ECLI:NL:OGEABES:2021:30

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
26 mei 2021
Publicatiedatum
25 augustus 2023
Zaaknummer
BON202000437
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van borgtochtovereenkomst in civiele procedure

In deze civiele procedure heeft het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 26 mei 2021 uitspraak gedaan in de zaak tussen Girobank N.V. en een gedaagde, die zich borg had gesteld voor een lening verstrekt aan haar broer. De zaak betreft een geldleningsovereenkomst die in juli 2009 is gesloten, waarbij de broer van de gedaagde een lening van ANG 15.600,-- ontving. De gedaagde stelde zich borg voor deze lening. Na meerdere aanmaningen van Girobank aan de broer, heeft Girobank de gedaagde in juni 2020 aangesproken op de borgstelling. De gedaagde betwistte de borgtochtovereenkomst en voerde aan dat de vordering van Girobank was verjaard. Het Gerecht oordeelde dat de verjaringstermijn van de vordering op de gedaagde niet tijdig was gestuit, waardoor de vordering van Girobank op de gedaagde was verjaard. De vordering werd afgewezen en Girobank werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
zittingsplaats Bonaire
registratienummer: BON202000437
datum uitspraak: 26 mei 2021

VONNIS

in de zaak van

de naamloze vennootschap Girobank N.V.,

gevestigd te Curaçao,
eiseres, hierna: Girobank,
gemachtigde: mr. H.W. Braam,
tegen

[GEDAAGDE],

wonende te Bonaire,
gedaagde,
gemachtigde: mr. A.T.C. Nicolaas.

De procedure

1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift ingekomen op 29 september 2020 met producties,
  • de conclusie van antwoord van 23 december 2020 met producties,
  • de conclusie van repliek van 24 februari 2021,
  • de conclusie van dupliek van 24 maart 2021.
2. Vonnis is nader bepaald op heden.

De feiten

3. Girobank is een kredietverstrekker. In juli 2009 hebben [broer van gedaagde] en Girobank een geldleningsovereenkomst gesloten. Girobank heeft aan [broer van gedaagde] een lening verstrekt ter hoogte van ANG 15.600,-- en [broer van gedaagde] heeft zich verbonden tot terugbetaling van dat bedrag - vermeerderd met rente en kosten - in maandelijkse termijnen binnen drie jaar. In de geldleningsovereenkomst is opgenomen dat de lening direct opeisbaar is als de verplichtingen uit de geldleningsovereenkomst niet worden nagekomen.
4. In de geldleningsovereenkomst is ook opgenomen dat [gedaagde] zich borg stelt voor de terugbetaling van het bedrag van ANG 15.600,-- vermeerderd met rente en kosten. Op 10 juli 2009 is een akte van borgtocht ondertekend waarin onder meer staat dat [gedaagde] zich tot een bedrag van ANG 15.600,-- vermeerderd met 15% aan rente en kosten verbindt als borg voor de vordering die Girobank heeft of verkrijgt op [broer van gedaagde].
6. [ Broer van gedaagde] is tekortgeschoten in zijn betalingsverplichting uit hoofde van de geldleningsovereenkomst tegenover Girobank. Girobank heeft hem diverse aanmaningen gestuurd.
7. [ Gedaagde] is bij brief van 15 juni 2020 door Girobank aangesproken op grond van de borgstelling en aangemaand tot betaling.
8. Na daartoe verkregen toestemming van dit gerecht heeft Girobank op 15 september 2020 conservatoir derdenbeslag gelegd onder het Openbaar Lichaam Bonaire, de werkgever van [gedaagde].

Het geschil

9. Girobank vordert om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] te veroordelen om aan haar te betalen ANG 17.940,-- dan wel de tegenwaarde hiervan ad US$ 10.078,-- vermeerderd met wettelijke rente ingaande 22 juni 2020 tot de dag der algehele voldoening.
Aan die vordering heeft Girobank de overeenkomst van borgtocht ten grondslag gelegd.
10. [ Gedaagde] heeft verweer gevoerd. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat zij nooit een borgtochtovereenkomst met Girobank is aangegaan. Zij betwist dat de handtekening die onder de akte van borgtocht staat van haar is. De vordering van Girobank dient reeds om die reden te worden afgewezen volgens [gedaagde]. Mocht het gerecht daar anders over denken dan stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat de vorderingen van Girobank op zowel [broer van gedaagde] als haarzelf zijn verjaard.
11. Op de stellingen van partijen zal hieronder, voor zover van belang, verder worden ingegaan.

De beoordeling

12. Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] is dat de vorderingen van Girobank op zowel [broer van gedaagde] als op haarzelf zijn verjaard. [Gedaagde] stelt daartoe dat [broer van gedaagde] naar zij heeft begrepen geen enkele betaling heeft verricht en dat de hoofdsom daarom direct opeisbaar is geworden op 30 augustus 2009. De verjaringstermijn van vijf jaar is op dat moment gaan lopen en verstreek dus vijf jaar later op 30 augustus 2014. [Gedaagde] betwist dat [broer van gedaagde] de door Girobank overgelegde aanmaningen heeft ontvangen. Mocht [broer van gedaagde] de aanmaning van 21 juni 2014 wel hebben ontvangen dan zou de verjaringstermijn op dat moment zijn gestuit tegenover [broer van gedaagde] en alsnog op 21 juni 2019 zijn verstreken. [Gedaagde] is pas bij brief van 15 juni 2020, dus ruimschoot na het verstrijken van de verjaringstermijn, voor het eerst aangemaand.
13. Girobank heeft zich op het standpunt gesteld dat [broer van gedaagde] wel een aantal betalingen heeft gedaan en dat hij toen de eerste aanmaning aan hem werd verstuurd op 21 november 2013 al 1089 dagen in verzuim was. Het is een discretionaire bevoegdheid van Girobank om te bepalen wanneer de lening in zijn gehele opeisbaar wordt. De lening, althans het restant daarvan, is volgens Girobank in ieder geval per juli 2012 (drie jaar na juli 2009) opeisbaar geworden. De verjaring zou dan voltooid zijn per juli 2017, maar is voor die datum diverse malen gestuit, waarbij Girobank verwijst naar de overgelegde aan [broer van gedaagde] gerichte aanmaningen. De vordering op de borg verjaart slechts indien de vordering op de hoofdschuldenaar mocht verjaren.
14. Het gerecht overweegt als volgt.
14.1.
Het recht van een schuldeiser jegens een borg is een afhankelijk recht (artikel 7:851 lid 1 BW BES). Hiermee houdt verband dat de overeenkomst van borgtocht tenietgaat wanneer de verjaring van de rechtsvordering uit de gewaarborgde verbintenis wordt voltooid. Over de vraag of dat het geval is bestaat discussie tussen partijen. Een vordering uit hoofde van de overeenkomst van borgtocht kan zelf echter ook verjaren. Daaraan staat het afhankelijke recht van de schuldeiser jegens de borg – anders dan Girobank stelt (conclusie van repliek onder 8.) – niet in de weg. De desbetreffende verjaringstermijn begint wanneer de principale verbintenis uit de borgtochtovereenkomst opeisbaar wordt (artikel 3:307 lid 1 BW). Dat is het moment waarop de hoofdschuldenaar in de nakoming van de gewaarborgde verbintenis tekortschiet (artikel 7:855 lid 1 BW BES). Ten aanzien van deze principale verbintenis uit de overeenkomst van borgtocht loopt dan een zelfstandige – zij het niet ambtshalve toe te passen (artikel 3:322 lid 1 BW BES) – verjaringstermijn die de schuldeiser apart moet stuiten.
14.2.
Als zou blijken dat er sprake is van een overeenkomst van borgtocht - hetgeen dus door [gedaagde] wordt betwist -, dan volgt uit artikel 7:855 lid 1 BW BES dat de vordering van Girobank op [gedaagde] opeisbaar is geworden op het moment dat [broer van gedaagde] in de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van de geldleningovereenkomst tegenover Girobank is tekortgeschoten. Of dat nu in 2009 (zoals [gedaagde] stelt) of later, maar in ieder geval in 2012 (zoals Girobank stelt) het geval was en of de verjaring van de vordering van Girobank op [broer van gedaagde] is gestuit (zoals Girobank stelt) of voltooid (zoals [gedaagde] stelt), is niet relevant, aangezien niet is gebleken van een stuitingshandeling tegenover [gedaagde]. Voor nakoming van de verbintenis uit borgtocht geldt een verjaringstermijn van vijf jaar. Zoals hierboven overwogen moet Girobank de verjaringstermijn tegenover [gedaagde] apart stuiten. [Gedaagde] is pas op 15 juni 2020, dus ruimschoots na het verstrijken van de verjaringstermijn, voor de eerste keer door Girobank aangemaand. Verder is niet gesteld of gebleken dat van een erkenning door [gedaagde] sprake is geweest. Artikel 3:318 BW BES bepaalt immers dat erkenning van het recht tot welks bescherming een rechtsvordering dient, de verjaring stuit van de rechtsvordering tegen hem die het recht erkent. Dus ook op die manier is de verjaring tegenover [gedaagde] niet gestuit.
15. De conclusie is dan dat de (eventuele) rechtsvordering van Girobank op [gedaagde] uit hoofde van een overeenkomst van borgtocht is verjaard. Het in deze zaak door Girobank gevorderde is reeds daarom niet toewijsbaar. Het andere verweer van [gedaagde], namelijk dat dat er helemaal geen sprake is van een overeenkomst van borgtocht, behoeft geen bespreking meer.
16. Girobank zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De proceskosten worden van de zijde van [gedaagde] worden begroot op
US$ 1.396,- aan gemachtigdensalaris (2 punten x tarief 5).

De beslissing

Het gerecht:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt Girobank in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op US$ 1.396,--.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. van Voorthuizen, rechter, en uitgesproken op 26 mei 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.