ECLI:NL:OGEABES:2021:26

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
8 april 2021
Publicatiedatum
1 mei 2023
Zaaknummer
200.00007/20 en 200.00022/20
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van een poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging op het eiland Saba

Op 8 april 2021 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1995, die beschuldigd werd van het medeplegen van een poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging. De feiten vonden plaats op 18 januari 2020 op het eiland Saba, waar de verdachte samen met een medeverdachte het slachtoffer met een kapmes heeft aangevallen. Het slachtoffer deed aangifte en verklaarde dat hij meerdere keren met het kapmes was geslagen, wat leidde tot verwondingen aan zijn hoofd, schouder, arm en vinger. De verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. G. Hatzmann, en de officier van justitie, mr. M. Teengs Gerritsen, eiste een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk.

Tijdens de rechtszitting werd vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Het Gerecht oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, met uitzondering van de voorbedachte raad. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, en moest een schadevergoeding van $3.000,- betalen aan de benadeelde partij. De vordering tot materiële schadevergoeding werd niet-ontvankelijk verklaard. Het Gerecht overwoog dat de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer zwaar wogen in de strafmaat. De verdachte had eerder ook al een veroordeling voor geweldsdelicten, wat zijn recidiverisico verhoogde. De uitspraak werd gedaan met inachtneming van de wettelijke voorschriften en de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

Parketnummers: 200.00007/20 en 200.00022/20
Uitspraak: 8 april 2021 Tegenspraak
Vonnis van dit Gerecht
in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1995 in [geboorteplaats],
wonende op [woonplaats], [adres].
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2021. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman, mr. G. Hatzmann, advocaat in Sint Maarten.
De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich ter terechtzitting gevoegd in het strafproces met een vordering tot schadevergoeding.
De officier van justitie, mr. M. Teengs Gerritsen, heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 primair, tweede gedachtestreepje, en 3 ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar en aftrek van het voorarrest. Zij vordering behelst voorts de gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en oplegging van een daarbij behorende schadevergoedingsmaatregel aan verdachte.
De raadsman heeft een strafmaatverweer gevoerd en heeft verweer gevoerd ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1 (parketnummer 200.00007/20):
hij, op of omstreeks 18 januari 2020 op het eiland Saba, tezamen en in vereniging met (een ander(en), althans alleen, al dan niet met voorbedachten rade, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen, met een kapmes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, die [benadeelde] op het hoofd, in de schouder, in de linkerarm en/of in de vinger heeft geslagen, gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
(artikel 315, 316 juncto 47 juncto 49 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) BES)
althans, indien voorgaande niet tot een veroordeling mocht leiden, subsidiair,
hij, op of omstreeks 18 januari 2020, op het eiland Saba, tezamen in vereniging met (een) ander(en), al dan niet met voorbedachten rade, al dan niet met gebruikmaking van een wapen, als bedoeld bij het tweede lid, van artikel 1 van de Wapenwet BES, [benadeelde], heeft mishandeld, door die [benadeelde], meermalen, met een kapmes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, die [benadeelde] op het hoofd, in de schouder, in de linkerarm, en/of vinger te slaan, steken en/of snijden.
(artikel 314a, 314b juncto 313 juncto 49 Sr BES)
Feit 2 (parketnummer 200.00007/20):
hij, op of omstreeks 18 januari 2020, op het eiland Saba, openlijk, te weten te [straatnaam 1] in elk geval op of aan de openbare weg en/of een voor het publiek toegankelijke plaats, met verenigde krachten geweld heeft gepleegd tegen een persoon en/of een goed, te weten tegen [benadeelde] en/of een motorrijtuig toebehorende aan [benadeelde] door:
- ( (met kracht) de achterste autoruit van de motorrijtuig van die [benadeelde] met een kapmes in te slaan; en/of
- ( (vervolgens) die [benadeelde] meermalen met een kapmes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, op het hoofd, in de schouder, in de linkerarm en/of in de vinger te slaan, te steken en/of te snijden;
zulks terwijl hij, verdachte, opzettelijk een goed, te weten een autoruit toebehorende aan [benadeelde], heeft vernield en/of zulks terwijl het door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel (bij [benadeelde]) ten gevolge heeft gehad;
(artikel 147 sub 2 Sr BES)
althans, indien voorgaande niet tot een bewezenverklaring mocht leiden, subsidiair,
hij, op of omstreeks 18 januari 2020, op het eiland Saba, opzettelijk en wederrechtelijk een autoruit, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
(artikel 366 Sr BES)
Feit 3 (parketnummer 200.00022/20):
dat hij, op of omstreeks 30 juni 2020 op het eiland Saba, al dan niet opzettelijk, in zijn bezit en/of aanwezig heeft gehad, 5 marihuana/cannabis planten, althans een hoeveelheid hennep en/of cannabis.
(artikel 4, eerste lid, sub b juncto artikel 11, tweede lid, Opiumwet 1960 BES).
Voorvragen
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Bewezenverklaring
Het Gerecht acht - op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Ten aanzien van feit 1 primair (parketnummer 200.00007/20):
hij, op
of omstreeks18 januari 2020 op het eiland Saba, tezamen en in vereniging met
(een ander
(en), althans alleen, al dan niet met voorbedachten rade,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen, met een kapmes
, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp,die [benadeelde] op het hoofd,
in de schouder,in de linkerarm en
/ofin de vinger heeft geslagen
, gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Ten aanzien van feit 2 primair (parketnummer 200.00007/20):
hij, op
of omstreeks18 januari 2020, op het eiland Saba, openlijk, te weten te [straatnaam 1]
in elk geval op of aan de openbare weg en/of een voor het publiek toegankelijke plaats,met verenigde krachten geweld heeft gepleegd tegen een persoon
en/of een goed, te weten tegen [benadeelde]
en/of een motorrijtuig toebehorende aan [benadeelde]door:
- (
(met kracht) de achterste autoruit van de motorrijtuig van die [benadeelde] met een kapmes in te slaan; en/of
- (
(vervolgens)die [benadeelde] meermalen met een kapmes,
in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp,op het hoofd,
in de schouder,in de linkerarm en
/ofin de vinger te slaan
, te steken en/of te snijden;
zulks terwijl hij, verdachte, opzettelijk een goed, te weten een autoruit toebehorende aan [benadeelde], heeft vernield en/of zulks terwijl het door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel (bij [benadeelde]) ten gevolge heeft gehad.
Ten aanzien van feit 3 (parketnummer 200.00022/20):
dat hij, op
of omstreeks30 juni 2020 op het eiland Saba,
al dan nietopzettelijk, in zijn bezit en
/ofaanwezig heeft gehad, 5 marihuana
/cannabisplanten
, althans een hoeveelheid hennep en/of cannabis.
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Het Gerecht grondt zijn overtuiging dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring. [1]
Daarbij wordt opgemerkt dat in de bewijsmiddelen geen (expliciete) landsaanduiding is opgenomen, maar dat algemeen bekend is dat de in die bewijsmiddelen wel opgenomen plaatsen zijn gelegen op het eiland Saba.
Ten aanzien van feit 1 primair en feit 2 primair:
1.benadeelde] heeft op 18 januari 2020 aangifte gedaan. Hij heeft bij die gelegenheid als volgt verklaard:
“Op 18 januari 2020 was ik bij de club [naam club] op de [straatnaam 2]. Een vriend van [naam 1] heeft mij daarna mishandeld met een kapmes voor de woning van [naam 2]. Ze reden in een zwartgelakte Honda Civic van de vriend van [naam 1]. Ik ben vervolgens in het ziekenhuis aan mijn verwondingen behandeld. Ik werd met het kapmes op mijn hoofd, linkerarm en op mijn pink geraakt. ” [2]

2.[benadeelde] heeft op 20 januari 2020 het volgende verklaard:

“Op 18 januari 2020 ben ik in mijn auto gestapt en gaan rijden. Toen ik langsreed sprongen [verdachte] en de vriend van [naam 1] voor mijn auto. Ik ben naar huis gereden. Een kleine zwarte Honda kwam achter mij tot stilstand die ik herkende als de auto van de vriend van [naam 1]. Ik zag dat [verdachte] en de vriend van [naam 1] voor mij kwamen staan. Ik zag dat de vriend van [naam 1] een zwaai gaf met de machete. Ik blokte deze en de machete sneed in mijn pink. Ik hoorde dat [verdachte] de andere jongen aan het ophitsen was. Ik zag en voelde dat de vriend van [naam 1] de machete drie keer met kracht op mijn hoofd neerhaalde. De eerste keer blokkeerde ik deze met mijn arm wat een snijwond veroorzaakte in mijn linker onderarm. De tweede en derde keer heeft de machete mij geraakt en gesneden boven op mijn hoofd.” [3]
3.Behandeld geneesheer dr. Koot heeft op 18 januari 2020 het volgende opgeschreven:
“Naam en voorletters: [benadeelde].
Datum voorval: 18 januari 2020.
Omschrijving van het uitwendig waargenomen letsel:
1.
Cut for head.
2.
Cut arm.
3. Cut
pink”. [4]

4.[Naam 3] heeft op 22 januari 2020 het volgende verklaard:

“Vrijdagavond (
het Gerecht begrijpt: vrijdagavond 17 januari 2020) was ik bij [club] op de [straatnaam 2]. Omstreeks 3.00 uur stond ik met [naam 1], [verdachte] en [naam 4] buiten. Met [naam 4] bedoel ik de jongen die in de kleine zwarte auto rijdt. [benadeelde] (
het Gerecht begrijpt: [benadeelde]) bleef op en neer rijden. [Verdachte] besloot voor de auto te gaan staan om [benadeelde] te stoppen. Ik zag [naam 4] en [verdachte] naar de zwarte auto lopen en instappen. Ik liep naar de auto toe en zag dat er een machete in het middenconsole lag en dat [verdachte] deze op tilde. Toen [verdachte] mij zag, legde hij het snel weer terug. Ik zag dat [benadeelde] afsloeg richting het politiebureau en dat [naam 4] achter [benadeelde] aan reed.” [5]
5.Verbalisant [verbalisant 1] heeft de beelden van de beveiligingscamera’s van ‘[zaak]’ van 18 januari 2020 tussen 3.33 uur en 3.34 uur bekeken en heeft naar aanleiding hiervan het volgende opgeschreven:
“De auto van [benadeelde] slaat vanuit [straatnaam 3] links af en rijdt de [straatnaam 2] in.
De auto waarin verdachten, [medeverdachte] en [verdachte], rijden rijdt een paar seconden later ook vanuit de [straatnaam 3] de [straatnaam 2] in.
Beiden verdachten stappen uit de auto en lopen naar de auto van [benadeelde].
[Benadeelde] rijdt door en raakt tijdens het wegrijden [verdachte] waardoor [verdachte] op de grond terecht komt.
De auto van [benadeelde] slaat linksaf op de [straatnaam 4]. Beide verdachten lopen richting hun voertuig en de auto van verdachten slaat ook linksaf op de [straatnaam 4]”. [6]

6.Verdachte heeft ter terechtzitting van 18 maart 2021 als volgt verklaard:

“Ik ben in de nacht van 18 januari 2020 samen met medeverdachte [medeverdachte] in zijn Honda Civic achter aangever aangereden naar de locatie waar aangever met zijn auto tegen mij is aangebotst (
het Gerecht begrijpt: bij [zaak]). ” [7]

7.[naam 2] heeft op 18 januari 2020 het volgende verklaard:

“Adres: [straatnaam 1].
Op 18 januari 2020 omstreeks 3.00 uur keek ik naar buiten en zag ik dat een donkere, kleine auto stopte voor de auto van [benadeelde] die geparkeerd stond ter hoogte van mijn voortuin. Ik hoorde op dat moment stemmen. Naast [benadeelde] waren nog twee mensen aanwezig. Ik hoorde dat ze elkaar aan het uitschelden waren. Omstreeks 6.00 uur zag ik bloed bij mijn voordeur en mijn voortuin.” [8]
8.Op 19 januari 2020 heeft een huiszoeking plaatsgevonden in de woning van medeverdachte [medeverdachte] op het adres [adres 1]. Verbalisant [verbalisant 1] heeft naar aanleiding daarvan het volgende opgeschreven:
“Tijdens de huiszoeking werd aantroffen en in beslag genomen: een paar zwart met witte schoenen van het merk Nike Jordan”. [9]
9Verbalisant [verbalisant 2] heeft onderzoek verricht naar de onder medeverdachte [medeverdachte] in beslag genomen schoenen en heeft naar aanleiding daarvan het volgende opgeschreven:
“Ik heb aan de schoenen van verdachte [medeverdachte] onderzoek verricht op de aanwezigheid van sporenmateriaal. Het betroffen wit zwarte schoenen van het merk Jordan die op 19 januari 2020 aan de [adres 1] in beslag zijn genomen. Dezes schoenen heb ik voorzien van Spoor Identificatie Nummer AWALU6885NL”. [10]
10.Op 22 januari 2020 heeft een huiszoeking plaatsgevonden in de woning van verdachte op het adres [adres 2]. Verbalisant [verbalisant 1] heeft naar aanleiding daarvan het volgende opgeschreven:
“Tijdens de huiszoeking werd aantroffen en in beslag genomen: een zwart T-shirt van het merk Lacoste en een paar zwarte met blauwe sportschoenen van het merk Nike”. [11]
11Verbalisant [verbalisant 2] heeft onderzoek verricht naar de onder verdachte in beslag genomen T-shirt en schoenen en heeft naar aanleiding daarvan het volgende opgeschreven:
“Ik heb aan de kleding en schoenen van de verdachte [verdachte] onderzoek verricht op de aanwezigheid van bloed van het slachtoffer. Het betreft een zwartkleurig T-shirt met opschrift Lacoste en een paar blauwzwarte sportschoenen van het merk Nike die op 22 januari 2020 aan de [adres 2] in beslag zijn genomen. Het T-shirt heb ik voorzien van Spoor Identificatienummer AALU6887NL en de sportschoenen van AALU6888NL.” [12]
12.Dr. S. van Soest van het Nederlands Forensisch Instituut heeft op 2 april 2020 als volgt gerapporteerd:
“Korps Politie Bonaire heeft verzocht sportschoenen en een T-Shirt te onderzoeken op de aanwezigheid van DNA.
Sportschoenen AALU6885NLDe sportschoenen zijn onderzocht op bloed. Twee bloedsporen van de linkerschoen en een bloedspoer van de rechterschoen zijn bemonsterd. De bemonsteringen zijn als AALU6885NL#1, #2 en #3 veiliggesteld voor DNA-onderzoek.
T-Shirt AALU6887NL
Het T-shirt is onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Twee bloedsporen zijn bemonsterd. Deze bemonsteringen zijn als AALU6887NL #1 en #2 veiliggesteld voor DNA-onderzoek.
Sportschoenen AALU6888NL
De sportschoenen zijn onderzocht op bloed. Twee bloedsporen zijn bemonsterd. De bemonsteringen zijn als AALU6888NL#1 en #2 veiliggesteld voor DNA-onderzoek.
Van het referentiemateriaal van [benadeelde] is een DNA-profiel verkregen.
Op basis van resultaten van het vergelijkend DNA-onderzoek wordt geconcludeerd dat de bemonsteringen AALU6885NL#1, #2 en #3 en AALU6887NL#01 en #02 en AALU6888NL#01 en #2 bloed bevatten dat afkomstig kan zijn van [benadeelde]. De kans dat het DNA-proefiel van een willekeurig gekozen man overeenkomst met de DNA-profielen van het bloed van deze bemonsteringen is kleiner dan één op één miljard.” [13]
Ten aanzien van feit 3:
13.Verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] hebben 8 juli 2020 het volgende gerelateerd:
“Op 30 juni 2020 zijn wij naar de woning gelegen te [adres 2] gegaan en zagen in de tuin aan de achterzijde van de woning vier marihuanaplanten die in de grond waren geplant en één marihuanaplant die in een pot was geplant. Wij zagen dat de planten ongeveer twee meter hoog waren. Wij hoorden de man [verdachte] [verdachte] als verdachte die als volgt verklaarde: “de 5 marihuanaplanten zijn voor eigen gebruik.” [14]

14.Verdachte heeft ter terechtzitting van 18 maart 2021 als volgt verklaard:

“De vijf op 30 juni 2020 bij mijn woning in beslag genomen marihuanaplanten waren van mij”. [15]
Bewijsoverwegingen ten aanzien van de feiten 1 primair en 2 primair
Verdachte heeft zowel bij de politie als terechtzitting van 18 maart 2021 betrokkenheid bij de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten ontkend. Hij is de bewuste nacht weliswaar met de medeverdachte in de Honda Civic tot [zaak] achter aangever aangereden, maar is daarna naar huis gegaan.
Het Gerecht overweegt als volgt.
Uit de inhoud van de (aanvullende) aangifte(es) en de letselverklaring volgt dat de medeverdachte aangever vier keer met een machete heeft geslagen, waarvan ten minste drie keer in de richting van een kwetsbaar deel van het lichaam van aangever, namelijk zijn hoofd. Twee keer heeft aangever de machete afgeweerd, waardoor hij gewond is geraakt aan zijn pink en linker onderarm. Twee keer heeft de medeverdachte met de machete het hoofd van aangever geraakt, waardoor aangever sneeën heeft opgelopen op zijn hoofd. De kans dat dit zwaar lichamelijk letsel tot gevolg zou hebben was naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten. Het handelen van de medeverdachte is naar uiterlijke verschijningsvorm bovendien zozeer gericht op dit gevolg, dat de medeverdachte deze kans ook welbewust heeft aanvaard. Het Gerecht concludeert op grond van het voorgaande dat sprake is geweest van (minst genomen voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever.
Naar het oordeel van het Gerecht was hierbij sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte. Hierbij is van belang dat verdachten vanuit [club] samen in de auto zijn gestapt en achter aangever zijn aangereden. Verdachte heeft de machete, gelegen in middenconsole van de auto, toen kort in zijn hand gehouden en wist dus dat deze in de auto lag. Nabij [zaak] zijn verdachten beiden uit de auto gestapt en is verdachte geraakt door de wegrijdende auto van aangever en op de grond gevallen. Beide verdachten zijn vervolgens weer in de Honda Civic gestapt en opnieuw achter aangever aangereden, nu in de richting van diens huis. De verklaring van verdachte dat hij aangever niet naar diens huis is gevolgd en niet betrokken is geweest bij het jegens aangever toegepaste geweld, vindt zijn weerlegging in het gebezigde bewijs. Op de camerabeelden van [zaak] is namelijk te zien dat de Honda Civic van verdachten, na het treffen bij [zaak], wederom achter de auto van aangever is aangereden. Bovendien zijn op de schoenen en op het T-shirt van verdachte bloedsporen van aangever aangetroffen die zich niet anders laten verklaren dan dat deze daar tijdens of het vlak na het slaan met de machete op zijn terechtgekomen.
Uit het voorgaande komt het beeld naar voren dat verdachten gezamenlijk, met een machete onder handbereik, achter aangever zijn aangegaan om verhaal te halen en hem een lesje te leren. Naar het oordeel van het Gerecht was de kans dat de medeverdachte de machete daadwerkelijk tegen aangever zou gebruiken naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten en heeft verdachte deze kans ook welbewust aanvaard. Verdachte heeft zich op geen enkel moment van het door medeverdachte toegepaste geweld gedistantieerd, maar heeft hieraan een actieve bijdrage geleverd door samen met de medeverdachte voor aangever te gaan staan en de medeverdachte, terwijl deze meermalen met de machete op het hoofd van aangever sloeg, op te hitsen. Daarna hebben verdachten gezamenlijk de plaats delict verlaten. Uit het voorgaande volgt dat – hoewel verdachte aangever niet zelf heeft geslagen – zijn rol van voldoende gewicht was om hem als medepleger aan te merken. Dit betekent dat het Gerecht bewezen zal verklaren dat verdachte zich heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot zware mishandeling.
Anders dan de officier van justitie heeft betoogd, is het Gerecht van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat dat verdachte heeft gehandeld na kalm beraad en rustig overleg. Uit het dossier komt veeleer het beeld naar voren dat in de nacht in kwestie ruzie is ontstaan tussen verdachten en aangever en dat verdachten gedreven door emotie achter aangever zijn aangegaan en geweld hebben aangewend. Het Gerecht zal verdachte daarom vrijspreken van de ten laste gelegde voorbedachte raad.
Nu het onder 1 primair ten laste gelegde feitencomplex ook kan worden gekwalificeerd als openlijke geweldpleging tegen een persoon - zoals aan verdachte onder 2 primair is ten laste gelegd - zal het Gerecht feit 2 primair in zoverre bewezen verklaren. Aangezien de poging tot zware mishandeling en de openlijke geweldpleging zo nauw met elkaar samenhangen dat verdachte in wezen één verwijt kan worden gemaakt, is sprake van eendaadse samenloop tussen beide bewezenverklaarde feiten (in de zin van artikel 57 Sr BES).
Het Gerecht acht niet bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de ten laste gelegde openlijke geweldpleging tegen een goed, te weten de autoruit van aangever. Uit een foto blijkt weliswaar dat de autoruit is vernield, maar over de omstandigheden waaronder dit is gebeurd - door wie en op welke wijze – biedt het dossier geen duidelijkheid. Aangever heeft namelijk verklaard dat hij glas hoorde breken, dat hij niet weet wie dit heeft gedaan en dat op dat moment - behalve verdachten - andere personen aanwezig waren. Bij deze stand van zaken zal het Gerecht verdachte partieel vrijspreken van feit 2 primair.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het onder 1 primair bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikelen 315 juncto 47 en 49 van het Sr BES en het onder 2 primair bewezen verklaarde in artikel 147 Sr BES. Beide feiten worden als volgt gekwalificeerd:
Eendaadse samenloop van:
medeplegen van een poging tot zware mishandeling;
en
opzettelijk met verenigde krachten geweld plegen tegen personen.
Het onder 3 bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikelen 4 en 11 van de Opiumwet 1960 BES. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Opzettelijk handelen in strijd met artikel 4, eerste lid onder B, van de Opiumwet 1960 BES.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft zich samen met zijn mededader schuldig gemaakt aan eendaadse samenloop van een poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging tegen het slachtoffer. Verdachte en zijn mededader zijn het slachtoffer midden in de nacht tot aan zijn woning gevolgd en hebben meerdere keren met een machete in de richting van zijn hoofd geslagen waardoor het slachtoffer lelijke sneeën in zijn hoofd en verwondingen aan zijn pink en arm heeft opgelopen. Het slachtoffer is hiervan tot op de dag van vandaag niet volledig hersteld. Dat het slachtoffer niet nog ernstiger gewond is geraakt, is een gelukkig toeval dat niet aan verdachten is te danken. Naast de fysieke pijn en het lichamelijk letsel, moet het voor het slachtoffer ook een angstige ervaring zijn geweest. Het Gerecht rekent het verdachte en zijn mededader zwaar aan dat zij hun gevoelens van boosheid op deze manier hebben geventileerd en de nadelige gevolgen voor het slachtoffer voor lief hebben genomen. Binnen de kleine gemeenschap op het relatief veilige eiland Saba zorgen dergelijke feiten bovendien voor gevoelens van onrust en onveiligheid.
Naar het oordeel van het Gerecht kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een (deels) onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het Gerecht heeft geconstateerd dat het niet de eerste keer is dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan dergelijke strafbaar feiten. Uit zijn strafkaart blijkt dat hij in 2015 is veroordeeld voor mishandeling met een wapen en geweld tegen personen tot een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het Gerecht rekent het verdachte bijzonder aan dat hij hieruit geen lering heeft getrokken, maar nu opnieuw de fout in is gegaan.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf heeft het Gerecht in het voordeel van de verdachte meegewogen dat hij niet degene is die geweest die aangever met de machete heeft geslagen.
Het Gerecht heeft kennisgenomen van het voorlichtingsrapport van de reclassering van 27 augustus 2020 dat over de persoon van verdachte is opgemaakt. Hieruit komt in de kern naar voren dat het recidiverisico en de kans op letselschade als hoog gemiddeld worden geschat. De rapporteur adviseert om verdachte bij een schuldigverklaring een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Verder heeft het Gerecht acht geslagen op de inhoud van een psychologisch onderzoek van 9 juli 2020. Uit dit onderzoek zijn geen aanwijzingen naar voren gekomen dat verdachte lijdt aan een persoonlijkheids- of ontwikkelingsstoornis.
Het recidiverisico wordt ook door de psycholoog als bovengemiddeld geschat.
Het Gerecht ziet in de inhoud van deze rapporten geen aanknopingspunten om de feiten verminderd aan verdachte toe te rekenen en de op te leggen straf te matigen.
Alles afwegende is het Gerecht van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf recht doet aan de aard en de ernst van de zaak. Verdachte zal dan ook worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk.
Schadevergoeding
De benadeelde partij heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding, bestaande uit een bedrag van $ 1.140,60 aan materiële
en een bedrag van $ 3.572,91 aan immateriële schadevergoeding.
Ter onderbouwing van de immateriële schade is namens de benadeelde partij een verklaring van de huisarts ingebracht en is verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 11 september 2018 (ECLI:NL:RNNE:2018:3648).
De verdediging heeft de vordering betwist.
Het Gerecht overweegt als volgt.
Ten aanzien van de materiële schadevergoeding
De gevorderde materiële schadevergoeding heeft betrekking op reparatiekosten van de autoruit. Nu het Gerecht verdachte zal vrijspreken van het gedeelte van de beschuldiging waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt, kan de benadeelde partij niet in dit deel van zijn vordering worden ontvangen. Het Gerecht zal de benadeelde partij voor dit gedeelte van zijn vordering dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding
De benadeelde partij heeft op grond van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek Curaçao recht op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding als hij ten gevolge van een strafbaar feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. Bij de begroting van de naar billijkheid vast te stellen vergoeding dient de rechter rekening te houden met alle omstandigheden van het geval en moet hij rekening houden met de bedragen die door rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
Uit de zich in het dossier bevindende geneeskundige verklaring en foto’s van het letsel komt naar voren dat de benadeelde partij als gevolg van het handelen van verdachte twee sneeën heeft opgelopen op zijn hoofd en letsel aan zijn arm en pink. De benadeelde partij heeft in zijn vordering toegelicht dat hij tot op heden last heeft van hoofdpijn en dat hij zijn vinger en hand niet optimaal kan gebruiken en heeft in dit verband verwezen naar een bijgevoegde verklaring van zijn huisarts van 17 maart 2021. Daaruit komt – kort gezegd – naar voren dat sprake is van hyperesthesie (overgevoeligheid) in de arm en dat de benadeelde partij beperkingen ondervindt in de bewegingsmogelijkheden van zijn vinger, die ook verminderd gevoelig is.
Gelet op de onderbouwing van de vordering en het geval waarnaar is gewezen, stelt het Gerecht de door de benadeelde partij geleden immateriële schade naar billijkheid vast op een bedrag van $ 3.000,-. De verdachte is – hoofdelijk - tot vergoeding van die schade gehouden.
Het Gerecht ziet aanleiding daarbij een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 38f Sr BES aan de verdachte op te leggen. Voor het geval volledige betaling of volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet volgt, zal vervangende hechtenis van na te melden duur worden opgelegd.
Voorlopige hechtenis
Nu de verdachte voor het feit, waarvoor hij in (geschorste) voorlopige hechtenis zit, is veroordeeld en de gronden voor de voorlopige hechtenis nog steeds van kracht zijn, dient zijn persoonlijke belang om het verdere verloop van zijn zaak in vrijheid af te wachten, te wijken voor het strafvorderlijk belang dat met de tenuitvoerlegging van de voorlopige hechtenis wordt gediend. Het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis zal daarom worden opgeheven.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 17a, 17b, 17c, 57 en 59 Sr BES, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het Gerecht:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair,
2 primair en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van deze straf, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
wijst de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde]geleden immateriële schade toe tot een bedrag van
$ 3.000,-
(drieduizend Amerikaanse dollar),en veroordeelt verdachte, die hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
verklaart de benadeelde partij in de vordering tot materiële schade niet-ontvankelijk;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [benadeelde] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
legt aan de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
$ 3.000,- (drieduizend Amerikaanse dollar), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 40 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
bepaalt dat indien en voor zover de mededader van verdachte voormeld bedrag heeft betaald aan de benadeelde partij of de Staat, de verdachte in zoverre is bevrijd van voormelde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat;
heft op het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. drs. S.M. van Lieshout, bijgestaan door mr. H. van der Schaft, (zittingsgriffier), en op 8 april 2021 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Curaçao met een directe beeld- en geluidsverbinding met het Gerechtsgebouw op Bonaire.
uitspraakgriffier:

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal en overige geschriften, die als bijlagen zijn opgenomen in het eindproces-verbaal van het Korps Politie Caribisch Nederland, afdeling Incidentgerichte opsporing, geregistreerd onder onderzoeksnaam “APOLLO”.
2.Proces-verbaal van aangifte, pagina 18 e.v.
3.Proces-verbaal van aanvullende aangifte, pagina 121 e.v.
4.Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring, pagina 21 e.v.
5.Proces-verbaal van verhoor van getuige, pagina 130.
6.Proces-verbaal van bevindingen ‘Waarnemingen camerabeelden ‘[zaak]’, pagina 219 e.v.
7.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 18 maart 2021, zoals die eventueel later – indien tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld – in het proces-verbaal van die terechtzitting zal worden weergegeven.
8.Proces-verbaal van verhoor van getuige, pagina 26.
9.Proces-verbaal van huiszoeking, pagina 79.
10.Proces-verbaal ‘schoenen verdachte’, pagina 89.
11.Proces-verbaal van huiszoeking, pagina 145.
12.Proces-verbaal ‘Kleding en schoenen verdachte [verdachte], pagina 185 e.v.
13.Een geschrift, te weten een rapport ‘Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een geweldmisdrijf gepleegd in [straatnaam 1] op Saba op 18 januari 2020’, pagina 247 e.v.
14.Proces-verbaal van 8 juli 2020 van het Korps Politie Caribisch Nederland, Basis politiezorg, proces-verbaalnummer: 2020:22 (Fiat), niet doorgenummerd.
15.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 18 maart 2021, zoals die eventueel later – indien tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld – in het proces-verbaal van die terechtzitting zal worden weergegeven.