ECLI:NL:OGEABES:2021:31

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
28 augustus 2023
Zaaknummer
BON202000226
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad door executoriale verkoop van goederen van Agostinho General Transport & Contractors N.V.

In deze zaak heeft de naamloze vennootschap Agostinho General Transport & Contractors N.V. (hierna: Agostinho) de Staat der Nederlanden aangeklaagd wegens onrechtmatige daad. Agostinho stelt dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld door goederen te veilen die haar eigendom waren, als gevolg van executoriaal beslag dat was gelegd op verzoek van de Ontvanger. De procedure begon met een verzoekschrift van Agostinho op 27 mei 2020, gevolgd door een conclusie van antwoord van de Staat op 26 oktober 2020. Tijdens de comparitie op 26 november 2020 zijn beide partijen vertegenwoordigd door hun gemachtigden. De feiten van de zaak zijn als volgt: de Ontvanger heeft op 17 november 2017 en 9 mei 2019 beslag gelegd op roerende zaken van een belastingschuldige, waarbij Agostinho claimde eigenaar te zijn van een deel van deze goederen. Ondanks haar verzet en een kort geding dat zij had aangespannen, waarin zij een verbod tot verkoop van de goederen vorderde, werd haar vordering afgewezen. De rechter oordeelde dat Agostinho onvoldoende bewijs had geleverd om haar eigendom aan te tonen. Uiteindelijk heeft de executieverkoop van de goederen plaatsgevonden, wat leidde tot de huidige rechtszaak. Het gerecht heeft geoordeeld dat de vorderingen van Agostinho worden afgewezen, omdat de Staat niet onrechtmatig heeft gehandeld door de goederen te veilen. Agostinho wordt veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op USD 2.094,-.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
zittingsplaats Bonaire
registratienummer: BON202000226
datum uitspraak: bij vervroeging 31 maart 2021

VONNIS

in de zaak van

de naamloze vennootschap Agostinho General Transport & Contractors N.V.,

gevestigd te Bonaire,
eiseres, hierna: Agostinho,
gemachtigde: mr. D.G. Kock,
tegen

de Staat der Nederlanden,

zetelend te ’s-Gravenhage, Nederland,
gedaagde, hierna: de Staat,
gemachtigde: mr. J.M. van den Breemer.

De procedure

1. Het procesverloop blijkt uit:
  • het verzoekschrift ingekomen op 27 mei 2020 met producties,
  • de conclusie van antwoord van 26 oktober 2020 met productie,
  • de comparitie na antwoord, die heeft plaatsgevonden op 26 november 2020, waarbij partijen (namens Agostinho de heer […], bestuurder, en de heer […], accountant en namens de Staat de heer […]) en de gemachtigden (mr. J.M. van den Breemer vertegenwoordigd door […] blijkens de door hem tijdens de comparitie overgelegde machtiging) zijn verschenen,
  • de conclusie van repliek van 27 januari 2021 met producties,
  • de conclusie van dupliek van 23 februari 2021.
2. Vonnis is bepaald op heden.

De feiten

3. De Ontvanger heeft op 17 november 2017 en op 9 mei 2019 ten laste van […] (hierna: de belastingschuldige) executoriaal beslag doen leggen (op grond van 8:49 Belastingwet BES jo. artikel 439 Rv BES) op een aantal roerende zaken die hij gebruikte in het kader van de uitoefening van zijn bedrijf Herry Heavy Equipment Transport en zich bevonden op zijn percelen. Het beslag betrof uitsluitend rollend en rijdend materieel.
4. De belastingschuldige heeft de belastingdeurwaarder op 10 mei 2019 bericht dat er zaken van derden in beslag waren genomen. Op 13 mei 2019 noemde hij twee namen, waaronder die van Agostinho. Op 14 mei 2019 heeft de Ontvanger het beslag van 9 mei 2019 laten overbetekenen aan Agostinho.
5. Agostinho is bij brief van 7 juni 2019 bij de Ontvanger in verzet gekomen tegen de inbeslagname. Hij heeft gesteld eigenaar te zijn van een deel van de op 17 november 2017 en op 9 mei 2019 beslagen zaken. De Ontvanger heeft hierop bij brief van 16 juli 2019 gereageerd en geconcludeerd dat er naar zijn mening voldoende gegronde redenen zijn om te kunnen concluderen dat de eigendom van de in beslaggenomen goederen bij de belastingschuldige berust. Het verzoek om vrijgave van de goederen is afgewezen.
6. Op 7 augustus 2019 heeft Agostinho een kort geding tegen de Ontvanger aanhangig gemaakt en daarin een verbod gevorderd tot verkoop van de haar toebehorende zaken, althans totdat onherroepelijk over de eigendomsvraag van die zaken zal zijn beslist. Bij vonnis van 14 augustus 2019 is die vordering afgewezen. In dit vonnis is het volgende overwogen:

(…) 3.5 De ontvanger heeft de feitelijke stellingen van eiseres over haar eigendom betwist. De Ontvanger wijst erop dat de door eiseres in dit geding overgelegde lease- en huurkomstovereenkomsten zeer summier zijn, dat de belastingschuldige daarover bij de beslaglegging niet heeft gerept, dat de echtgenote van de belastingschuldige de zaken als eigendommen van de belastingschuldige heeft aangewezen, dat een aantal voertuigen al op naam van de belastingschuldige stond geregistreerd lang voor de datum van de eerste huurkoopovereenkomst waarin deze voertuigen werden vermeld, dat onwaarschijnlijk is dat de afgesproken huurkooptermijnen in een aantal gevallen niet reeds geheel zijn voldaan – met eigendomsovergang op de belastingschuldige tot gevolg – en dat de juistheid van de datering van de overeenkomsten niet vaststaat en geen steun vindt in andere gegevens.
3.6
Hetgeen eiseres hiertegenover heeft gesteld is onvoldoende om in dit kort geding aan te nemen dat eiseres (nog altijd) eigenaar is van de zaken. Te meer nu de Ontvanger reeds in zijn reactie van 16 juli 2019 had uiteengezet dat eiseres naar zijn mening geen eigenaar van de zaken is, had het op de weg van eiseres gelegen haar eigendomsaanspraken in dit kort geding (indien mogelijk) nader te onderbouwen. Bij gebreke daarvan kan haar eigendom niet worden aangenomen. (…).’
7. Bij brief van 15 augustus 2019 heeft de gemachtigde van Agostinho de Ontvanger geschreven:

(…) In de kort geding uitspraak van gisteren heeft de rechter het verzoek van cliente alleen afgewezen omdat in de zaak nog niet vaststaat of cliente nog steeds de eigenaar is van de goederen. De door de Ontvanger opgeworpen verweren over ontvankelijkheid en bodembeslag zijn verworpen.
In kort geding is er geen ruimte voor bewijslevering, wel in een bodemprocedure welke cliente thans meteen gaat instellen. Daarin kunnen bijvoorbeeld getuigen warden gehoord die zullen gaan bevestigen dat de goederen daadwerkelijk nog steeds eigendom zijn van cliente.
Gezien dat dit de enige reden is geweest voor afwijzing van het verzoek van cliënte in kort geding en deze kwestie dus in de bodemprocedure verduidelijkt zal warden, verzoek ik u om in afwachting van de beslissing in de bodemprocedure de goederen van cliënte niet te veilen. Anders zal aanzienlijke financiële schade voor cliente daardoor ontstaan en bij een positieve beslissing in de bodemzaak zal zij alsdan de Ontvanger voor deze schade aansprakelijk stellen.(…)’.
8. De executieverkoop van de ten laste van de belastingschuldige in beslag genomen zaken heeft eind augustus 2019 plaatsgevonden.

Het geschil

9. Agostinho vordert voor recht te verklaren dat de Staat door het veilen van de goederen van Agostinho (het gerecht begrijpt door de Ontvanger) voor de schulden van een ander een onrechtmatige daad jegens Agostinho heeft gepleegd en gedaagde te veroordelen ter zake deze onrechtmatige daad aan verzoekster te betalen de door haar geleden schade nader op te maken bij staat, vermeerderd met de wettelijke rente ingaande de datum van de veiling.
10. Agostinho legt aan haar vorderingen een onrechtmatige daad ten grondslag. Zij stelt naar het gerecht begrijpt dat die onrechtmatige daad erin is gelegen dat de Ontvanger ten laste van de belastingschuldige zaken heeft geveild die haar eigendom waren als gevolg waarvan zij schade heeft geleden.
11. De Staat heeft verweer gevoerd dat -samengevat- hierop neerkomt. De Staat betwist dat er sprake is geweest van toerekenbaar onrechtmatig handelen. De Staat heeft zich beroepen op het bewijsvermoeden van artikel 3:119 lid 1 BW BES. De belastingschuldige was bezitter van die zaken en wordt vermoed daarvan rechthebbende te zijn (geweest). Agostinho is er vóór de executieverkoop niet in geslaagd om haar beter recht te bewijzen en zij slaagt daarin nog steeds niet. Mocht de Ontvanger wel toerekenbaar onrechtmatig hebben gehandeld, dan betwist de Staat onder deze omstandigheden schadeplichtig te zijn.

De beoordeling

12. De Staat heeft zijn verweer dat Agostinho niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vorderingen omdat zij de Ontvanger in rechte had moet betrekken prijsgegeven, nu de Belastingwet BES geen bepaling kent - vergelijkbaar met artikel 3 van de Invorderingswet 1990 - waaruit moet worden afgeleid dat de Ontvanger in de onderhavige zaak procesvertegenwoordiger is. Op dat verweer hoeft het gerecht dan ook niet meer in te gaan.
13. Centraal in deze zaak staat de vraag of de Staat (lees de Ontvanger) onrechtmatig jegens Agostinho heeft gehandeld door de beslagen goederen te veilen en zo ja, of hij aansprakelijk is voor de schade die Agostinho als gevolg daarvan heeft geleden.
14. Het gerecht overweegt als volgt.
Agostinho stelt, zo begrijpt het gerecht, dat zij op grond van de huurkoopovereenkomst gedateerd 10 januari 2011 en de leasecontracten gedateerd 28 januari 2017, 28 januari 2018, 28 mei 2018 en 25 mei 2019 eigenaar was van het rollend materieel dat daarin is genoemd en dat inmiddels door de Ontvanger op een executieveiling is verkocht. Nog voordat de Ontvanger daartoe overging heeft Agostinho verzet ingesteld dat door de Ontvanger werd afgewezen.
Vervolgens heeft Agostinho in kort geding een verbod tot verkoop van de haar toebehorende zaken, althans totdat onherroepelijk over de eigendomsvraag van die zaken zal zijn beslist, gevorderd. Die vordering is destijds echter gestrand omdat Agostinho, tegenover de gemotiveerde betwisting van de Ontvanger, onvoldoende had gesteld om in kort geding aan te nemen dat Agostinho (nog altijd) eigenaar was van de zaken. Daarbij is overwogen dat het - temeer nu de Ontvanger reeds in zijn reactie van 16 juli 2019 had uiteengezet dat eiseres naar zijn mening geen eigenaar van de zaken is - op de weg van Agostinho had gelegen haar eigendomsaanspraken in dat kort geding (indien mogelijk) nader te onderbouwen.
Daags na het kort geding vonnis heeft Agostinho de Ontvanger enkel bericht dat een kort geding procedure geen ruimte bood voor bewijslevering, maar een bodemprocedure wel, en dat zij die zou gaan instellen. Gesteld noch gebleken is dat Agostinho na dit kort geding, maar vóór executieveiling haar eigendomsaanspraken nog nader heeft onderbouwd richting de Ontvanger. De Ontvanger heeft tijdens de comparitie toegelicht dat zij inmiddels niet meer kon wachten met de executieverkoop. De beslagen goederen dreigden hun waarde te verliezen (het eerste beslag stamde al van 2017) en er waren problemen met de beveiliging van het terrein waar de goederen werden bewaard. Agostinho heeft dat niet weersproken.
Onder deze omstandigheden, waarbij Agostinho haar gepretendeerde eigendomsrechten op geen enkele manier had onderbouwd of aannemelijk gemaakt en voor de Ontvanger inmiddels voortvarendheid bij het te gelde maken van de beslagen goederen geboden was, behoefde de Ontvanger niet te wachten op de uitkomst van een nog door Agostinho te entameren bodemprocedure en was het naar het oordeel van het gerecht gerechtvaardigd dat de Ontvanger overging tot een executieveiling. Gesteld dat de Ontvanger daarmee, achteraf blijkend, inbreuk maakte op een eigendomsrecht van Agostinho, dan ontneemt die rechtvaardiging het onrechtmatige karakter aan de handeling. Voor toekenning van schadevergoeding op grond van onrechtmatig handelen is dan geen plaats. De nadere onderbouwing van de eigendomsaanspraken in deze procedure, nog daargelaten of die volstaat, is daarom niet meer van belang en kan verder onbesproken blijven.
15. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vorderingen van Agostinho zullen worden afgewezen.
16. Agostinho zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Die kosten worden aan de zijde van gedaagde begroot op USD 2.094,- aan gemachtigdensalaris (3 punten x tarief 5).

De beslissing

Het gerecht:
wijst de vorderingen van Agostinho af,
veroordeelt Agostinho in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van de Staat begroot op USD 2.094,-,
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. van Voorthuizen, rechter, en uitgesproken op 31 maart 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.