In deze zaak heeft de besloten vennootschap [B.V.] beroep ingesteld tegen de beslissing van de minister van Economische Zaken en Klimaat, die haar een tegemoetkoming van USD 1.048,- had toegekend op basis van de Regeling subsidie financiering vaste lasten getroffen ondernemingen Covid-19 BES. Eiseres betoogde dat de minister bij de berekening van het toegekende bedrag is uitgegaan van onjuiste omzetcijfers, aangezien zij pas op 1 januari 2020 haar winkel is gestart. Eiseres stelde dat de vergelijking met de omzetcijfers van 2019 niet realistisch was en dat de omzetcijfers van de periode voor en tijdens de coronamaatregelen vergeleken moesten worden. Eiseres voerde aan dat er bijzondere omstandigheden waren die aanleiding moesten geven om de hardheidsclausule toe te passen, waardoor de minister zou moeten afwijken van de standaard referentieperioden.
De minister verweerde zich door te stellen dat eiseres haar onderneming in maart 2010 had gestart en dat de referentieperiode zoals vastgelegd in de Regeling op haar van toepassing was. De minister betoogde dat de keuze van eiseres om een nieuwe winkelruimte te huren, een ondernemersrisico was en geen bijzondere omstandigheid vormde. Het Gerecht heeft de argumenten van eiseres en verweerder afgewogen en geconcludeerd dat de minister in redelijkheid geen aanleiding had om de hardheidsclausule toe te passen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard.
De uitspraak werd gedaan door mr. A.J. Martijn en openbaar uitgesproken op 1 september 2021 te Curaçao. Tegen deze beslissing staat hoger beroep open binnen zes weken na de bekendmaking van de uitspraak.