ECLI:NL:OGEABES:2021:15

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
14 juli 2021
Publicatiedatum
25 augustus 2021
Zaaknummer
BON202100257
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verstrekking van een creditcard gekoppeld aan een basisbetaalrekening in kort geding

In deze zaak, die voor het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, vorderde eiser, vertegenwoordigd door mr. E.J. Winkel, dat Maduro & Curiel’s Bank (Bonaire) N.V. (MCB), vertegenwoordigd door mr. R.F. van den Heuvel en mr. M.F. Willems, binnen 24 uur na betekening van het vonnis een creditcard zou koppelen aan de bestaande betaalrekening van eiser. De procedure begon met een verzoekschrift dat op 14 juni 2021 werd ingediend, gevolgd door een mondelinge behandeling op 9 juli 2021. Eiser had eerder in een kort geding op 10 mei 2021 al een vonnis verkregen waarin MCB werd bevolen om de bankrekening van eiser open te houden. Eiser had echter geen toegang meer tot andere bankrekeningen en was afhankelijk van deze basisbetaalrekening voor zijn pensioeninkomsten.

Het Gerecht oordeelde dat MCB gegronde redenen had voor de beëindiging van de contractuele relatie met eiser, maar dat het sluiten van alle bankrekeningen eiser zou uitsluiten van deelname aan het maatschappelijk verkeer. Desondanks werd in het eerdere vonnis vastgesteld dat MCB niet verplicht kon worden om een creditcard te verstrekken, aangezien een creditcard niet noodzakelijk was voor eiser om aan het maatschappelijk verkeer deel te nemen. De vordering van eiser werd afgewezen, en hij werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan MCB, die op US$ 559,- werden begroot, vermeerderd met wettelijke rente en nakosten.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA zittingsplaats Bonaire
Burgerlijke zaken over 2021
Registratienummer: BON202100257
Datum uitspraak: 14 juli 2021

VONNIS IN KORT GEDING

in de zaak van:

[eiser],

wonende te Bonaire,
eiser, hierna: [eiser],
gemachtigde: mr. E.J. Winkel,
tegen

Maduro & Curiel’s Bank (Bonaire) N.V.,

gevestigd te Bonaire,
gedaagde, hierna: MCB,
gemachtigden: mr. R.F. van den Heuvel en mr. M.F. Willems.

De procedure

1. Het verzoekschrift is ingediend op 14 juni 2021. MCB heeft op 8 juli 2021 (bij e-mail van 13.54 uur) producties in het geding gebracht.
2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgehad op 9 juli 2021. Daarbij is [eiser] verschenen met zijn gemachtigde en namens MCB is [naam] verschenen met haar gemachtigden via videoverbinding. Tijdens de mondelinge behandeling is namens MCB een pleitnota overgelegd.
3. Vonnis is bepaald op vandaag.

Feiten

4. [ eiser] is cliënt van MCB.
5. MCB heeft [eiser] in 2020 bericht dat zij de bankrelatie met hem wenste te beëindigen.
6. Bij vonnis in kort geding van 10 mei 2021 heeft dit gerecht onder meer overwogen:
(…) “[eiser] is cliënt van MCB. Hij heeft acht bankrekeningen. Dit zijn lopende rekeningen, een spaarrekening en bankrekeningen die zijn gekoppeld aan persoonlijke leningen en creditcards.
(…)
Het gerecht is van oordeel dat MCB onder die omstandigheden voldoende redenen heeft om ernstig te twijfelen aan de financiële integriteit van [eiser]. MCB heeft bovendien voldoende aannemelijk gemaakt dat voortzetting van de bancaire relatie met [eiser] voor reputatie- en integriteitsrisico’s met zich meebrengt die nadelig kunnen zijn voor de (internationale) bedrijfsvoering van MCB. Het gerecht overweegt dat MCB op basis hiervan in beginsel gegronde redenen heeft voor beëindiging van de contractuele relatie met [eiser]. Bij het beëindigen van de relatie en daarmee dus het sluiten van alle bankrekeningen van [eiser], zou [eiser] echter geen toegang meer hebben tot het bancaire systeem. Hij zou daardoor niet meer aan het maatschappelijk verkeer kunnen deelnemen. [eiser] heeft van een van de andere twee banken in Bonaire het bericht gekregen dat hij daar geen bankrekening kan openen. Verder heeft hij voldoende aannemelijk gemaakt dat niet te verwachten is dat hij bij de andere bank in Bonaire wel een bankrekening zal kunnen openen. In dat licht bezien is het gerecht van oordeel dat met voldoende zekerheid kan worden aangenomen dat de vordering van [eiser] in een bodemprocedure voor een deel zal worden toegewezen, zodat [eiser] de beschikking blijft behouden over een basisbetaalrekening, waarop zijn inkomsten (uit pensioen) kunnen worden gestort en die hij kan gebruiken voor reguliere betalingen. In zoverre zal de vordering in dit kort geding worden toegewezen. De vordering zal worden toegewezen ten aanzien van bankrekeningnummer [nummer], waarop, dat heeft [eiser] onweersproken gesteld, zijn pensioeninkomsten worden overgemaakt.” (…)
7. Het gerecht heeft vervolgens in dat kortgedingvonnis MCB bevolen om de bankrekening met nummer [nummer] ten name van [eiser] open te houden onder de gebruikelijke voorwaarden en tegen het gebruikelijke tarief.
8. Inmiddels beschikt [eiser] alleen nog over de betaalrekening met nummer [nummer] en de daaraan gekoppelde ATM-card. De overige rekeningen zijn komen te vervallen, waaronder ook de betaalrekening met nummer [nummer], waaraan een creditcard was gekoppeld.
9. Bij brief van 20 mei 2021 heeft de gemachtigde van [eiser] aan MCB bericht:

(…) “ Zoals u bekend heeft het Gerecht (…) op 10 mei 2021 in een kortgedingprocedure tussen MCB en client het volgende beslist: ‘beveelt MCB om de bankrekening met nummer [nummer] ten name van [eiser] open te houden onder de gebruikelijke voorwaarden en tegen het gebruikelijke tarief.’ (…) Verder verzoek ik u bij deze namens client om hem met spoed een (…) creditcard gekoppeld aan deze rekening te verschaffen” (…)

10. Daarop heeft de bank bij brief van 21 mei 2021 geantwoord:

(…) “De Bank werd bevolen om uitsluitend de bankrekening met nummer [nummer] ten name van [eiser] open te houden onder de gebruikelijke voorwaarden en tegen het gebruikelijke tarief, hetgeen uitsluitend betrekking heeft op één betaalrekening en sluit derhalve een credit card uit.” (…)

De vordering

11. [ eiser] vordert, in kort geding, samengevat, bij vonnis uitvoerbaar bij
voorraad MCB te bevelen en veroordelen om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis een creditcard aan de al bestaande betaalrekening met nummer [nummer] te koppelen en aan [eiser] te verstrekken onder de gebruikelijke voorwaarden en tegen het gebruikelijke tarief op straffe van verbeurte van een dwangsom.
12. MCB voert gemotiveerd verweer.

De beoordeling

13. Tegen het spoedeisend belang is geen verweer gevoerd. Daargelaten of daarvan voldoende sprake is, overweegt het gerecht als volgt. Er ligt een kortgedingvonnis van dit gerecht van 10 mei 2021. Daarin is onder meer overwogen dat MCB gegronde redenen had voor de beëindiging van de contractuele relatie met [eiser]. Echter, bij het beëindigen van die relatie, en daarmee dus het sluiten van alle bankrekeningen van [eiser], zou [eiser] geen toegang meer hebben tot het bancaire systeem en zou hij niet meer aan het maatschappelijk verkeer zou kunnen deelnemen. Om die situatie te voorkomen, zo volgt uit het hiervoor genoemde vonnis, diende [eiser] beschikking te blijven houden over een basisbetaalrekening, namelijk de rekening waarop de pensioeninkomsten van [eiser] worden overgemaakt en waarmee hij reguliere betalingen kan doen. Aan die rekening was geen creditcard gekoppeld. In deze beslissing ligt reeds besloten dat MCB niet kon worden verplicht aan [eiser] een creditcard te verschaffen. In dit kort geding heeft [eiser] geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit een verplichting van MCB om [eiser] een creditcard te verschaffen kan worden afgeleid. Een creditcard is weliswaar makkelijk, maar is voor [eiser] niet noodzakelijk om deel te kunnen nemen aan het maatschappelijk verkeer. Er zijn bovendien veelal andere betaalalternatieven.
14. Nu niet te verwachten is dat een soortgelijke vordering van [eiser] in een bodemprocedure zal worden toegewezen, zal de vordering in dit kort geding worden afgewezen. De overige stellingen van partijen kunnen onbesproken blijven.
15. [ eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De proceskosten aan de zijde van MCB worden begroot US$ 559,- aan salaris gemachtigde. De daarover gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis. Ook de gevorderde nakosten zullen worden toegewezen.

De beslissing

Het gerecht, recht doende in kort geding,
wijst de vorderingen af,
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van MCB begroot op US$ 559,- vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de 15e dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag van voldoening en vermeerderd met de nakosten van US$ 140,00 zonder betekening en verhoogd met US$ 84,00 in geval van betekening.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. van Voorthuizen, rechter en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.