ECLI:NL:OGEABES:2021:5

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
23 april 2021
Publicatiedatum
10 juni 2021
Zaaknummer
GAZ BON202000564
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeschiktheidsontslag van ambtenaar wegens ziekte; onderzoek naar herplaatsbaarheid

In deze zaak gaat het om het ontslag van klaagster, een ambtenaar bij de Koninklijke Marechaussee, op grond van blijvende ongeschiktheid voor haar functie als gevolg van ziekte. Klaagster had zich op 23 juli 2017 ziekgemeld en was sindsdien beperkt inzetbaar. Na verschillende onderzoeken en detacheringen naar andere functies, concludeerde de bedrijfsarts dat klaagster blijvend arbeidsongeschikt was voor haar functie als grensbewaker. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verleende klaagster op 6 november 2020 eervol ontslag, wat klaagster aanvocht. Het Gerecht in Ambtenarenzaken oordeelde dat de minister voldoende onderzoek had gedaan naar de herplaatsbaarheid van klaagster en dat er voldoende inspanningen waren geleverd om haar in een passende functie te plaatsen. Het Gerecht concludeerde dat het ontslag terecht was verleend, omdat klaagster niet in staat was haar functie te vervullen en dat het bestreden besluit in stand bleef. Klaagster's bezwaar werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA

Uitspraak
in de zaak van:

[klaagster],

wonende in Bonaire,
klaagster,
gemachtigde: mr. A.T.C Nicolaas, advocaat,
tegen:

de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

verweerder,
gemachtigde: mr. T. Breugom, senior jurist bij de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Procesverloop

Bij besluit van 6 november 2020, aan klaagster uitgereikt op 11 november 2020, heeft verweerder klaagster op grond van artikel 92, eerste lid en onder e van het Rechtspositiebesluit ambtenaren BES (het Rechtspositiebesluit) eervol ontslag verleend (het bestreden besluit).
Daartegen heeft klaagster op 8 december 2020 bezwaar gemaakt (het bezwaar) en dit vervolgens aangevuld.
Verweerder heeft een contramemorie ingediend.
Klaagster heeft additionele producties ingediend.
De behandeling van het bezwaar heeft plaatsvonden ter zitting van het Gerecht op
16 februari 2021. Klaagster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, die vergezeld was door mr. C. Verpaalen, senior arbeidsjurist bij de RCN.

Overwegingen

de feiten
1.1
Klaagster is per 1 november aangesteld als ambtenaar bij de Koninklijke Marechaussee (KMar) in de functie van Medewerker Grensbewaker/Generalist (grensbewaker).
1.2
Op 23 juli 2017 heeft klaagster zich ziekgemeld wegens rug- en buikklachten. De bedrijfsarts, C. Roeters, heeft naar aanleiding hiervan geadviseerd om klaagster beperkt in te zetten als grensbewaker en daarbij afgeraden om haar fysiek belastende/inspannende werkzaamheden te laten verrichten. Omdat deze klachten aanhielden kon klaagster gedurende de daaropvolgende maanden beperkt en soms helemaal niet worden ingezet als grensbewaker.
1.3
Tijdens een spreekuur met de bedrijfsarts, C. Bouwman, op 5 januari 2018 heeft klaagster in verband met de aanhoudende klachten gemeld erover na te denken om werkzaamheden te gaan verrichten voor een ander dienstonderdeel dan de KMar. Met klaagster is vervolgens in de periode die daarop volgde onderzocht of zij binnen een ander dienstonderdeel kon re-integreren.
1.4
Op 11 juni 2018 werd klaagster in dat kader gedetacheerd naar de Shared Service Organisatie Caribisch Nederland (SSO), afdeling P&O, waar zij werkzaamheden ging verrichten als administratief medewerker. Met klaagster is afgesproken dat die detachering op 11 september 2018 zal eindigen.
1.5
Op 7 augustus 2018 heeft de bedrijfsarts, C. Bouwman, een inzetbaarheidsprofiel van klaagster opgemaakt (inzetbaarheidsprofiel 2018). Daarin heeft hij, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
Mw. is al langere tijd bekend met fysieke klachten (...). Echter, gedurende deze laatste zwangerschap kwamen de klachten en beperkingen in die mate en hevigheid naar voren, dat mw. beperkingen had voor de uitvoering van haar volledige functie binnen de KMAR, sinds januari 2017. Sinds die datum is er geen periode meer geweest waarin mw. volledig haar taken als KMAR medewerker kon vervullen, ondanks intensieve therapeutische interventies. Mw. is beperkt in het hanteren van zware lasten (max 5 kg) in welke vorm dan ook, vanwege het optreden van ernstige pijnklachten in de lage rug- en bekkengebied.
Betrokkene is als grensbewaker bij Kon Marechaussee langdurig uitgevallen ten gevolge van een medisch klachtenpatroon. Dit klachtenpatroon levert zoveel beperkingen op dat zij niet inzetbaar is voor de functie van grensbewaker waarvoor o.a. een optimale fysieke conditie noodzakelijk is. (...)
(...)

Uitleg:

Hieronder zijn (...) de items (...) waarop de bedrijfsarts de werknemer beperkt acht. (...)

Aanpassing aan fysische omgevingseisen
(...)
X Beschermende middelen: (...) Betrokkene kan niet langdurig zware voorwerpen dragen zoals een volle dienstkoppel met boeien en een pistool etc. Ook beschermende kleding van gewicht is niet goed mogelijk.
(...)
X Trillingsbelasting: (...) Vanwege de aanhoudende pijnklachten in de lage rug wordt trilling belasting ontraden.
(...)

Dynamische handelingen
(...)
X Reiken: (...) Belasting van de schouderkom, nek, rug en bekken is beperkt door instabiliteit van de bekken. Frequent reiken met gewicht wordt afgeraden. Incidenteel is mogelijk.
(...)
X Torderen: (...) Belasting van de schouderkom, nek, rug en bekken is beperkt door instabiliteit van de bekken.
(...)
X Duwen of trekken: (...) Belasting van de schouderkom, nek, rug en bekken is beperkt door instabiliteit van de bekken.
(...)
X Tillen en dragen: (...) Belasting van de schouderkom, nek, rug en bekken is beperkt door instabiliteit van de bekken.
(...)
X Traplopen: (...) Kan wel, maar beperkt en met aandacht in rustig tempo.
X Klimmen: (...) Belasting van de schouderkom, nek, rug en bekken is beperkt door instabiliteit van de bekken. Ladder klimmen is incidenteel wel mogelijk.
X Knielen of hurken: (...) Belasting van de schouderkom, nek, rug en bekken is beperkt door instabiliteit van de bekken. Frequent knielen of hurken wordt afgeraden. Incidenteel is wel mogelijk.
(...)

Statische houdingen
(...)
X Staan: (...) langdurig staan zonder vertredingsmogelijkheden wordt afgeraden.
X Geknield of gehurkt actief zijn: (...) Belasting van de schouderkom, nek, rug en bekken is beperkt door instabiliteit van de bekken. Incidenteel of voor heel korte duur is wel mogelijk.
X Gebogen of getordeerd actief zijn: (...) Belasting van de schouderkom, nek, rug en bekken is beperkt door instabiliteit van de bekken.
X Boven schouderhoogte actief zijn: (...) Belasting van de schouderkom, nek, rug en bekken is beperkt door instabiliteit van de bekken. Boven schouderhoogte werken zal extra klachten van de rug, schouders, nek, geven. Incidenteel is het wel mogelijk.
X Het hoofd in een bepaalde stand houden tijdens werk: (...) Belasting van de schouderkom, nek, rug en bekken is beperkt door instabiliteit van de bekken.
X Afwisseling van houding: Voor [naam klaagster] is het afwisselen van zitten en lopen een goede houding. Daarmee kan ze met haar aandoening, pijnklachten en problemen voorkomen.
(...)

Prognose van de belastbaarheid
X 1. de belastbaarheid blijft gelijk, er is min of meer een medische eindtoestand.
(...)
De duur en de lengte en de ernst van de arbeidsongeschiktheid, gecombineerd met de tot nu toe gebleken therapie resistentie maken dat gesproken kan worden van blijvende beperkingen voor de inzetbaarheid die bepalend is voor haar vermogen om haar KMAR functie als grensbewaker in volle omvang te kunnen uitvoeren. Minimale verbeteringen in de belastbaarheid op termijn zijn mogelijk, maar niet waarschijnlijk.

Visie BA op duurzame inzetbaarheid in eigen werk
X 2. Nee, de bedrijfsarts is van mening dat vanwege de duur, ernst en aard van de beperkingen in combinatie met de gebleken therapie resistentie, er sprake is van blijvende beperkingen voor de functie van KMAR, in volle omvang.

Overige zaken die u in dit Inzetbaarheidsprofiel wilt vermelden(...)
De huidige (tijdelijke) functie binnen de HR afdeling van de RCN heeft een belasting profiel voor mw. dat passend is. Dit moge ook blijken uit het feit dat zij inmiddels fulltime, zonder beperkingen en zonder klachten op die functie ingezet is. Deze of een vergelijkbare functie lijkt dus passend voor haar te zijn. (...)

Visie van de werknemer
Is de werknemer het eens met de Inzetbaarheidsprofiel?
X 1. Ja
(...)
Zijn de werknemer en de BA het eens over de prognose?
X 1. Ja
(...)”
1.6
Bij brief van 1 oktober 2018 heeft [naam Hoofd Operaties BES]), Hoofd Operaties BES, naar aanleiding van een gesprek dat hij met klaagster heeft geacht, aan klaagster bericht dat duidelijk is geworden dat zij arbeidsongeschikt wordt geacht voor haar functie van grensbewaker en dat dat inhoudt dat zij haar werkzaamheden binnen de KMar niet zal hervatten. Ook heeft hij aan haar gemeld dat haar werkzaamheden bij de SSO worden voorgezet en dat zij een loopbaanbegeleider krijgt toegewezen ([naam loopbaanbegeleider]). Verder heeft hij aan klaagster geadviseerd om zoveel mogelijk ervaring bij de SSO op te doen zodat haar kans op een andere functie binnen de Rijksoverheid wordt vergoot.
1.7
Bij een andere brief van 1 oktober 2018, heeft [naam Hoofd Operaties BES], naar aanleiding van een gesprek dat hij met klaagster heeft gehad, aan klaagster bericht dat haar werkzaamheden bij de SSO worden verlengd tot 1 maart 2019, maar dat de SSO haar vanwege reorganisatie geen structurele werkplek kan aanbieden. Verder heeft hij aan haar medegedeeld dat aan haar vanuit de KMar de mogelijkheid wordt geboden om, indien noodzakelijk, een (korte) opleiding te volgen die zal leiden tot een structurele werkplek of een redelijk functieperspectief. Verder heeft hij aan klaagster meegegeven dat zij zich moet concentreren op het vinden van een structurele werkplek en zij daarbij ondersteund zal worden door haar loopbaanbegeleider.
1.8
Bij brief van 22 februari 2019 heeft verweerder aan klaagster bericht dat aan haar studiefaciliteiten worden toegekend voor de periode van 25 maart 2019 tot
25 maart 2020 voor het volgen van de opleiding HBO Maatschappelijk Werk en Dienstverlening en dat de kosten daarvan volledig door verweerder zullen worden betaald.
1.9
Bij brief van 14 maart 2019 heeft [naam Hoofd Operaties BES], naar aanleiding van een gesprek dat hij met klaagster heeft gehad, aan klaagster bericht dat haar werkzaamheden bij de SSO worden verlengd tot 1 mei 2019. Verder heeft hij daarin vermeld dat klaagster weliswaar diensten heeft benaderd om informatie, maar dat zij niet heeft gesolliciteerd nu zij geen leuke passende functie heeft gevonden. Verder heeft hij in die brief opgenomen dat met klaagster is afgesproken dat zij open sollicitaties stuurt naar functies die haar interessant lijken en actief solliciteert naar vacante functies binnen en buiten de overheid.
1.1
Klaagster werd, nadat haar detachering bij de SSO op 1 mei 2019 is geëindigd, per 17 juni 2019 en voor de duur van een jaar geplaatst bij de dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) in de bovenformatieve functie van administratief medewerker.
1.11
Bij brief van 17 juli 2019 heeft verweerder klaagster bericht kennis van te dragen dat zij ondertussen heeft gesolliciteerd, maar dat van haar wordt verwacht dat zij actief blijft doorzoeken naar een andere passende functie. Verder heeft hij aan haar te kennen gegeven dat zij in de tussentijd als arbeidsongeschikt geregistreerd blijft totdat zij definitief geplaatst is een andere functie, welke ook een functie kan zijn waar haar eerste voorkeur niet naar uitgaat.
1.12
Op 5 december 2019 heeft de bedrijfsarts, M.S.S. Chin Kwie Joe, op verzoek van de SZW, een spreekuur gehad met klaagster. In zijn rapport daarover heeft hij, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“(...) Vandaag had ik een preventief spreekuur met uw medewerker om te beoordelen of er beperkingen zijn met traplopen.
SITUATIE:
Uw medewerker heeft i.v.m. een chronische medische aandoening een inzetbaarheidsprofiel gekregen van Dr. Bouwman in 2018. De situatie is ongewijzigd.
(...)
ADVIES:
(...)
Zij is beperkt in o.a. traplopen. Zij kan niet dagelijks een trap lopen met 15 treden naar boven en naar beneden. (…)”
1.13
In februari 2020 heeft de SZW te kennen geven bereid te zijn om klaagster een structurele werkplek aan te bieden in de functie van medewerker voorbereiding met een bezoldiging in schaal 6. Het betrof een bovenformatieve functie. Klaagster heeft dit aanbod vanwege inkomensachteruitgang afgewezen.
1.14
Bij brief van 14 mei 2020 heeft verweerder, naar aanleiding van een gesprek met klaagster, aan klaagster bericht dat een vaste werkplek bij de SZW door haar afwijzing niet meer mogelijk is en dat haar detachering op 17 juni 2020 zal eindigen. Verder heeft hij aan haar gemeld dat er op dat moment geen andere mogelijkheden binnen de RCN waren en dat zij zowel binnen als buiten de overheid door moet gaan met het zoeken naar een werkplek. Ook heeft hij haar meegegeven dat het volgen van een opleiding haar daarbij kan helpen en dat haar loopbaanbegeleider haar daarbij zal blijven ondersteunen. Voorts heeft hij aan haar medegedeeld dat als dat niet leidt tot ander werk, aan haar ontslag zal worden verleend op grond van artikel 92, eerste lid en onder e van het Rechtspositiebesluit.
1.15
Op 17 juni 2020 zijn klaagsters werkzaamheden bij SZW tot een einde gekomen.
1.16
Op 18 juni 2020 en 10 juli 2020 heeft de bedrijfsarts, M.S.S. Chin Kwie Joe, een spreekuur met klaagster gehad. In zijn rapport van 10 juli 2020 (rapport 2020) heeft hij, voor zover hier van belang, het volgende daarover geschreven:
“(...)
Uw medewerker is arbeidsongeschikt voor eigen werk als medewerker grensbewaking bij de KMAR. Zij kan de functie niet in volledige omvang uitvoeren. Zij kan o.a. geen koppel dragen.
Prognose: er wordt binnen een jaar geen herstel verwacht.
Dit advies is opgesteld met medeweten van de medewerker (...).”
1.17
Bij e-mail bericht van 13 juli 2020 heeft [naam HR bij de KMar], HR bij de KMar, aan klaagster onder meer bericht dat zij zal worden geholpen richting het invaliditeitspensioen en, als zij dat wenst, met een opleiding.
1.18
Bij het bestreden besluit is klaagster per 1 januari 2021 eervol ontslag verleend wegens blijvende ongeschiktheid voor haar ambt als gevolg van ziekte.
het bestreden besluit
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder – kort weergegeven – ten grondslag gelegd dat uit het inzetbaarheidsprofiel 2018 blijkt dat klaagster blijvend ongeschikt is voor haar functie van grensbewaker wegens ziekte of gebrek. Daaraan heeft hij toegevoegd dat hij voldoende onderzoek/inspanningen heeft gedaan om klaagster in een andere passende functie te plaatsen, maar dat dat niet is gelukt. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het bezwaar.
het bezwaar
3. Aan haar bezwaar heeft klaagster – kort weergeven – het navolgende ten grondslag gelegd. Klaagster is nimmer vanaf 23 juli 2017 (blijvend) arbeidsongeschikt geweest (voor meer dan vier jaren). Zelfs als ervan moet worden uitgegaan dat dat wel zo is, dan nog geldt dat zij op grond van artikel 31, eerste en tweede lid, van het Besluit vakantie en vrijstelling van dienst ambtenaren BES (Bvvd) gedurende ten hoogste 4 jaren, dus tot 23 juli 2021, recht heeft gehad op loondoorbetaling. Ook om deze reden was verweerder niet bevoegd om haar bij het bestreden besluit te ontslaan. Daarnaast is dat besluit in strijd met de beginselen van zorgvuldigheid, gelijkheid, verbod van willekeur, motivering en evenredige belangenafweging. Klaagster verzoekt daarom om het bestreden besluit nietig te verklaren.
4. Op de standpunten van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.
de beoordeling
5.1
Op grond van artikel 92, eerste lid en onder e, van het Rechtspositiebesluit kan de ambtenaar worden ontslagen op grond van blijvende ongeschiktheid voor de vervulling van zijn ambt als gevolg van een ziekte of gebrek. Op grond van het derde lid wordt het ontslag op de in onderdeel e van het eerste lid bedoelde grond eerst verleend, nadat ter zake van de ongeschiktheid een geneeskundig onderzoek is ingesteld. Op grond van het vierde lid geschiedt het geneeskundig onderzoek, bedoeld in het derde lid, door een of meer door het bevoegde gezag aan te wijzen geneeskundigen.
5.2
Partijen zijn verdeeld over de vraag of in klaagsters geval sprake is van blijvende ongeschiktheid voor haar functie in de zin van dat artikel. Het Gerecht overweegt als volgt.
5.2.1
Klaagster heeft betoogd dat zij in dienst was bij de RCN en ter beschikking gesteld aan de KMar. Zij werd vervolgens gedetacheerd naar de SSO en daarna naar de SZW en was voor 100% inzetbaar bij deze diensten. Volgens klaagster kan daarom niet worden gezegd dat zij arbeidsongeschikt is geweest in die periode. Dit betoog slaagt niet. Klaaster was als ambtenaar in dienst van de Staat der Nederlanden in de functie van grensbewaker bij de KMar. Haar ontslag is gebaseerd op artikel 92, eerste lid en onder e, van het Rechtspositiebesluit; daarin gaat het om ongeschiktheid om de
eigenfunctie te vervullen. Dat klaagster in het kader van haar re-integratie voor 100% inzetbaar is geweest bij de SSO en SZW, doet niet af aan het feit dat zij toen formeel nog steeds de functie van grensbewaker bij de KMar bekleedde en daarvoor blijvend arbeidsongeschikt is geacht.
5.2.2
Klaagster heeft voorts gesteld dat het inzetbaarheidsprofiel 2018, gelet op de daarop genoteerde geldigheidsduur, is komen te vervallen en daarom niet aan het bestreden besluit ten grondslag mocht worden gelegd. Verweerder heeft ter zitting hiertegen ingebracht dat die geldigheidduur van zes maanden op een fout berust en dat het nimmer de bedoeling was om een geldigheidsduur te verbinden. Het Gerecht acht deze uitleg niet onaannemelijk, nu de daarin opgenomen conclusies ‘blijvende arbeidsongeschiktheid’ en ‘medische eindtoestand’ zich niet verdragen met een geldigheidsduur van zes maanden. Bovendien heeft de bedrijfarts, M.S.S Chin Kwie Joe, naar aanleiding van het consult met klaagster op 5 december 2019 geconstateerd dat de medische situatie vastgesteld bij het inzetbaarheidsprofiel 2018 ongewijzigd is gebleven. Van het vervallen zijn van het inzetbaarheidsprofiel 2018 is naar het oordeel van het Gerecht dus geen sprake. Het betoog faalt.
5.2.3
Verder heeft klaagster zich op het standpunt gesteld dat verweerder haar, gelet op artikel 31, eerste en tweede lid, van het Bvvd, niet had mogen ontslaan omdat ten tijde dat het bestreden besluit is uitgevaardigd de in dat artikel bepaalde vier jaren nog niet waren verstreken. Dit standpunt is onjuist, nu dat artikel enkel toeziet op het recht van de ambtenaar op vrijstelling van dienst en loondoorbetaling gedurende zijn/haar ziekte. Dat artikel staat een ontslag op grond van artikel 92, eerste lid en onder e, van het Rechtspositiebesluit niet in de weg. Het Gerecht wijst in dit verband erop dat het ambtenarenrecht – anders dan het civiele arbeidsrecht – geen ontslagverbod kent gedurende de tijd dat de ambtenaar ziek is.
5.2.4
Ook het betoog van klaagster dat het rapport 2020 niet mocht leiden tot haar ontslag omdat dat rapport niet is gebaseerd op een medisch lichamelijk onderzoek, treft geen doel. De conclusie dat klaagster blijvend arbeidsbeidsongschikt is voor haar functie volgt al uit het inzetbaarheidsprofiel 2018, dat aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd. In dat opzicht ziet het Gerecht het rapport 2020 niet anders dan een bevestiging van hetgeen al eerder is geconstateerd in het inzetbaarheidsprofiel 2018. De bedrijfsarts in kwestie kon in het rapport 2020 daarom volstaan met zijn waarneming en het gesprek met klaagster tijdens de spreekuren van 5 december 2019 en 10 juli 2020 (e-mail van 27 januari 2021 overgelegd als productie 24 bij de Contramemorie). Dat klaagster, zoals door haar gesteld, bezwaar heeft gemaakt tegen dat rapport, maakt het voorgaande niet anders. Overigens heeft klaagster niets in het geding gebracht op basis waarvan moet worden aangenomen dat zodanige verbetering is opgetreden in haar medische toestand dat zij weer als grensbewaker kon worden ingezet. Aan haar betoog dat verweerder haar niet de mogelijkheid heeft gegeven om haar functie van grensbewaker te hervatten, gaat het Gerecht voorbij. Uit niets blijkt dat klaagster in een eerder stadium dat de onderhavige procedure heeft aangekaart weer in staat te zijn haar oude werkzaamheden als grensbewaker op te pakken.
5.2.5
Ook de stelling van klaagster dat het ontslag in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, dat voorschrijft dat gelijke gevallen gelijk behandeld dienen te worden, faalt. Volgens vaste jurisprudentie dient klaagster een dergelijk beroep te onderbouwen met op zijn minst een begin van bewijs. Klaagster heeft dit niet gedaan, nu zij geen grensbewakers binnen de KMar heeft aangeduid die een vergelijkbare medische toestand als die van haar hebben en die nog werkzaam zijn bij de KMar. Dit laatste geldt ook voor haar beroep op het beginsel van verbod van willekeur.
5.2.6
Gelet op dit alles luidt het oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat klaagster blijvend ongeschikt is voor haar functie van grensbewaker wegens ziekte zoals bedoeld in artikel 92, eerste lid en onder e, van het Rechtspositiebesluit.
5.3
Volgens vaste jurisprudentie van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken brengt de zorgvuldigheidsnorm met zich dat een ongeschiktheidsontslag door ziekte of gebrek alleen kan als blijkt dat onderzoek is gedaan naar de herplaatsbaarheid van de ambtenaar. Naar het oordeel van het Gerecht heeft verweerder genoegzaam aan deze onderzoeksplicht voldaan en ook voldoende inspanningen heeft gedaan om klaagster in een passende functie te plaatsen. Uit diverse brieven (producties 6 tot en met 10, 14 en 16 van de Contramemorie) blijkt namelijk dat klaagster in de gelegenheid is gesteld om gedurende ruim twee jaren re-integratiewerkzaamheden te verrichten terwijl werd gezocht naar een passende structurele werkplek voor haar. In die periode is aan klaagster voldoende ruimte gegeven om in dat kader zelf informatie te vergaren bij diverse diensten, te solliciteren en sollicitatiegesprekken bij te wonen. Klaagster werd daarbij begeleid/ondersteund door de HR KMar, de HR SSO en haar loopbaanbegeleider, die zelf ook op zoek zijn geweest naar een structurele werkplek voor klaagster. Ook is aan haar de mogelijkheid gegeven om een opleiding van haar keuze te volgen met de bedoeling haar kansen op een andere structurele werkplek te vergroten. Hoewel die onderzoeksplicht niet zover strekt dat een functie voor klaagster had moeten worden gecreëerd, is aan haar de bovenformatieve functie van medewerker voorbereiding bij de SZW aangeboden. Naar het oordeel van het Gerecht is dat aanbod, ondanks dat klaagsters inkomen daarmee met netto USD 200,- achteruit zou gaan, niet onredelijk te achten. Vaststaat immers dat administratieve functies, zoals deze, mede gelet op klaagsters medische toestand goed bij haar passen. Die functie is bezoldigd in schaal 6. Niets verplichtte verweerder ertoe om klaagster – indien geplaatst in die functie – te blijven betalen overeenkomstig haar salaris als grensbewaker bij de KMar.
5.4
Nu uit het voorgaande volgt dat verweerder aan zijn onderzoeksplicht terzake de herplaatsbaarheid van klaagster heeft voldaan, luidt de conclusie dat verweerder zich terecht op grond van artikel 92, eerste lid en onder e, van het Rechtspositiebesluit bevoegd heeft geacht om klaagster ontslag te verlenen wegens haar blijvende ongeschiktheid om te voldoen aan de aan haar functie gestelde vereisten. Van strijdigheid van het bestreden besluit met de beginselen van zorgvuldigheid, motivering en evenredige belangenafweging is niet gebleken. Het bestreden besluit dient daarom in stand te blijven.
6. Het bezwaar zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskosten-veroordeling bestaat geen aanleiding.

De beslissing

Het Gerecht in Ambtenarenzaken
verklaarthet bezwaar
ongegrond.
Aldus gedaan door mr. A.J. Martijn, rechter in ambtenarenzaken, en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.