Uitspraak
VONNIS IN KORT GEDING
BONAIRE PETROLEUM CORPORATION N.V.,
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
In deze zaak, die voor het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, vorderde de curator van de failliete Bopec, de Bonaire Petroleum Corporation N.V., betaling van opslagkosten door PDVSA Petro, een dochteronderneming van het Venezolaanse PDVSA. De curator stelde dat PDVSA Petro in gebreke was met de betaling van opslagkosten voor olieproducten die door Bopec werden opgeslagen. De procedure begon met een verzoekschrift op 27 mei 2021, gevolgd door een mondelinge behandeling op 28 juni 2021. De curator vorderde een bedrag van US$ 44.598.885,29 en een maandelijkse vergoeding van US$ 560.000 voor de opslag van olieproducten vanaf 1 mei 2021.
PDVSA Petro voerde verweer en betwistte de bevoegdheid van het gerecht, verwijzend naar een arbitrageclausule in de overeenkomst tussen de partijen. De curator betoogde echter dat de arbitrageclausule de bevoegdheid van de kortgedingrechter niet uitsloot. Het gerecht oordeelde dat het bevoegd was om van de vorderingen kennis te nemen, en dat er sprake was van een spoedeisend belang voor de curator, gezien de financiële situatie van Bopec en de noodzaak om operationele kosten te dekken.
Het gerecht oordeelde dat de curator voldoende aannemelijk had gemaakt dat de vordering bestond en dat er geen belangen waren die zich tegen toewijzing verzetten. De vordering werd toegewezen, en PDVSA Petro werd veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast werd PDVSA Petro veroordeeld tot betaling van de maandelijkse opslagvergoeding en de proceskosten van de curator. Het vonnis werd uitgesproken op 1 juli 2021 door rechter F.J.F. Gerard.