ECLI:NL:OGEABES:2021:27

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
18 november 2021
Publicatiedatum
1 mei 2023
Zaaknummer
400.00346/20
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraakoverwegingen en bewezenverklaring bedreiging met vuurwapen

In deze strafzaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, is de verdachte op 18 november 2021 vrijgesproken van meerdere pogingen tot moord en doodslag, maar is hij wel veroordeeld voor bedreiging met een vuurwapen en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De zaak betreft schietincidenten die plaatsvonden op 30 september, 31 oktober en 2 november 2020. De verdachte werd beschuldigd van betrokkenheid bij deze incidenten, maar het Gerecht oordeelde dat het bewijs onvoldoende was om de verdachte te veroordelen voor de meeste tenlastegelegde feiten. De verklaringen van getuigen waren inconsistent en de herkenning van de verdachte door de benadeelden werd als onvoldoende betrouwbaar beschouwd. Het Gerecht concludeerde dat er geen wettig en overtuigend bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de schietincidenten op de genoemde data. Echter, op 2 november 2020 heeft de verdachte wel degelijk de aangever bedreigd met de woorden: 'Als ik jou weer voorbij zie lopen, schiet ik jou' en heeft hij met een vuurwapen geschoten. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden en moet een schadevergoeding van $1500 betalen aan de benadeelde partij [benadeelde 1].

Uitspraak

Parketnummer: 400.00346/20

Uitspraak: 18 november 2021 Tegenspraak

Vonnis van dit Gerecht

in de strafzaak tegen de verdachte:

[Verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats],
wonende op [woonplaats],
thans gedetineerd in het huis van bewaring op [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2021. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman, mr. E. Winkel, advocaat op Bonaire.
De benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] hebben zich ter terechtzitting gevoegd in het strafproces met vorderingen tot schadevergoeding.
De officier van justitie, mr. A.A.E. Rienhart-Martis, heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht de onder 1 primair (poging tot moord), 2 (vuurwapen- bezit), 3 primair (poging tot moord), 4 (vuurwapenbezit), 5 (vernieling), 6 primair (impliciet subsidiair: poging tot doodslag) en 7 (vuurwapenbezit) ten laste gelegde feiten bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 jaren, met aftrek van voorarrest. Haar vordering behelst voorts de integrale toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen en de oplegging van de bij de toewijsbare vorderingen behorende schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van de aan hem ten laste gelegde feiten.
Tenlastelegging
De tekst van de tenlastelegging is als bijlage 1 (pagina’s doorgenummerd) aan dit vonnis gehecht en geldt als hier overgenomen.
De verdenking komt - kort en zakelijk weergegeven - neer op het volgende:
Feiten 1 en 2: Onderzoek Angelito, gepleegd op 30 september 2020
(feit 1):
Op 30 september 2020 heeft in een woning aan de [straatnaam 1] een schietincident plaatsgevonden waarbij [benadeelde 2] en [getuige 1] gewond zijn geraakt. De verdachte wordt verweten dat hij als schutter hierbij betrokken is geweest, hetgeen ten laste is gelegd als pogingen tot moord, dan wel pogingen tot doodslag. Subsidiair is het ten laste gelegd als het met voorbedachten rade toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, en meer subsidiair is het ten laste gelegd als een mishandeling (met zwaar lichamelijk letsel als gevolg). Het voorgaande moet, aldus de tenlastelegging, steeds worden begrepen in die zin dat de verdachte het feit samen met (een) ander(en) heeft gepleegd.
(feit 2):
Voorts wordt verdachte verweten dat hij op 30 september 2021 onrechtmatig een vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad.
Feiten 3, 4 en 5: Onderzoek Jayuya ([straatnaam 2]), gepleegd op 31 oktober 2020
(feit 3):
In het onderzoek Jayuya wordt verdachte ervan beschuldigd dat hij op 31 oktober 2020 als schutter betrokken is geweest bij een schietincident op de [straatnaam 2]. Ten laste is gelegd dat verdachte zich tezamen en in vereniging met (een) ander(en) schuldig heeft gemaakt aan poging tot moord op [slachtoffer 1], dan wel poging tot doodslag op die [slachtoffer 1]. Subsidiair wordt verdachte verweten dat hij [slachtoffer] met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel heeft willen toebrengen, en meer subsidiair is ten laste gelegd dat hij die [slachtoffer] heeft bedreigd met de dood.
(feit 4):
De verdenking behelst voorts dat verdachte op 31 oktober 2020 onrechtmatig een vuurwapen met munitie voorhanden heeft gehad, en
(feit 5):
dat hij een personenauto (Hyundai Elantra) heeft vernield/beschadigd.
Feiten 6 en 7: Onderzoek Jayuya ([straatnaam 3]), gepleegd 2 november 2020
(feit 6):
Verdachte wordt voorts verweten dat hij als schutter betrokken is geweest bij een schietincident op de [straatnaam 3] op 2 november 2020. De verdachte heeft zich volgens de tenlastelegging schuldig gemaakt aan poging tot moord op [benadeelde 1], dan wel poging tot doodslag op die [benadeelde 1]. Subsidiair is het ten laste gelegd als een poging tot het al dan niet met voorbedachten rade toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, en meer subsidiair als bedreiging met de dood.
(feit 7):
Ten slotte wordt verdachte verweten dat hij op 2 november 2020 een vuurwapen met munitie voorhanden heeft gehad.
Voorvragen
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Vrijspraak van feiten 1 tot en met 5 en 6 primair en subsidiair
Op grond van het dossier gaat het Gerecht ervan uit dat op 30 september, 31 oktober en 2 november 2020 op verschillende locaties op Bonaire schietincidenten hebben plaatsgevonden. De primaire vraag die het Gerecht heeft te beantwoorden is of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte (als schutter) betrokken is geweest bij deze schietincidenten.
De officier van justitie heeft betoogd dat bewezen kan worden dat de verdachte steeds als schutter betrokken is geweest bij de schietincidenten.
De raadsman heeft bepleit dat het bewijs ten aanzien van de betrokkenheid van de verdachte bij deze schietincidenten onvoldoende betrouwbaar is, zodat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken.
Het Gerecht overweegt als volgt.
Feiten 1 en 2: Onderzoek Angelito, gepleegd op 30 september 2020
Op 30 september 2020 vond in een woning aan de [straatnaam 1] een schietincident plaats. Op het moment dat de schutter de woning binnenkwam waren in de woning aanwezig: [benadeelde 2], [getuige 1] en [getuige 2]. Door het schietincident zijn [benadeelde 2] en [getuige 1] gewond geraakt.
In het onderzoek Angelito bestaat het bewijs voor betrokkenheid van verdachte in de kern genomen uit de verklaringen van aangever [benadeelde 2]. [Benadeelde 2] heeft vrijwel direct na het schietincident ten overstaan van de politie verklaard dat zij de verdachte heeft herkend als de schutter. In haar aangifte en bij de rechter-commissaris heeft zij volhard in die herkenning. Aanvankelijk heeft ook de vriend van [benadeelde 2], getuige [getuige 1], aan de ter plaatse gekomen verbalisanten verklaard dat hij de verdachte heeft herkend als de schutter. Getuige [getuige 1] heeft evenwel kort daarna in het ziekenhuis, en later bij de rechter-commissaris, verklaard dat hij de schutter niet heeft gezien en hij de verdachte dus ook niet heeft herkend. Aangever [benadeelde 2] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat [getuige 1] de schutter niet heeft gezien en dat [getuige 1] ook niet tegen haar heeft gezegd dat hij de verdachte heeft herkend. Gelet op de verklaringen van [benadeelde 2] en [getuige 1] bij de rechter-commissaris acht het Gerecht de verklaring van [getuige 1] kort na het incident, waarin hij de verdachte heeft aanwezen als de schutter, onvoldoende betrouwbaar om deze te kunnen bezigen tot het bewijs.
Ten aanzien van de herkenning van de verdachte door aangever [benadeelde 2] overweegt het Gerecht als volgt. Aangever [benadeelde 2] en getuige [getuige 2] hebben beiden verklaard dat de schutter in het zwart was gekleed en dat zijn gezicht bedekt was met een bivakmuts. Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat de bivakmuts kleine openingen had bij de ogen en dat hij de ogen van de schutter heeft kunnen zien. Getuige [getuige 2] heeft de schutter niet herkend. Aangever [benadeelde 2] heeft verklaard dat de bivakmuts een opening had bij de ogen en dat zij de ogen kon zien. Bij de politie en de rechter-commissaris heeft zij verklaard dat ze de verdachte herkende aan zijn ogen, die rond zijn en een beetje naar buiten staan. Verder heeft [benadeelde 2] de verdachte herkend aan de vorm van zijn gezicht en lichaam.
Het Gerecht stelt voorop dat met herkenningen en de bewijskracht daarvan behoedzaam dient te worden omgegaan. Dit geldt te meer indien een herkenning het belangrijkste bewijsmiddel is die de betrokkenheid van een verdachte bij het ten laste gelegde feit kan aantonen. Voor de betrouwbaarheid van een herkenning van een verdachte is naar het oordeel van het Gerecht van belang of de herkenning heeft plaatsgevonden op basis van specifieke, onderscheidende persoonskenmerken.
Vast staat dat aangever [benadeelde 2] het gelaat van de schutter niet heeft kunnen zien. De (summiere) beschrijving van de ogen en de vorm van het gezicht en het lichaam van de schutter zijn naar het oordeel van het Gerecht niet dusdanig onderscheidend en/of specifiek dat sprake is van een stevige herkenning. Het Gerecht is derhalve van oordeel dat aan de herkenning van verdachte door aangever [benadeelde 2] geringe bewijswaarde toekomt. Gelet op de behoedzaamheid die moet worden betracht bij gebruiken van dergelijke herkenningen, worden hoge eisen gesteld aan het overige (steun)bewijs. In dat verband overweegt het Gerecht dat zich in het dossier geen objectieve bewijsmiddelen bevinden die de verdachte op het moment van het schietincident op het plaats delict plaatsen. Ook de door de officier van justitie naar voren gebrachte (verdachte) feiten en omstandigheden brengen de verdachte noch op zichzelf, noch in samenhang bezien, in direct verband met het schietincident op 30 september 2020.
Het Gerecht is gelet op het vorenstaande van oordeel dat vanwege de herkenning met een geringe bewijswaarde en het ontbreken van voldoende stevig (steun)bewijs daderschap niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. De verdachte zal daarom integraal worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde. Evenmin kan uit de bewijsmiddelen volgen dat verdachte op 30 september 2020 een vuurwapen met munitie voorhanden heeft gehad, zodat verdachte ook van feit 2 zal worden vrijgesproken.
Feiten 3, 4 en 5: Onderzoek Jayuya ([straatnaam 2]), gepleegd op 31 oktober 2020
Op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting gaat het Gerecht uit van de volgende feiten en omstandigheden. Op 31 oktober 2020 vond bij een woning aan de [straatnaam 2] een schietpartij plaats. Bij de woning waren op dat moment meerdere personen aanwezig. Uit getuigenverklaringen leidt het Gerecht af dat de schutter de woning naderde toen aangever [slachtoffer 1] zijn auto parkeerde bij de woning. Op of omstreeks het moment dat [slachtoffer 1] uit zijn auto stapte, loste de schutter enkele schoten in de richting van [slachtoffer 1] en/of de andere aanwezige personen en zou hij iets hebben geroepen. De getuigen [getuige 3/benadeelde 1], [getuige 4] en de minderjarigen [getuige 5] en [getuige 6] hebben verklaard dat zij de verdachte hebben herkend als de schutter.
De officier van justitie heeft betoogd dat de herkenningen als betrouwbaar moeten worden aangemerkt, omdat zij consistent zijn in het aanwijzen van verdachte als de schutter en omdat zij steun vinden in andere bewijsmiddelen.
Het Gerecht stelt vast dat de getuigen [getuige 3/benadeelde 1], [getuige 4], [getuige 5] en [getuige 6], die in een familierelatie staan tot elkaar, consistent hebben verklaard dat zij de verdachte hebben herkend als de schutter. Een nadere beschouwing van de verklaringen van deze getuigen brengt het Gerecht evenwel aan het twijfelen over de betrouwbaarheid en de bewijswaarde van die herkenningen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
In het oog springt dat de getuigen [getuige 3/benadeelde 1], [getuige 4], [getuige 5] [getuige 6] in hun verklaringen bij de rechter-commissaris op fundamentele onderdelen wisselend hebben verklaard ten opzichte van wat zij bij de politie hebben verklaard. Daarnaast bevatten de verklaringen van de getuigen op cruciale onderdelen discrepanties ten opzichte van elkaar. Het Gerecht hecht er waarde aan een aantal voorbeelden in dat verband te noemen.
Getuige [getuige 4] heeft bij de politie verklaard dat het gezicht van de schutter bedekt was en dat zij de verdachte heeft herkend aan zijn manier van lopen en zijn stem. Bij de rechter-commissaris verklaarde zij daarentegen dat het gezicht van de schutter onbedekt was en dat zij de verdachte ook heeft herkend aan zijn gezicht.
Getuige [getuige 4] heeft verklaard dat zij de verdachte herkende aan de manier van lopen. De verdachte heeft volgens [getuige 4] een slow motion stijl van lopen. Getuige [getuige 3/benadeelde 1] heeft eveneens verklaard dat hij de verdachte heeft herkend aan zijn manier van lopen. Volgens hem zou de verdachte echter normaliter een beetje rennend lopen.
Getuige [getuige 3/benadeelde 1] heeft bij de politie en bij de rechter-commissaris verklaard dat hij de verdachte heeft herkend aan zijn stem. Uit het proces-verbaal van het verhoor bij de rechter-commissaris blijkt evenwel niet ondubbelzinnig hoe [getuige 3/benadeelde 1] de stem van de verdachte heeft kunnen herkennen. Getuige [getuige 3/benadeelde 1] heeft nauwelijks tot geen inzicht gegeven in zijn contacten met de verdachte.
De verklaringen van [getuige 5] en [getuige 6] wisselen bij de politie en de rechter-commissaris innerlijk en ten opzichte van elkaar over op welke plek zij zich bevonden in de woning ten tijde van het schieten en wie wat heeft gezien. Opvallende voorbeelden hiervan zijn dat [getuige 5] bij de rechter-commissaris eerst verklaart niet gezien te hebben wie er schoot, waarna ze zich herstelt en zegt verdachte te hebben zien schieten. [Getuige 6] heeft bij de politie verklaard dat hij zag dat verdachte een wapen tevoorschijn haalde en schoot, waarbij [getuige 6] vuur zag aan de voorkant, terwijl hij bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij niet heeft gezien dat er is geschoten.
Het Gerecht begrijpt dat de officier van justitie in de verklaringen van de minderjarige getuigen dat de schutter is afgezet door (de bestuurder) van de Audi waarvan de politie heeft geconcludeerd dat deze aan [eigenaar Audi] toebehoort, een bekende van de verdachte, belangrijke ondersteuning ziet in het onderzoek naar de historische gegevens van de telefoon van [eigenaar Audi], in combinatie met zendmastgegevens. Daaruit blijkt dat de telefoon van [eigenaar Audi] vlak voor het tijdstip van de melding van het schietincident bij de politie (23:06 uur) aanstraalt op de zendmast die verbonden is met het gebied waarin het adres [straatnaam 2] is gelegen. Echter, ook omdat het dossier geen duidelijkheid biedt over het tijdstip van het schietincident (als zou moeten worden afgegaan op de verklaring van de minderjarige getuige zou dat meer dan een uur vóór de melding bij de politie kunnen zijn geweest), ziet het Gerecht niet in dat genoemde onderzoeksgegevens kunnen leiden tot ondersteuning van de verklaringen van de minderjarige getuigen dat verdachte vlak voor het schietincident is afgezet door ([eigenaar Audi] als bestuurder van) de desbetreffende Audi.
Al de vorengenoemde (innerlijke) tegenstrijdigheden en discrepanties, op essentiële onderdelen, doen naar het oordeel van het Gerecht ernstig afbreuk aan de betrouwbaarheid van de herkenningen door [getuige 3/benadeelde 1], [getuige 4], [getuige 5] en [getuige 6]. Het Gerecht oordeelt verder dat zich in het dossier geen objectieve bewijsmiddelen bevinden op grond waarvan kan worden vastgesteld of aannemelijk worden geacht dat verdachte op de bewuste avond heeft geschoten op de [straatnaam 2].
Het vorenstaande leidt ertoe dat naar het oordeel van het Gerecht niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte op 2 november 2020 betrokken is geweest bij het schietincident op de [straatnaam 2]. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de feiten 3, 4 en 5.
Feit 6 primair en subsidiair: Onderzoek Jayuya ([straatnaam 3]), gepleegd op 2 november 2020:
Naar het oordeel van het Gerecht kan, onder verwijzing naar de bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 6 meer subsidiair, bewezen worden dat verdachte op 2 november 2020 heeft geschoten op de [straatnaam 3].
Anders dan de officier van justitie is het Gerecht evenwel van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich op de bewuste dag heeft schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag, dan wel poging tot zware mishandeling.
Het Gerecht overweegt daartoe als volgt.
Het dossier bevat geen bewijsmiddelen op grond waarvan kan worden vastgesteld dat de verdachte in de richting van aangever [benadeelde 1] heeft geschoten. In de aangifte heeft [benadeelde 1] aanvankelijk verklaard dat de verdachte op hem heeft geschoten. In diezelfde verklaring en bij de rechter-commissaris heeft hij echter ook verklaard dat hij niet heeft gezien dat de verdachte op hem schoot, maar dat hij schoten hoorde toen de verdachte achter hem liep. Uit de verklaringen van aangever [benadeelde 1] kan dus niet zonder meer worden afgeleid dat de verdachte gericht op hem heeft geschoten. Evenmin kan uit onderzoek door de politie en getuigenverklaringen worden geconcludeerd dat de verdachte in de richting van aangever heeft geschoten. Niet kan worden uitgesloten dat de verdachte heeft geschoten met als doel de aangever te bedreigen.
Bij deze stand van zaken kan niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag, dan wel poging tot zware mishandeling. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het onder 6 primair en subsidiair ten laste gelegde.
Bewezenverklaring
Het Gerecht acht - op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 6 meer subsidiair en 7 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande:
Feit 6:
meer subsidiair
dat hij, op
of omstreeks02 november 2020, op het eiland Bonaire,
[benadeelde 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling en/of met mishandelingmet gebruikmaking van wapenen als bedoel bij het tweede lid van artikel 1 van de Wapenwet BES, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk dreigend die [benadeelde 1] de woorden toegevoegd: 'Als ik jou weer voorbij zie lopen, schiet ik jou'
en/of 'Nu ga ik jou schieten', en
/of (vervolgens
)een vuurwapen getrokken voor die [benadeelde 1] en
/of een ofmeermalen met dat vuurwapen geschoten
op althans in de richting van die [benadeelde 1], althans woorden en/of handelingen en/of feitelijkheden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
Feit 7:
dat hij, op
of omstreeks02 november 2020, op het eiland Bonaire,
voorhanden heeft gehad een vuurwapen en
/ofmeerdere (scherpe) patronen, in elk geval een vuurwapen en
/ofmunitie in de zin van de Vuurwapenwet BES.
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Het Gerecht grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring. [1]
Daarbij wordt opgemerkt dat ieder bewijsmiddel, ook in zijn onderdelen, slechts wordt gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft en, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 387, eerste lid, aanhef, onder e Sv betreft, telkens slechts wordt gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Voorts wordt opgemerkt dat in de bewijsmiddelen geen (expliciete) landsaanduiding is opgenomen, maar dat algemeen bekend is dat de in die bewijsmiddelen wel opgenomen plaatsen zijn gelegen op Bonaire.

1. Een proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 1], d.d. 4 november 2020 (p. 114-116 einddossier), voor zover inhoudende:

Ik wens aangifte te doen tegen [verdachte]. Hij woont in een woning aan de [straatnaam 3] te Bonaire. Hij heeft mij op maandag 2 november 2020 met de dood bedreigd en daarna tweemaal met kennelijk een vuurwapen geschoten. Op het moment dat ik langs de woning aan de [straatnaam 3] van de jongen genaamd [verdachte] liep, zag ik dat [verdachte] buiten voor zijn woning stond. Ik zag verder dat de moeder en een zus van [verdachte] ook buiten voor de woning stonden. Terwijl ik de woning voorbij liep, hoorde ik [verdachte] in het Papiamento tegen mij zeggen: "Si mi mira bo pasa aki atrobe, mi ta tira bo". Vertaling naar het Nederlands: "Als ik jou hier weer voorbij zie lopen, schiet ik jouw". Plotseling zag ik dat [verdachte] over het hek van zijn woning sprong. Ik hoorde dat hij gelijk een schot loste met kennelijk een vuurwapen. Hierna hoorde ik een tweede schot.

2. Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 7],, d.d. 5 november 2020 (p. 117-180 einddossier), voor zover inhoudende:

V: Met wie was je toen de ruzie en schoten hoorde?
A: Ik was thuis samen met [naam 2], [naam 3], [verdachte] en de kinderen van [naam 2] en [naam 3]
V: Met wie had [verdachte] een probleem die dag (
het gerecht begrijpt: 2 november 2020)?
A: Op die dag liep een jongen onze woning voorbij in de oostelijke richting. Ik weet zijn naam niet.
V: Wat was er gebeurd toen de jongen voorbij jouw woning liep?
A: Toen hij in het oosten voorbijliep hoorde ik ineens een schot.
V: Waar was [verdachte] op het moment dat de jongen voorbij jouw woning liep?
A: Hij was thuis.
V: Wat deed [verdachte] toen de jongen voorbijliep?
A: Op dat moment liep [verdachte] weg.
V: Waar ging [verdachte] naartoe?
A: Hij ging in dezelfde richting als waar de jongen ging.
V; Wat zei [verdachte] tegen de jongen toen hij voorbijliep?
A: Hij zei tegen de jongen om niet meer voor de woning langs te gaan.
V: Waarom wil [verdachte] dat de jongen niet langs zijn woning gaat?
A: [Verdachte] zei tegen mij dat de jongen leugen over vertelde.
V: Wat was er gebeurd toen [verdachte] achter de jongen was gegaan?
A: Nadat [verdachte] achter de jongen was gegaan, hoorde ik geschreeuw en schoten.

3. Een proces-verbaal van bevindingen “interpretatie tapgesprekken schietpartij 2 november 2020”, d.d. 17 december 2020 (p. 190 – 192 einddossier), voor zover inhoudende:

Op 2 november 2020, om 20:17 uur wordt een gesprek gevoerd tussen [naam 2] en haar zus [naam 4]. [Naam 4] belt [naam 2] en begint direct te praten omtrent een bericht die op Facebook werd geplaatst. [Naam 2] remt haar af en zegt, dat er zonet iets was gebeurd en dat ze er nu niks aan kunnen doen.
[Naam 4] vraagt aan [naam 2] of het met open gezicht was, waarbij [naam 2] antwoord van “ja”. [Naam 2] vertelt verder aan [naam 4] wat er was gebeurd. [Naam 2] zegt dat de jongen langs hun woning liep. [Naam 2] zegt dat hij, aan de jongen had gezegd, om daar niet meer voorbij te lopen, want hij weet drommels goed wat hij allemaal had gedaan. [Naam 2] vertelde verder, dat de jongen verder bleef lopen. Toen de jongen verder liep, had hij
aan moeder, het meisje en aan [naam 2] uitgelegd, wat de jongen allemaal had gedaan. [Naam 2] vertelde verder, dat hij zag dat de jongen terug kwam en ging achter hem aan. De jongen ging zeggen wie het was en dergelijk.
[naam 4] reageerde hierop door te zeggen, dat men kan niet zeggen dat hij alle drie keren had geschoten. (
uitwerking tapgesprek in bijlage bij het proces-verbaal, p. 195 en 196 van het einddossier)
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 6 meer subsidiair
Op 2 november 2020 heeft in de buurt van de woning van de verdachte aan de [straatnaam 3] een schietincident plaatsgevonden. Aangever [benadeelde 1] heeft verklaard dat hij werd aangesproken door de verdachte toen hij langs het huis van de verdachte liep. De verdachte zou de aangever vervolgens hebben bedreigd met de woorden: “Als ik jou hier weer voorbij zie lopen, schiet ik jou”. Volgens de aangifte zou de verdachte vervolgens achter de aangever aan zijn gegaan en twee keer met een vuurwapen hebben geschoten. De verdachte heeft bij de politie en op de terechtzitting ontkend op de bewuste dag bij de woning aan [straatnaam 3] aanwezig te zijn geweest en heeft eveneens ontkend dat hij die dag de aangever heeft bedreigd en heeft geschoten met een vuurwapen.
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit. Daartoe heeft hij aangevoerd dat zich in het dossier onvoldoende betrouwbaar bewijs bevindt om vast te kunnen stellen dat de verdachte op de betreffende dag aangever [benadeelde 1] heeft bedreigd met een vuurwapen.
Het Gerecht overweegt als volgt.
De aangifte van [benadeelde 1] wordt op belangrijke onderdelen ondersteund door de verklaring van [getuige 7] (de moeder van de verdachte), alsmede door de inhoud van een getapt gesprek tussen de zussen van de verdachte.
De moeder van de verdachte heeft – kort samengevat - verklaard dat zij op 2 november 2020 samen met onder andere de verdachte en zijn zus [naam 2] thuis was op de [straatnaam 3]. In lijn met wat aangever [benadeelde 1] heeft verklaard, verklaarde zij bij de politie dat de verdachte tegen de jongen (
het Gerecht: begrijpt [benadeelde 1]) zei dat hij niet meer lans de woning moest lopen, dat de verdachte vervolgens achter de jongen aanliep, en dat zij vervolgens geschreeuw en schoten hoorde. Getuige [getuige 7] heeft die verklaring bij de rechter-commissaris gewijzigd en heeft toen verklaard dat zij de verklaring bij de politie onder druk van de politie heeft afgelegd. Het Gerecht hecht geen waarde aan de verklaring van [getuige 7] bij de rechter-commissaris, omdat geenszins aannemelijk is geworden dat zij door de politie onder druk is gezet en omdat de inhoud van haar verklaring bij de politie steun vindt in de aangifte van [benadeelde 1] en na te noemen getapt telefoongesprek tussen de zussen van de verdachte.
[Naam 2], de zus van de verdachte, heeft namelijk op de avond van het schietincident, kort nadat het incident heeft plaatsgevonden, getelefoneerd met haar zus [naam 4]. In dat gesprek heeft [naam 2] uitgelegd wat zich die avond heeft afgespeeld bij de woning, hetgeen op wezenlijke onderdelen overeenkomt met wat aangever [benadeelde 1] in zijn aangifte heeft laten optekenen en [getuige 7] bij de politie heeft verklaard. Onder andere is relevant dat [naam 2] zegt dat “hij” tegen de jongen zei om niet meer voorbij te lopen en dat “hij” achter de jongen aan ging, en dat in het gesprek wordt benoemd dat niet kan worden bewezen dat “hij” alle drie keren had geschoten, maar misschien deze wel. Het Gerecht oordeelt dat, gelet op de inhoud van de aangifte en de verklaring van [getuige 7], met “hij” de verdachte wordt bedoeld. Gelet op het vorenstaande acht het Gerecht de verklaring van de dat hij op 2 november 2020 niet thuis was ongeloofwaardig.
Het voorgaande voert het Gerecht tot de slotsom dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich op 2 november 2020 schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht door bedreigende woorden te uiten en te schieten met een vuurwapen, zoals ten laste is gelegd onder feit 6 meer subsidiair. Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het onbevoegd voorhanden hebben van een vuurwapen met munitie.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
Feit 6 meer subsidiair:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met gebruikmaking van wapenen.
Feit 7:
Overtreding van een verbod, gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenwet BES, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstige vorm van bedreiging en het onbevoegd voorhanden hebben van een vuurwapen met munitie. Namelijk heeft de verdachte naar de aangever geroepen dat hij hem zal schieten als hij weer langs zijn woning loopt, en heeft de verdachte vervolgens op de openbare weg met een vuurwapen meerdere schoten gelost terwijl hij de aangever achtervolgde.
Dergelijke feiten zorgen voor gevoelens van onrust en onveiligheid bij de slachtoffers en in de maatschappij. Vuurwapens worden vaak gebruikt bij het plegen van strafbare feiten en vormen een groot gevaar en een aanzienlijke bedreiging voor een veilige samenleving en het voorhanden hebben en gebruiken daarvan maakt een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van vuurwapens met de daarbij behorende munitie.
Het Gerecht rekent de verdachte zijn handelen zwaar aan en is gelet op de aard en ernst van het bewezen verklaarde van oordeel dat slechts een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt, als passende straf in aanmerking komt.
Het Gerecht weegt in strafverzwarende zin mee dat de verdachte al eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een overtreding van de Vuurwapenwet BES. Voorts weegt het Gerecht in het nadeel van de verdachte mee dat hij op geen enkele wijze verantwoordelijkheid heeft genomen en geen inzicht heeft getoond in het kwalijke van zijn handelen. Het Gerecht ziet noch in de omstandigheden waaronder het feit is begaan, noch in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, aanleiding om in strafmatigende zin af te wijken van een straf die past bij straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Het Gerecht is, na dit een en ander te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden passend en geboden is. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.
Schadevergoeding
Benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt $ 6.018,04.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het Gerecht genoegzaam gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 1] als gevolg van verdachtes onder 6 meer subsidiair bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden. Naar maatstaven van billijkheid, rekening houdend met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die vergelijkbare gevallen worden toegewezen, zal een bedrag ad. $ 1500,00 aan immateriële schade worden toegekend. De benadeelde partij zal voor het overige deel van zijn vordering niet-ontvankelijk verklaard worden.
Het Gerecht ziet aanleiding daarbij een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 38f van het Wetboek van Strafrecht BES aan de verdachte op te leggen. Voor het geval volledige betaling of volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet volgt, zal vervangende hechtenis van na te melden duur worden opgelegd.
De proceskosten van de benadeelde partij zullen ten laste van de verdachte worden gebracht. Tot op heden zijn die proceskosten begroot op nihil.
Benadeelde partij [benadeelde 2]
Nu het Gerecht de verdachte zal vrijspreken van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt, kan de benadeelde partij [benadeelde 2] niet in haar vordering worden ontvangen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 38f, 59 en 298 van het Wetboek van Strafrecht BES en 3 en 11 van de Vuurwapenwet, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het Gerecht:
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder de feiten 1, 2, 3, 4, 5 en 6 (primair en subsidiair) ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 6 (meer subsidiair) en 7 ten laste gelegde feiten heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
30 (dertig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
ten aanzien van benadeelde partij [benadeelde 1]
wijst de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde 1] geleden schade toe tot een bedrag van
$ 1500,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 november 2020 tot aan de dag van de voldoening, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [benadeelde 1] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de
tenuitvoerlegging alsnog te maken;
legt aan de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
$ 1500,00, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 25 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 november 2020 tot aan de dag van de voldoening;
bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
Ten aanzien van [benadeelde 2]
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde 2] in de door de verdachte gemaakte kosten voor zover die betrekking hebben op de vordering van de benadeelde partij, begroot op nihil;
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. G. Edelenbos, bijgestaan door mr. M. Witteman, zittingsgriffier, en op 18 november 2021 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht op Bonaire.
uitspraakgriffier:

Bijlage 1 (tekst gewijzigde tenlastelegging)

Feit 1:
primair
dat hij, op of omstreeks 30 september 2020, op het eiland Bonaire, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen in vereniging met (een)ander(en), althans alleen, [benadeelde 2] en/of [getuige 1] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven, een vuurwapen heeft getrokken en/of (vervolgens) het vuurwapen op, althans in de richting
van die [benadeelde 1] en/of [getuige 1] heeft gericht en/of (vervolgens) een of meerdere kogel(s) op of in, althans in de richting van, het lichaam van voornoemde [benadeelde 2] en/of [getuige 1] heeft geschoten/afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
dat hij op of omstreeks 30 september 2020, op het eiland Bonaire, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen en al dan niet met voorbedachten rade, aan [benadeelde 2] en/of [getuige 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere kogel(s) in het lichaam, inschot(en), althans schotwond(en), heeft toegebracht, door met een vuurwapen een of meerdere kogel(s) op of in, althans in de richting van het lichaam van voornoemde [benadeelde 2] en/of [getuige 1] af te schieten/ af te vuren”;
meer subsidiair
dat hij, op of omstreeks 30 september 2020, op het eiland Bonaire, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet met voorbedachten rade, al dan niet met gebruikmaking van een wapen, als bedoeld bij het tweede lid van artikel 1 van de Wapenwet BES, [benadeelde 2] en/of [getuige 1], heeft mishandeld, door met een vuurwapen een of meerdere kogel(s) op of in, althans in de richting van het lichaam van voornoemde [benadeelde 2] en/of [getuige 1] af te schieten/ af te vuren, terwijl het feit (zwaar) lichamelijk letsel, te weten een of meerdere kogel(s), inschot(en), althans schotwond(en) in het lichaam van die [benadeelde 2] en/of [getuige 1] ten gevolge heeft gehad
Feit 2:
dat hij, op of omstreeks 30 september 2020, op het eiland Bonaire,
voorhanden heeft gehad een vuurwapen en/of meerdere (scherpe) patronen, in elk geval een vuurwapen en/of munitie in de zin van de Vuurwapenwet BES;
Feit 3:
primair
dat hij, op of omstreeks 31 oktober 2020, op het eiland Bonaire, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer]
opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven, toe te brengen een vuurwapen heeft getrokken en/of (vervolgens) met dat vuurwapen, heeft geschoten op althans in de richting van die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
dat hij, op of omstreeks 31 oktober 2020, op het eiland Bonaire, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer], al dan niet met gebruikmaking van een wapen, als bedoeld bij het tweede lid van artikel 1 van de Wapenwet BES, en al dan niet met voorbedachten rade, opzettelijk (zwaar) lichamelijk letsel toe te brengen aan [slachtoffer], een of meerdere ma(a)l(en), met dat vuurwapen, heeft geschoten op althans in de richting van die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
dat hij, op of omstreeks 31 oktober 2020, op het eiland Bonaire,
[slachtoffer], heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of met mishandeling met gebruikmaking van wapenen als bedoel bij het tweede lid van artikel 1 van de Wapenwet BES, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk dreigend een vuurwapen getrokken en/of een vuurwapen aan die [slachtoffer] getoond en/of op die [slachtoffer] gericht en/of (vervolgens) met dat vuurwapen geschoten op althans in de richting van die [slachtoffer] en/of daarbij dreigend die [slachtoffer] de woorden toegevoegd: 'Nu ben je een flikker geworden' en/of 'Nu ga ik jou schieten' althans woorden en/of handelingen en/of feitelijkheden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
Feit 4:
dat hij, op of omstreeks 31 oktober 2020, op het eiland Bonaire,
voorhanden heeft gehad een vuurwapen en/of meerdere (scherpe) patronen, in elk geval een
vuurwapen en/of munitie in de zin van de Vuurwapenwet BES;
Feit 5
dat hij, op of omstreeks 31 oktober 2020, op het eiland Bonaire,
opzettelijk en wederrechtelijk een auto, Hyundai Elantra, met het kenteken [kentekennummer], in elk geval enig
goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer] toebehoorde, heeft vernield,
beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
Feit 6:
primair
dat hij, op of omstreeks 02 november 2020, op het eiland Bonaire,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1]
opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven, toe te brengen een vuurwapen heeft getrokken en/of (vervolgens) met dat vuurwapen, heeft geschoten op althans in de richting van die [benadeelde 1],
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
dat hij, op of omstreeks 02 november 2020, op het eiland Bonaire,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 1], al dan niet met gebruikmaking van een wapen, als bedoeld bij het tweede lid van artikel 1 van de Wapenwet BES, en al dan niet met voorbedachten rade, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat vuurwapen, heeft geschoten op althans in de richting van die [benadeelde 1], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
dat hij, op of omstreeks 02 november 2020, op het eiland Bonaire,
[benadeelde 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of met mishandeling met gebruikmaking van wapenen als bedoel bij het tweede lid van artikel 1 van de Wapenwet BES, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk dreigend die [benadeelde 1] de woorden toegevoegd: 'Als ik jou weer voorbij zie lopen, schiet ik jou' en/of 'Nu ga ik jou schieten', en/of (vervolgens) een vuurwapen getrokken voor die [benadeelde 1] en/of een of meermalen met dat vuurwapen geschoten op althans in de richting van die [benadeelde 1], althans woorden en/of handelingen en/of feitelijkheden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
Feit 7:
dat hij, op of omstreeks 02 november 2020, op het eiland Bonaire,
voorhanden heeft gehad een vuurwapen en/of meerdere (scherpe) patronen, in elk geval een vuurwapen en/of munitie in de zin van de Vuurwapenwet BES.

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisanten in wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal en overige geschriften, die als bijlagen zijn opgenomen in het eindproces-verbaal van het Korps Politie Caribisch Nederland d.d. 11 mei 2021, geregistreerd onder proces-verbaalnummer 20210120.1420.072 en de onderzoeksnaam “Angelito/Jayuya”.