ECLI:NL:OGEABES:2022:10

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
16 mei 2022
Zaaknummer
BON202000421
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing op ontvangen uitkering uit onverdeelde boedel na overlijden

In deze zaak gaat het om de belastingheffing over een bedrag van USD 182.728,75 dat belanghebbende in 2016 heeft ontvangen uit de onverdeelde boedel van zijn overleden moeder. De moeder overleed in 2013 en de nalatenschap omvatte aandelen in een vennootschap. Belanghebbende ontving het bedrag vooruitlopend op de inkoop van aandelen in 2017. De Inspecteur der Belastingen heeft dit bedrag als inkomen uit aanmerkelijk belang aangemerkt en belast met 5% inkomstenbelasting. Belanghebbende is in bezwaar gekomen tegen de aanslag, maar het Gerecht heeft geoordeeld dat de aanslag terecht was opgelegd. Het Gerecht oordeelde dat het ontvangen bedrag als regulier voordeel uit aanmerkelijk belang moet worden aangemerkt en dat de aanslag inkomstenbelasting 2016 naar een juist bedrag is opgelegd. Het beroep van belanghebbende is ongegrond verklaard.

Uitspraak

Uitspraak van 26 april 2022
BBZ nr. BON202000421
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Zittingsplaats Bonaire
UITSPRAAK
Op het beroep in de zin van
hoofdstuk VIII, titel acht, afdeling drie van de Belastingwet BES van:
[Belanghebbende],wonende te Bonaire
,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN,zetelend in Bonaire,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is met dagtekening 19 december 2019 voor het jaar 2016 een aanslag inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar inkomen van USD 277.751, resulterend in een te betalen bedrag van USD 6.518.
1.2
Belanghebbende is op 16 december 2019 in bezwaar gekomen tegen de aanslag.
1.3
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 11 september 2020 de aanslag gehandhaafd.
1.4
Belanghebbende is op 8 september 2020 in beroep gekomen bij het Gerecht. Ter zake van de indiening van het beroepschrift heeft belanghebbende een bedrag van USD 30 aan griffierecht voldaan.
1.5
De Inspecteur heeft op 27 december 2021 een verweerschrift ingediend.
1.6
De zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2022 te Kralendijk. Namens belanghebbende is verschenen zijn gemachtigde [A] en belanghebbendes echtgenote, [B]. Namens de Inspecteur zijn verschenen, [C], [D], [E] en [F]. Partijen hebben beide een pleitnota ingebracht. De rechter heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

2.FEITEN

2.1
De moeder van belanghebbende (hierna: de erflater) is op [overlijdensdatum] 2013 te Bonaire overleden.
2.2
De nalatenschap van de erflater bestond uit een op haar naam gestelde bankrekening en 128 gewone aandelen met elk een nominale waarde van NAf 1.000 in de vennootschap [de vennootschap] (hierna: de vennootschap). De erflater had een aanmerkelijk belang van 57,14% in de vennootschap. De verkrijgingsprijs van de aandelen bedroeg voor de erflater USD 11.918.
2.3
De erflater heeft zes erfgenamen waaronder belanghebbende. Na het overlijden is de boedel, voor wat betreft het aandelenpakket, onverdeeld gebleven. Per 31 december 2013 zijn de aandelen gewaardeerd op USD 3.098.921.
2.4
Door de erfgenamen is besloten om de aandelen te laten inkopen door de vennootschap en de opbrengst van deze inkoop onder hen te verdelen. Deze inkoop van de aandelen is per 24 november 2017 bij notariële akte verleden.
2.5
In 2016 heeft de vennootschap, vooruitlopend op de inkoop van aandelen in 2017, alvast een uitkering op de aandelen gedaan. Belanghebbende heeft in 2016 als erfgenaam in dit verband een bedrag van USD 182.728,75 ontvangen.
2.6
Belanghebbende heeft op 11 oktober 2017 zijn aangifte inkomstenbelasting voor 2016 ingediend. In zijn aangifte heeft belanghebbende een belastbaar inkomen opgegeven van USD 45.023.
2.7
Op 17 december 2018 heeft de Inspecteur een vragenbrief gestuurd met vragen over de ontvangen uitkeringen uit de vennootschap.
2.8
Bij het opleggen van de aanslag over het jaar 2016 is de Inspecteur afgeweken van de aangifte en heeft het ontvangen bedrag van USD 182.728,75 als inkomen uit aanmerkelijk belang bijgeteld. Het belastbaar inkomen voor het jaar 2016 is vastgesteld op USD 277.751 met een te betalen bedrag aan inkomstenbelasting van USD 6.518.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of de aanslag inkomstenbelasting 2016 naar een juist bedrag is opgelegd. Meer is het bijzonder is in geschil of het in 2016 door belanghebbende ontvangen bedrag van USD 182.728,75 in 2016 als winst uit aanmerkelijk belang belast is.
3.2
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend. De Inspecteur beantwoordt de vraag bevestigend.
3.3
Niet in geschil is dat belanghebbende bij de vererving van de aandelen al een aanmerkelijk belang in de zin van artikel 11, lid 3 Wet IB BES in de vennootschap had.

4.BEOORDELING VAN HET GESCHIL

Vooraf: Prematuur beroep en bezwaar

4.1
Belanghebbende is op 8 september 2020 in beroep en op 16 december 2019 in bezwaar gekomen. Dat is vóór de dagtekening van de uitspraak op bezwaar (11 september 2020), respectievelijk de aanslag (19 december 2019). Belanghebbende is derhalve prematuur in beroep en bezwaar gekomen. Een prematuur beroep respectievelijk bezwaar is in principe niet-ontvankelijk. Dat is anders indien belanghebbende op het moment van het in beroep en bezwaar komen, mocht menen dat de uitspraak op bezwaar respectievelijk de aanslag al vaststond. Het Gerecht is van oordeel dat dat het geval is. Dat betekent dat belanghebbende ontvankelijk is in zijn beroep en zijn bezwaar.
Inhoudelijk
4.2
Belanghebbende heeft gesteld dat op het moment van overlijden van de erflater sprake is van een fictieve vervreemding van de aandelen. Het moment van overlijden op [overlijdensdatum] 2013 van de erflater was volgens belanghebbende het heffingsmoment voor de inkomstenbelasting. Het Gerecht verwerpt dit standpunt.
4.3
Het Gerecht stelt voorop dat de overgang van aandelen van de erflater naar de erfgenamen geen (echte) vervreemding vormt in de zin van artikel 11, lid 1, sub 3, letter b Wet IB BES.
In artikel 11, lid 5 van de Wet IB BES wordt vervolgens opgesomd in welke gevallen sprake is van een fictieve vervreemding. Uit voorgenoemd artikel blijkt dat het overlijden van de erflater en het daarbij overgaan van de aandelen op de erfgenamen daar niet onder valt en derhalve geen fictief vervreemdingsmoment is. Dat blijkt ook uit het feit dat ingevolge artikel 11, lid 6 Wet IB BES de voor de erflater geldende verkrijgingsprijs van de aandelen bij het overlijden wordt doorgeschoven naar de erfgenamen.
4.4
Het Gerecht is, overeenkomstig de visie van de Inspecteur, van oordeel dat de onverdeelde boedel naar evenredigheid aan alle erfgenamen moet worden toegerekend. Dat betekent dat belanghebbende vanaf het moment van overlijden van de erflater samen met de overige erfgenamen houder is geworden van de tot de boedel behorende aandelen en dat belanghebbende naar evenredigheid de voordelen uit die aandelen geniet. Dat ingevolge artikel 8, letter e Wet IB BES hetgeen wordt verkregen uit erfenis niet tot het inkomen behoort maakt dat niet anders. Die bepaling zorgt er slechts voor dat de verkrijging van de aandelen geen inkomen vormt, maar die verhindert niet dat de inkomsten uit tot de onverdeelde boedel behorende aandelen aan de erfgenamen moeten worden toegerekend.
4.5
Het Gerecht is van oordeel dat de inkoop van de aandelen in 2017 in dat jaar en niet in 2016 als een fictieve vervreemding moet worden aangemerkt. Daarbij geldt op grond van artikel 11, lid 6 Wet IB BES als verkrijgingsprijs voor belanghebbende, overeenkomstig de visie van de Inspecteur, de verkrijgingsprijs van de erflater (USD 11.918).
4.6
Belanghebbende heeft in 2016 ter zake van de tot de onverdeelde boedel behorende aandelen een bedrag van USD 182.728,75 van de vennootschap ontvangen. Dit bedrag dient naar het oordeel van het Gerecht als een regulier voordeel uit aanmerkelijk belang (in de zin van artikel 11, lid 1 sub 3, letter a Wet IB BES) te worden aangemerkt. Dat het is ontvangen vooruitlopend op de inkoop van aandelen doet daar niet aan af. Die inkoop heeft in 2016 immers nog niet plaatsgevonden.
4.7
Reguliere voordelen worden beschouwd te zijn genoten op het tijdstip waarop zij ontvangen of verrekend zijn, ter beschikking van de belastingplichtige zijn gesteld of rentedragend zijn geworden en dat was in 2016 (artikel 11, lid 9, letter a in samenhang met artikel 16B, lid 1, letter a Wet IB BES). De Inspecteur heeft in dat jaar derhalve terecht het door belanghebbende ontvangen bedrag van USD 182.728,75 als inkomen uit aanmerkelijk belang in de inkomstenbelasting betrokken en dat tegen het aanmerkelijk belang tarief van 5% belast (artikel 24b Wet IB BES). Het beroep is ongegrond.

5.GRIFFIERECHTEN EN PROCESKOSTENVERGOEDING

Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten of het griffierecht.

6.BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, en uitgesproken op 26 april 2022, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Plasa Reina Wilhelmina (Fort Oranje)
Kralendijk
Bonaire
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van USD 60 verschuldigd.