ECLI:NL:OGEABES:2022:16

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
15 augustus 2022
Publicatiedatum
22 september 2022
Zaaknummer
BON202200239
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over geldvordering en retentierecht met betrekking tot opgeslagen olie

In deze zaak, die voor het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, heeft de curator van de failliete Bonaire Petroleum Corporation N.V. (BoPeC) een kort geding aangespannen tegen Alphaville Holdings Limited. De curator vordert betaling van achterstallige opslagkosten en het gedogen van executie van olie die in tank 1907 is opgeslagen. De curator stelt dat Alphaville, die de olie op een executieveiling heeft gekocht, niet heeft voldaan aan de betalingsverplichtingen voor de opslagkosten, die zijn vastgesteld op USD 260.000 per maand. De zaak draait om de vraag of de curator een retentierecht kan uitoefenen op de olie, gezien de achterstallige betalingen van Alphaville.

De procedure begon met een kort geding-verzoekschrift dat op 8 juli 2022 werd ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 1 augustus 2022 zijn beide partijen verschenen, waarbij de curator werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechter heeft op 15 augustus 2022 uitspraak gedaan. De curator heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen, en het gerecht heeft geoordeeld dat de opslagkosten door Alphaville moeten worden gedragen, aangezien zij de olie heeft gekocht onder de veilingvoorwaarden die deze kosten omvatten.

Het gerecht heeft de vorderingen van de curator grotendeels toegewezen, met uitzondering van een deel van de vordering met betrekking tot de opslagkosten voor december 2021. Alphaville is veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van USD 1.710.968 aan opslagkosten, vermeerderd met wettelijke rente, en tot betaling van USD 260.000 per maand voor de opslag van de olie vanaf juli 2022. Daarnaast is Alphaville veroordeeld in de proceskosten van de curator.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABAzittingsplaats Bonaire
Burgerlijke zaken over 2022
registratienummer: BON202200239
datum uitspraak: 15 augustus 2022

VONNIS IN KORT GEDING

in de zaak van
[eiser], in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de naamloze vennootschap
BONAIRE PETROLEUM CORPORATION N.V.,
kantoorhoudende te Bonaire,
eiser in conventie, verweerder in reconventie, hierna: de curator,
gemachtigde: mr. L.F.F.M. Drissen,
tegen

de vennootschap naar het recht van de Seychellen ALPHAVILLE HOLDINGS LIMITED,

gevestigd te Mahe, Seychellen,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, hierna: Alphaville,
gemachtigden: mr. M.F. Murray en mr. K.A. Doekhi.

De procedure

1. Het kort geding-verzoekschrift, met producties 1 tot en met 37, is ingekomen op 8 juli 2022.
2. Op 29 juli 2022 zijn ingekomen de producties 38 tot en met 41 van de curator en de eis in reconventie, alsmede producties 1 tot en met 12 van de zijde van Alphaville.
3. Bij de mondelinge behandeling, op 1 augustus 2022, die in overleg met partijen plaatsvond in het gerecht te Curaçao, zijn verschenen de curator, bijgestaan door zijn gemachtigde, en (via videoverbinding) de ad interim directeur van BoPeC [naam directeur], alsmede de gemachtigden van Alphaville en haar bestuurder [naam bestuurder]. Beide partijen hebben pleitnota’s overgelegd en voorgedragen.
4. Vonnis is bepaald op vandaag.

De feiten

5. BoPeC exploiteert de olieop- en overslagfaciliteit op Bonaire. Zij dient daarbij te voldoen aan de erfpachtvoorwaarden van het openbaar lichaam Bonaire en aan eisen en vegunningvoorwaarden van de Nederlandse overheid.
6. De aandelen van BoPeC worden gehouden door Propernyn B.V., een Nederlandse vennootschap waarvan de aandelen worden gehouden door Petroleos de Venezuela S.A. (hierna: PDVSA), een onderneming die zich bezig houdt met het winnen, produceren en vermarkten van olie en olieproducten, alsmede het winnen en produceren van gas.
7. BoPeC verrichtte de olieop- en overslag geruime tijd exclusief voor groepsvennootschappen van PDVSA, bijvoorbeeld voor PDVSA Petróleo S.A. (hierna: PDVSA Petro), een dochtervennootschap van PDVSA die zich bezig hield met olieverkoop voor PDVSA buiten de eigen groep. BoPeC sloeg door of in opdracht van PDVSA Petro ingevoerde en weer uit te voeren olieproducten op in op het terrein van BoPeC aanwezige opslagtanks.
8. Die op- en overslag gebeurde op grond van een op 1 januari 2002 tussen BoPeC en PDVSA Petro gesloten ‘Warehousing and Throughput Agreement’, die onder meer vergoedingen voor de opslag bevatte. Bij addendum van medio 2015 is de basisvergoeding voor de opslag gewijzigd per 1 januari 2015 en uiteindelijk - per 1 januari 2016 – bepaald op US$ 0,40 per vat, ongeacht hoeveel opslagcapaciteit van een opslagtank werd gebruikt.
9. Art. 17 1e volzin van de “Warehousing and Throughput Agreement” luidt: This Agreement shall be interpreted in accordance with the laws of the Bolivarean Republic of Venezuela.
10. PDVSA Petro was vanaf september 2017 in gebreke met de betaling van de (opslag)kosten van de door haar aan BoPeC in bewaring gegeven producten.
11. PDVSA Petro is bij in kracht van gewijsde gegaan vonnis van het gerecht in eerste aanleg te Curaçao van 13 december 2018 veroordeeld tot betaling van US$ 777.970,20, vermeerderd met rente en kosten, aan GMC Global Marine Contractors Caribbean N.V., Shipping Company Global Falcon N.V., Global Manning Services N.V. en Shopping Company Global Phoenix N.V. (hierna gezamenlijk: GMC).
12. GMC heeft in november 2020 executoriaal derdenbeslag doen leggen op 384.410 vaten zware stookolie die op dat moment opgeslagen was in BoPeC-tanks 1918, 1952 en 1953 (hierna: de olie). De olie is nadien verplaatst naar tank 1907 omdat van overheidswege het gebruik van andere tanks werd verboden.
13. Op 9 maart 2021 heeft dit gerecht aan BoPeC (voorlopige) surseance van betaling verleend. De surseance van betaling is op 18 maart 2021 ingetrokken onder gelijktijdige faillietverklaring van BoPeC en benoeming van de curator tot curator.
13. De door PSVSA Petro in de tanks van BoPeC opgeslagen olie behoort niet tot de boedel van BoPeC.
15. Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis in kort geding van 1 juli 2021 heeft dit gerecht PDVSA Petro veroordeeld om aan de curator te betalen:
- US$ 41.699.529,72 aan achterstallige opslagvergoedingen,
- USD 560.000 per maand dat de opslag van olieproducten voortduurt vanaf 1 mei 2021,
een en ander te vermeerderen met wettelijke rente.
16. Tegen dit vonnis is hoger beroep ingesteld, dat nog loopt. PDVSA heeft geen uitvoering gegeven aan de veroordeling.
17. In verband met de vordering op PDVSA PETRO uit hoofde van het kort gedingvonnis van 1 juli 2021 oefent de curator een retentierecht uit op de door PDVSA Petro bij BoPeC opgeslagen olie.
18. Omdat PSVSA niet heeft voldaan aan de veroordeling in het vonnis van 13 december 2018, heeft GMC het voornemen aangekondigd om ter voldoening van haar vordering de olie op 2 december 2021 op een executieveiling te verkopen.
19. Vóór de veiling heeft de executerend deurwaarder de veilingvoorwaarden aan alle betrokkenen, waaronder Alphaville, doen toekomen. In die voorwaarden is opgenomen:
ARTIKEL 4:
(…)
Vanaf het moment van toewijzing van de olie aan de koper is de olie voor rekening en risico van de koper zonder dat de koper vergoeding kan vergen voor enige schade aan het verkochten en/of kosten die hij in dit verband moet maken.

ARTIKEL 5:

De olie is opgeslagen in olietank 1907 (...).

BOPEC verkeert in staat van faillissement en de curator van BOPEC heeft aangegeven een retentierecht uit te oefenen ten aanzien van de Olie over de periode voorafgaand aan de veiling. De curator heeft aangegeven dat deze opslagkosten op basis van een voorlopige berekening minimaal USD 13.000.000 + PM bedragen.
De curator van BOPEC heeft aangegeven nog niet te beschikken over de vereiste vergunningen om de Olie uit olietank 1907 te laten pompen omdat de installaties op de terminal van BOPEC op dit moment (nog) niet operationeel zijn.
De koper dient voor eigen kosten en risico met de curator van BOPEC te beraadslagen omtrent de opslagkosten van de Olie over de periode na de veiling, de vereiste vergunningen en de operationele gereedheid die nodig is om de Olie uit de tank te verwijderen en te pompen naar een door de koper gehuurde tanker of anderszins.
(…)
20. Op 23 november 2021 heeft de toenmalige gemachtigde van Alphaville de curator gemaild:
(…)
We understood that BOPEC will be charging storage costs as per the date of auction and secondly that BOPEC will invoke its right of retention.
My client is eager to buy the batch of oil and will be willing and able to pay off BOPEC for the past due storage costs. In order to make the necessary preparations, we kindly request you to confirm in writing within 48 hours of receiving this e-mail, that you will indeed invoke your right of retention on behalf of BOPEC and also inform us of the exact amount of the outstanding storage costs as per 2 December 2021.
In any event, we are happy to see that with the receipt of such significant amounts in storage costs, BOPEC will be able to immediately pay off all creditors, ending the bankruptcy
(...)
21. Bij e-mail van 24 november 2021 antwoordde de curator:
(…)Toekomstige opslagkosten
De opslagkosten voor de olie bedragen US$ 260.000,- per maand. Deze maandelijkse kosten zijn gebaseerd op de prijsbepalingsformule uit de (lopende) bewaarnemingsovereenkomst tussen BoPeC en PDVSA (de Warehousing and Throughput Agreement) en is de som van het aantal barrel capaciteit van tk1907 maal de prijs per bbl. cap uit deze overeenkomst:
US$ 560.000,- x US$ 0.40,- = US$ 260.000,- p.m.

Historische opslagkosten

De Olie is op de veildatum (minimaal) 52 maanden opgeslagen geweest in de opslagtank(s) bij BoPeC. Dit komt neer op een totaal bedrag van:
US$ 260.000,- x 52 maanden = US$ 13.520.000,-
De boedel oefent het retentierecht voor de olie derhalve uit voor US$ 13.520.000,- + PM. De koper ter veiling dient de opslagkosten van USD 260.000,- per maand vooruit te betalen aan de boedel, zonder recht op enige korting of verrekening. Het is op dit moment niet bekend wanneer de Olie uit tank 1907 verpompt en/of uitgeleverd kan worden. Een en ander is ook onderwerp van goedkeuring door de Inspectie Leefomgeving en Transport en Rijkswaterstaat. (…)
22. Namens de curator is drie kwartier later gemaild:
Per abuis is prijsbepalingsformule van de (toekomstige) opslagvergoeding incorrect weergegeven. Deze moet immers zijn: 650.000 (barrel ca,. tk190) x US$ 0,40 = US$ 260.000 p.m.
Het gaat dus om de barrel capacity in tk 1907 en niet om het aantal daadwerkelijke barrels in de tank. Om die reden blijven de opslagkosten, bij het in gebruik blijven nemen van tk 1907, in de toekomst ook op hetzelfde niveau, ongeacht het aantal barrels dat in de tank opgeslagen ligt.
23. De gemachtigde van Alphaville heeft op 25 november 2021 aan de curator gemaild:
Thank you for meeting with us this morning.
As you know my client is very interested in the lot of oil held in tank 1907 within the BOPEC facilities. We are aware that there are challenges with respect to delivery of this oil to the new owner/buyer at auction.
We are also aware of your conditions as stated below; the right of retention to be invoked in the amount of USD 13,520,000 and the future monthly storage costs of USD 260.000.
We understand and appreciate the above, and are simply looking for a commitment from your side to make your best efforts to upgrade the tank 1907 and its discharge facilities, just like you are doing right now for tank 1933.
(…)
24. Alphaville heeft de olie op de executieveiling gekocht voor NAf 200.000,- en is op 13 december 2021 eigenaar geworden van de olie.
25. De curator heeft Alphaville vanaf december 2021 elke maand een factuur van US$ 260.000 gestuurd voor de opslagkosten van de olie, te betalen telkens uiterlijk aan het eind van de desbetreffende kalendermaand.
Alphaville heeft deze facturen niet betaald.
26. Naast de olie in tank 1907 bevond zich nog olie in tank 1933. Die olie heeft de curator verkocht voor US$ 11.900.000 en in 2022 aan de koper geleverd.

Het geschil

27. De curator vordert in conventie, samengevat, dat het gerecht Alphaville veroordeelt:
  • I) om aan de curator te betalen US$ 1.820.000,- aan opslagkosten van 13 december 2021 tot en met juni 2022,
  • II) om aan de curator te betalen US$ 260.000,- aan opslagkosten per maand dat de opslag van de olie voortduurt vanaf juli 2022,
een en ander te vermeerderen met wettelijke rente,
( III) om te gehengen en te gedogen dat de curator de olie in tank 1907 executoriaal beslaat en ter veiling verkoopt ter voldoening van de retentieclaim, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom.
28. In reconventie vordert Alphaville dat het gerecht, samengevat:
( a) de curator [1] veroordeelt om binnen 3 weken na betekening van dit vonnis al het nodige te doen (waaronder begrepen het uitvoeren van alle nodige reparatiewerkzaamheden en de door de toezichthouders uit te laten voeren inspecties ten aanzien van tank 1907) opdat binnen die periode de olie uit tank 1907 kan worden gepompt en aan Alphaville (of een door haar aan te wijzen derde kan worden afgegeven door de olie over te pompen in een door Alphaville aan te wijzen olietanker,
( b) p
rimair: de curator veroordeelt tot afgifte van de olie aan Alphaville dan wel (een) door haar aan te wijzen derde(n), nadat aan de onder (i) gevorderde vordering volledig is voldaan en wel binnen 2 weken nadat Alphaville afgifte van de olie aan BoPeC heeft verzocht, althans
subsidiair: de curator veroordeelt tot afgifte van de olie aan Alphaville dan wel (een) door haar aan te wijzen derde(n), nadat aan de onder (i) gevorderde vordering volledig is voldaan en wel binnen 2 weken nadat Alphaville afgifte van de olie aan BoPeC heeft verzocht tegen de door Alphaville te stellen zekerheid voor een door het gerecht te bepalen bedrag ten aanzien van opslagkosten vanaf 13 december 2021 met een maximum van USD 1.820.000,- ineens en USD 260.000,- per maand vanaf 1 juli 2022 totdat de olie is afgegeven (hetgeen in geen geval later dan 30 september 2022 dient te zijn) en ten aanzien van de ‘retentieclaim’ op PDVSA PETRO voor maximaal USD 13.000.000, een en ander onder de voorwaarde dat al deze bedragen in escrow of anderszins geparkeerd blijven totdat over de verdeling van die bedragen tussen de curator en Alphaville in een bodemprocedure is een onherroepelijk eindvonnis is gewezen,
een en ander met sanctionering door een dwangsom.
29. De partijen voeren over en weer gemotiveerd verweer.

4. De beoordeling

In conventie
30. Naar het oordeel van het gerecht heeft de curator voldoende aannemelijk gemaakt dat hij een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen. De olieopslag en het beheer van de terminals brengen aanzienlijke operationele kosten met zich mee, mede vanwege specifieke eisen aan de bedrijfsvoering, waarbij veiligheid voor mens en milieu centraal staan en waarbij BoPeC voortdurend dient te voldoen aan vergunningsvoorwaarden. Het salaris van de nog noodzakelijke werknemers en het onderhoud van de installaties moet worden betaald en er moeten investeringen worden gedaan, ook om de olie af te kunnen voeren. Voorts staat BoPeC onder intensief toezicht van Rijkswaterstaat en de Inspectie Leefomgeving en Transport, die de curator hebben laten weten dat het leegmaken van de opslagtanks tot speerpunt moet worden gemaakt.
31. Het gaat in conventie om geldvorderingen (vordering i en ii) en het gedogen van executie (vordering iii).
32. Voor toewijzing van geldvorderingen in kort geding is nodig dat het bestaan van de vordering voldoende aannemelijk is en een belangenafweging zich er niet tegen verzet.
33. Het gerecht acht het bestaan van de geldvorderingen voldoende aannemelijk, althans voor de maanden januari 2022 tot en met juli 2022 en voor december 2021 ten dele.
Alphaville heeft de olie gekocht op de veiling, en dus ingestemd met de veilingvoorwaarden. Uit art. 4 daarvan blijkt dat vanaf het moment van toewijzing de olie voor rekening en risico van de koper is, terwijl uit art. 5 van de veilingvoorwaarden volgt dat de koper opslagkosten over de periode na de veiling moet betalen. Dat wist Alphaville al voordat zij de olie kocht. In de mails van 24 november 2021 heeft de curator duidelijk en herhaaldelijk verklaard dat (en waarom) de opslagkosten US$ 260.000 per maand bedragen. Dat wist Alphaville dus ook vóór de veiling. Vervolgens heeft Alphaville op 25 november 2021 gemaild: “
We are also aware of your conditions as stated below; (…) the future monthly storage costs of USD 260.000.
34. Het gerecht concludeert dat de olie in tank 1907 vanaf 13 december 2021 voor rekening en risico van Alphaville komt en dat vanaf die datum dus de opslagkosten door Alphaville moeten worden gedragen. Dat de opslagkosten US$ 260.000 zijn, is vooraf aan Alphaville duidelijk gemaakt. Met het meedoen aan de veiling heeft Alphaville aanvaard dat bij toewijzing van de olie aan haar, zij opslagkosten van US$ 260.000 per maand aan de boedel verschuldigd zou worden.
35. Het gerecht kan Alphaville niet volgen in haar stelling dat de partijen niet, zoals in (art. 5 van) de veilingvoorwaarden is bepaald, hebben beraadslaagd omtrent de opslagkosten. In de eerste plaats niet omdat daarover wel degelijk overleg heeft plaatsgevonden, in elk geval schriftelijk via de mails van 23-25 november 2021. Dit was niet na de veiling, maar daaraan voorafgaand, hetgeen overigens alleen maar wenselijker is, omdat de koper – bij wie in de veilingvoorwaarden het risico van de beraadslagingen is gelegd – daardoor minder risico loopt. Verder geldt dat als er geen beraadslagingen zouden hebben plaatsgevonden, dit niet de curator kan worden tegengeworpen, daar de veilingvoorwaarden zijn bepaald door de verkoper, GMC, en niet door de curator.
36. Uit het voorgaande volgt dat het gerecht voldoende aannemelijk acht dat Alphaville vanaf 13 december 2021 US$ 260.000 per maand aan opstalkosten verschuldigd is aan de curator.
37. Het beroep van Alphaville op opschorting faalt. Alphaville baseert dat beroep op verzuim van de curator, omdat die de olie niet levert. Terecht is door de curator echter aangevoerd dat Alphaville eerder in verzuim was, en dat Alphaville daarom ingevolge art. 6:54 sub a BW BES niet bevoegd is tot opschorting. Waar het betreft de verplichting tot levering van olie door de curator is Alphaville vóór de veiling uitgebreid – zowel via de veilingvoorwaarden als door de curator – meegedeeld dat er nog werkzaamheden nodig zijn om de olie te kunnen leveren en dat bovendien daarvoor ook vergunningen afgegeven moeten zijn, met andere woorden: dat levering van de olie niet direct zou geschieden, maar enige tijd op zich zou laten wachten. Door aan de veiling mee te doen, heeft Alphaville dat geaccepteerd.
Alphaville heeft hoe dan ook eerder niet aan haar verplichtingen voldaan: zij heeft namelijk vanaf het begin niet voldaan aan de verplichting om opslagkosten te betalen.
38. Nu geen belangen zijn aangevoerd die tot een ander oordeel leiden, betekent het voorgaande dat vordering II, die betrekking heeft op de opslagkosten vanaf juli 2022, toewijsbaar is en dat vordering I toewijsbaar is voorzover zij betrekking heeft op de (volle) kalendermaanden januari t/m juli 2022 (samen US$ 1.560.000).
Zonder nadere toelichting, die niet is gegeven – ook niet ter zitting na het verweer van Alphaville terzake -, valt echter niet in te zien waarom Alphaville toch, zoals gefactureerd door de curator en in deze procedure door hem gevorderd, over december 2021 het volledige maandbedrag verschuldigd is in plaats van naar rato vanaf 13 december 2021 (dus 18 dagen). Het gerecht acht voor december 2021 toewijsbaar (18/21e x US$ 260.000 =) US$ 150.968. Vordering II is daarom toewijsbaar voor een bedrag van US$ 1.710.968.
39. De vordering van wettelijke rente is toewijsbaar, nu daartegen geen verweer is gevoerd.
40. Aan vordering III legt de curator ten grondslag dat hij een retentieclaim van US$ 40.563.088,71 uitoefent met betrekking tot de olie. Hij wenst dit te kunnen verhalen op de olie en wenst nu een executoriale titel tegen Alphaville te verkrijgen.
De curator komt tot bedrag via de volgende berekening:
achterstallige opslagkosten ogv het vonnis van 1 juli 2021 41.699.529,72
opslagkosten voor tank 1907 mei t/m december 2021 1.820.000.00
opslagkosten voor tank 1933 van mei t/m juli 2021 4.500.000,00
wettelijke rente over alle opslagkosten4.443.558,99
52.463.088,71
Af: de executieopbrengst deel tank 193311.900.000.00
Totale retentieclaim US$ 40.563.088,71
41. Voor toewijzing van vordering III is in elk geval nodig dat voldoende aannemelijk is dat in een bodemprocedure zal worden geconcludeerd dat de curator een retentierecht voor een vordering van US$ 40.563.088,71 heeft.
42. Alphaville heeft aangevoerd dat de vordering van de curator op PPSA wordt beheerst door Venezolaans recht en niet kan worden onderworpen aan een retentierecht conform het BW BES, alsmede dat een Venezolaans retentierecht niet ondeelbaar is. Zij beroept zich daarbij op een legal opinion van [naam] te plaats]. Van de zijde van de curator is overgelegd een legal opinion van een andere [land] jurist, [naam] [naam kantoor].
43. Mede in aanmerking nemende dat een kort geding voor een dergelijke inhoudelijke discussie niet geschikt is, volstaat het gerecht met een summiere inschatting van de kwaliteit van beide adviezen. Het acht het advies van [naam] meer to-the-point en concludent dan dat van [naam] en gaat, conform eerstbedoeld advies, voorshands uit van de mogelijkheid van uitoefening van een retentierecht conform het BW BES.
44. Dat zo zijnde, heeft de curator een retentierecht als bedoeld in art. 3:290 BW. De curator heeft op grond van het vonnis van 1 juli 2021 een opeisbare vordering op PDVSA Petro van US$ 41.699.529,72 aan achterstallige opslagkosten. Art. 6:52 BW kent een algemeen opschortingsrecht toe als tussen twee verbintenissen voldoende samenhang bestaat. Gaat het, zoals in de verhouding tussen BoPeC en PDVSA Petro, om een verbintenis tot afgifte van een zaak, dan is het een retentierecht. Voorts heeft de curator de olie in zijn macht. Aan de eisen van art. 3:290 BW BES is daarmee voldaan.
45. De curator kan het retentierecht op grond van art. 3:291 lid 1 BW inroepen tegen een derde die een recht op de zaak hebben gekregen, zoals in dit geval Alphaville.
46. Cruciale vraag is echter de hoogte van de vordering waarvoor de curator een retentierecht heeft.
47. In de eerste plaats volgt uit de beslissing over vordering I dat de totale retentieclaim iets lager uitvalt, namelijk waar het betreft het bedrag van US$ 1.820.000 en de daarover berekende wettelijke rente.
48. Belangrijker acht het gerecht de mededeling van de curator aan Alphaville op 24 november 2021, naar aanleiding van een daartoe strekkende vraag van Alphaville, dat de boedel het retentierecht uitoefent voor “US$ 13.520.000,- + PM”.
Het verschil met het bedrag van ruim US$ 40 miljoen waarvoor de curator thans het retentierecht wil uitoefenen [2] , is zowel in relatieve als in absolute zin enorm, óók als in aanmerking wordt genomen dat “PM” nog (enige) ruimte biedt voor een hoger bedrag [3] .
Alphaville stelt dat de verhoging door de curator van de claim wegens het retentierecht in strijd is met de redelijkheid en billijkheid.
Het gerecht overweegt in dat verband dat het uitoefenen van het retentierecht een bevoegdheid is van de curator en dat de curator die bevoegdheid ook, zoals Alphaville verlangt, voor een lager bedrag kan uitoefenen. De beantwoording van de vraag of de curator dat in dit geval heeft gedaan of behoort te doen, gaat het bestek van een kort geding te buiten: dat dient in een bodemprocedure te worden beoordeeld.
49. Voorts acht het gerecht voorshands niet voldoende zeker dat er voldoende samenhang (in de zin van artikel 6:52 BW BES) bestaat tussen de vordering van PDVSA Petro en de door de curator gepretendeerde vordering op grond van het retentierecht. De vraag of, zoals de curator stelt, het retentierecht betrekking heeft op het geheel van vorderingen van opslagkosten op PDVSA Petro dat reden vormde voor de veroordeling in het vonnis van 1 juli 2021 (dus voor de opslag van alle olie in alle tanks), of, zoals Alphaville meent, alleen op de historische opslagkosten van de olie die nu in tank 1907 is opgeslagen, is eveneens een vraag die in een bodemprocedure grondiger kan worden beoordeeld.
50. Gelet op een en ander heeft de curator onvoldoende aannemelijk gemaakt dat in een bodemprocedure een retentieclaim van USD 40.563.088,71 zal worden toegewezen. De vordering zal dan ook worden afgewezen.
51. Als grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal Alphaville worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Die worden begroot op in totaal US$ 5.349, opgebouwd uit US$ 4.190 griffierechten, US$ 159 kosten deurwaarder en US$ 1.000 gemachtigdensalaris.
in reconventie
52. De curator stelt dat Alphaville niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar eis in reconventie, aangezien die volgens haar niet is gericht tegen de curator, maar tegen BoPeC. Het gerecht passeert dat verweer. Uit de kop van de eis in reconventie blijkt reeds dat de eis is ingesteld tegen de curator, en zo had de curator dit ook behoren op te vatten, want een eis in reconventie is altijd gericht tegen een gedaagde die de eiser in conventie is. Bovendien blijkt uit de eerste alinea van de eis in reconventie dat waar in het petitum gesproken wordt over ‘Bopec’ dit wordt gebruikt als verkorte verwijzing naar de wederpartij in conventie, dus de curator.
53. Vaststaat dat de curator de olie in tank 1907 aan Alphaville zal moeten overdragen Alphaville beoogt met haar vorderingen een snelle levering af te dwingen. Het gerecht stelt in dit verband voorop dat Alphaville vóór de veiling uitgebreid – zowel via de veilingvoorwaarden als door de curator - is gewaarschuwd dat er nog werkzaamheden nodig zijn om de olie te kunnen leveren en dat bovendien daarvoor ook vergunningen afgegeven moeten worden. Met andere woorden: dat het nog wel een tijdje kon duren voordat de olie kon worden geleverd. Niettemin mag Alphaville van de curator verwachten dat hij voortvarend handelt teneinde een zo snel mogelijke levering van de olie te realiseren. Alphaville is van mening dat de curator dat niet doet, en heeft om die reden vele – ook constructieve – voorstellen gedaan om die aflevering te bespoedigen, zoals het voorschieten van kosten van reparaties en het verschaffen van zekerheid voor financiële verplichtingen.
54. De vorderingen zullen desondanks worden afgewezen, omdat Alphaville niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het leveren van de olie binnen de gevorderde termijn technisch mogelijk en ook overigens verantwoord is. Door de directeur a.i. van BoPeC, [naam directeur], is (in produktie 40 van de curator) onderbouwd wat er allemaal nog nodig is voordat de olie naar een schip kan worden verpompt. Hij heeft ter zitting verklaard dat als alles mee zou zitten, hiervoor zeker 6-8 maanden nodig is, terwijl de directeur van Alphaville heeft gesteld dat het allemaal binnen 3 maanden zou kunnen. Alphaville heeft dit (en de vorderingen) niet onderbouwd met stukken die het gerecht ervan overtuigen dat een zo snelle levering mogelijk is en ook op een verantwoorde wijze kan geschieden. Zo betreft het door Alphaville in dit verband overgelegde rapport van Rosen Europe B.V. slechts een kostenraming voor een inspectie en is de verklaring van [naam] vooral gebaseerd op informatie van derden en veronderstellingen.
Tot slot miskent Alphaville dat de curator om de olie te kunnen leveren, afhankelijk is van vergunningen. Zij heeft niet voldoende aannemelijk gemaakt dat de benodigde vergunningen binnen de gevorderde termijn zullen worden gegeven.
55. De curator kan niet worden veroordeeld tot iets waartoe hij niet in staat is. De vorderingen zullen dus worden afgewezen Alphaville zal als in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure, door het gerecht begroot op US$ 500.

De beslissing

Het gerecht, rechtdoende in kort geding,
in conventie
veroordeelt Alphaville om aan de curator te betalen US$ 1.710.968, vermeerderd met de wettelijke rente over de opslagvergoedingen, telkens met ingang van de eerste dag van de kalendermaand, volgende op die waarop de opslagvergoeding betrekking heeft, tot de dag der algehele voldoening,
veroordeelt Alphaville om aan de curator te betalen US$ 260.000 per maand dat de opslag van de olieproducten voortduurt vanaf 1 juli 2022, te vermeerderen met de wettelijke rente over de opslagvergoedingen, telkens met ingang van de eerste dag van de kalendermaand, volgende op die waarop de opslagvergoeding betrekking heeft, tot de dag der algehele voldoening,
veroordeelt Alphaville in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van de curator begroot op US$ 5.349, en bepaalt dat als die niet binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis zijn voldaan, wettelijke rente daarover verschuldigd is vanaf de 15e dag tot de dag der algehele voldoening,
wijst af het meer of anders gevorderde,
in reconventie
wijst het gevorderde af,
veroordeelt Alphaville in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van de curator begroot op US$ 500,
in conventie en in reconventie
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.F. Gerard, rechter, en is in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.En niet, zoals in het petitum staat, BoPeC. Zie het overwogene onder 52.
2.Alphaville suggereert dat de curator in de brief van 3 juni 2022 stelt dat de claim US$ 38,2 miljoen bedraagt, maar het in die brief genoemde bedrag is nog zonder wettelijke rente.
3.En óók als in aanmerking wordt genomen dat de olie is gekocht voor NAƒ 200.000 en dat de marktwaarde van de olie volgens Alphaville.US$ 25 miljoen bedraagt en volgens de curator een stuk minder.