op haar aandeelhouder van USD 288.000 (zie 2.10) aangemerkt moet worden als een belegging. Evenmin is in geschil dat die belegging meer dan 50% van het vermogen van belanghebbende vormt. Gelet hierop voldoet belanghebbende, uitgaande van een grammaticale interpretatie, niet aan de bezittingentoets. Of de vordering al dan niet betrekking heeft op een inwoner van de BES eilanden doet daarbij niet ter zake. Het Gerecht verwerpt namelijk de opvatting van belanghebbende dat bij ‘beleggingen’ nog getoetst moet worden of deze
’overige bezittingen die worden aangewend voor het (in)direct financieren van personen die buiten de BES eilanden wonen of zijn gevestigd’(zie artikel 5.2, tweede lid, letter b BBES) vormen. Het Gerecht ziet daar tekstueel geen aanknopingspunten voor temeer niet nu in de wettekst gesproken wordt over
‘overige bezittingen’. Hiermee kan naar het oordeel van het Gerecht niets ander bedoeld zijn dan dat het daarbij moet gaan om andere bezittingen dan de bezittingen die in artikel 5.2, tweede lid, letter b BBES opgesomd zijn voorafgaand aan
‘overige bezittingen’. Het gelijk op dit punt is aan de inspecteur.
4.7
Voor de bedoeling van de wetgever verwijzen beide partijen naar de wetsgeschiedenis. In de parlementaire stukken die ten grondslag liggen aan de wettelijke regeling is het volgende opgemerkt.
4.7.1 ‘
‘Vestigingsplaatsfictie
(…) Deze fictie regelt, kort samengevat, dat lichamen die op de BES eilanden niet voldoende actief zijn, ondanks hun feitelijke vestiging aldaar, voor de toepassing van de belastingwetten naar het in Europa gelegen deel van Nederland worden gehaald. Dat betekent dat op die «BES lichamen» de Nederlandse vennootschapsbelasting en dividendbelasting van toepassing zijn (en dus niet de vastgoedbelasting en de opbrengstbelasting). De invulling van deze fictie is enerzijds opgenomen in art. 5.2 van de Belastingwet BES en zal anderzijds ondersteund worden door enkele nieuwe regels in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en de Wet op de dividendbelasting 1965. Die laatstgenoemde regels worden aangepast door middel van de Invoeringswet fiscaal stelsel BES.
De fictie is in hoofdlijnen als volgt vormgegeven. In eerste instantie worden letterlijk alle op de BES eilanden gevestigde lichamen voor de toepassing van de opbrengstbelasting geacht in Nederland te zijn gevestigd. Vervolgens is geregeld dat de inspecteur per lichaam bij voor bezwaar vatbare beschikking kan bevestigen dat een lichaam (toch) voor fiscale doeleinden op de BES eilanden zit en dus valt onder de opbrengstbelasting en de vastgoedbelasting. Een feitelijk op de BES eilanden gevestigd lichaam dat voor 50% of meer activa bezit die passen bij een zichtbare actieve onderneming valt altijd onder het volledige fiscale stelsel voor de BES eilanden. Een lichaam daarentegen dat voor meer dan 50% specifiek opgesomde internationaal mobiele activa bezit, die in zijn algemeenheid onder omstandigheden weinig werk met zich hoeven te brengen, wordt in beginsel onder de vennootschapsbelasting en dividendbelasting gebracht. Een dergelijk lichaam kan echter toch nog onder de het volledige fiscale stelsel voor de BES eilanden blijven als aan twee voorwaarden is voldaan. Die komen er in hoofdlijnen op neer dat het lichaam over drie personeelsleden moet beschikken die op wezenlijk niveau de genoemde activa (beleggingen, deelnemingen, liquiditeiten, ter beschikking gestelde goederen, leningen) beheren en dat bedrijfsruimte op de BES eilanden door dat lichaam wordt gebruikt voor die werkzaamheden.
(…)
Uiteindelijk worden door deze antimisbruikregeling met name kasgeldvennootschappen, (passieve) beleggingsvennootschappen, doorstroomlichamen en lichamen die niet of nauwelijks investeren in de ontwikkeling van reëel ondernemerschap op de BES eilanden geacht in Nederland te zijn gevestigd. Op deze manier wordt reëel ondernemerschap op de BES eilanden gestimuleerd terwijl vluchtige activiteiten zonder economische binding met de BES eilanden worden ontmoedigd.
(…)’ [1]
4.7.2 ‘
Kan de regering nader toelichten, zo vragen de leden van de CDA-fractie, wanneer een lichaam voor 50% of meer activa bezit die passen bij een zichtbare actieve onderneming.
Om te bepalen of een lichaam voldoende activa bezit om voor de toepassing van de vestigingsplaatsfictie te kwalificeren als een actieve onderneming of, omgekeerd niet te veel internationaal mobiele activa bezit, dient te worden gekeken naar artikel 5.2, tweede lid, onderdeel a, van de Belastingwet BES. In dat onderdeel is bepaald dat een lichaam geacht wordt op de BES-eilanden gevestigd te zijn indien de inspecteur op verzoek van het lichaam bij voor bezwaar vatbare beschikking heeft vastgesteld dat de bezittingen van het lichaam doorgaans voor ten hoogste 50% bestaan uit: beleggingen, deelnemingen, liquiditeiten, activa waarvan het gebruik of gebruiksrecht ter beschikking wordt gesteld aan personen die buiten de BES-eilanden wonen of zijn gevestigd en overige bezittingen die worden aangewend voor het direct of indirect financieren van personen die buiten de BES-eilanden wonen of zijn gevestigd. De vraag van deze leden of zij het goed hebben begrepen dat de internationale mobiele activa zijn opgesomd in dat onderdeel kan dus bevestigend worden beantwoord; in de wettekst en in de toelichting wordt derhalve hetzelfde bedoeld.
De hiervoor opgenomen opsomming omvat activa die – indien die activa meer dan 50% van de activazijde van de balans beslaan – naar de mening van de regering op een niet-actief lichaam duiden.’ [2]
4.7.3 ‘
De leden van de fractie van de VVD vragen of de voorwaarden die gesteld worden om in aanmerking te komen voor een vestigingsplaatsbeschikking niet te minimaal zijn waardoor de fictie eenvoudig kan worden ontgaan.
De regering is die mening niet toegedaan. De fictie waarborgt dat alleen bedrijven met reële activiteiten in aanmerking komen voor een vestigingsplaatsbeschikking. De beoordelingscriteria voor afgifte van de beschikking bestaan uit 1) een omvang en activiteiten toets, 2) een bezittingentoets of 3) een toets van het aantal gekwalificeerde werknemers en het beschikbaar hebben van bedrijfsruimte (substancetoets). Het gebruik van deze eenvoudige criteria draagt bij aan een transparante en een vlotte afhandeling van verzoeken. Dat betekent naar de mening van de regering niet dat de fictie eenvoudig kan worden ontgaan. Immers, een beschikking wordt alleen afgegeven als aan de gestelde criteria wordt voldaan.’ [3]
4.8
Aan belanghebbende moet toegegeven worden dat het de bedoeling van de wetgever is om ondernemingen die met name actief zijn op de BES eilanden niet te laten vallen onder de vestigingsplaatsfictie. Echter, de wetgever heeft er daarbij voor gekozen en ook voor willen kiezen om de vraag of een lichaam met name actief is op de BES eilanden te toetsen aan eenvoudige en objectieve criteria. Dat blijkt uit de tekst van artikel 5.2, lid 2 BBES maar ook uit de hiervoor weergegeven gedeelten uit de wetsgeschiedenis. Slechts als voldaan is aan de objectieve criteria die vermeld staan in artikel 5.2, lid 2 BBES geldt de vestigingsplaatsfictie niet. Omdat uitsluitend getoetst wordt aan die objectieve criteria hoeft de vraag in hoeverre in werkelijkheid de activiteiten plaatsvinden in de BES eilanden niet meer beantwoord te worden. In het verlengde daarvan is ook niet van belang in hoeverre beleggingen plaatsvinden in of gebonden zijn aan de BES eilanden. Als eenmaal, zoals in het onderhavige geval, vaststaat dat de bezittingen doorgaans voor minstens 50% bestaan uit (niet tot de actieve onderneming behorende) beleggingen dan is daarmee de vestigingsplaatsfictie van toepassing, ook al betreft het bijvoorbeeld binnenlandse beleggingen en ook al is sprake van een actieve onderneming in Bonaire. Het gelijk op dit punt is aan de inspecteur.
4.9
De omstandigheid dat de Belastingdienst onroerende zaken die ter beschikking gesteld worden aan inwoners of aan personen die hier verblijven als ‘goede’ bezittingen aanmerkt, ongeacht of sprake is van een materiele onderneming heeft naar het oordeel van het Gerecht niet tot gevolg dat ook de onderhavige vordering als een ‘goede’ bezitting beschouwd moet worden. Een vordering is immers niet op één lijn te stellen met een onroerende zaak, ook niet als, zoals hier, sprake is van een lening waarmee een onroerende zaak is aangekocht. Het Gerecht verwerpt hiermee tevens de opvatting van belanghebbende dat het beleid van de Belastingdienst met betrekking tot de onroerende zaken met zich meebrengt dat de vordering op de DGA in het kader van de lex specialis interpretatie aangemerkt moet worden als een ‘goede’ vordering.
4.1
Gelet op hetgeen het Gerecht hiervoor heeft geoordeeld heeft de inspecteur het verzoek tot toekenning van een vestigingsbeschikking terecht afgewezen en is het beroep ongegrond. De vraag of de situatie per 1 januari 2020 beslissend is voor de toekenning of afwijzing van een vestigingsplaatsbeschikking, hoeft dan niet meer beantwoord te worden.

5.PROCESKOSTENVERGOEDING EN GRIFFIERECHT

Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten of het griffierecht.

6.BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, en uitgesproken op 16 november 2022, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Plasa Reina Wilhelmina (Fort Oranje)
Kralendijk
Bonaire
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van USD 60 verschuldigd.

Voetnoten

1.Memorie van Toelichting wetsvoorstel 32189, nr. 3 Belastingwet BES, blz. 14-15.
2.Nota naar aanleiding van het verslag, Kamerstukken II 2009/10, 32189, nr. 7, blz. 27-29.
3.Memorie van antwoord aan de Eerste Kamer, MvT Kamerstukken I 2009/10, 32189, nr. C, blz. 4-5.