1.1.Op grond van artikel 10, eerste lid, van Boek 1 van het BWNA-oud bevindt de woonplaats van een natuurlijk persoon zich te zijner woonstede, en bij gebreke van woonstede ter plaatse van zijn werkelijk verblijf.
2. Eiser heeft in 1996 in Nederland de Nederlandse nationaliteit verkregen.
In 2000 is hij vanuit Nederland naar Sint Eustatius afgereisd en heeft zich op dat eiland gevestigd.
Bij beschikking van 18 maart 2011 heeft verweerder aan eiser een verklaring Toelating van Rechtswege toegekend met ingang van 7 maart 2011 en voor onbepaalde tijd.
Op 29 mei 2019 is eiser door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren.
Bij beschikking van 23 juni 2020 is de verklaring Toelating van Rechtswege vervallen verklaard.
Daartegen heeft eiser bezwaar gemaakt (het bezwaar).
Bij beschikking van 8 juli 2020 heeft verweerder eiser ongewenst verklaard.
Bij de bestreden beschikking heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
BON202000346 – de bestreden beschikking
3. Aan de bestreden beschikking heeft verweerder – kort weergegeven – ten grondslag gelegd dat eiser in de periode tussen 2003 en 2011 zonder geldige verblijfstitel op Sint Eustatius is verbleven, een strafblad heeft en bij beschikking van 8 juli 2020 ongewenst is verklaard. Hij voldoet daarom niet meer aan de voorwaarden voor Toelating van Rechtswege, waardoor die vervallen wordt verklaard.
4. In beroep heeft eiser – kort weergegeven – aangevoerd dat de Wtu niet op hem van toepassing is nu hij sinds 2000 rechtmatig op Sint Eustatius heeft gewoond en dit eiland sindsdien niet heeft verlaten. De verklaring Toelating van Rechtswege heeft eiser destijds moeten aanvragen, omdat die volgens een medewerker van burgerzaken nodig was voor de verlenging van zijn identiteitsbewijs. Dit wijzigt echter niets aan het gegeven dat de Wtu niet op hem van toepassing is, waardoor het ook niet mogelijk is om de verklaring Toelating van Rechtswege vervallen te verklaren. De bestreden beschikking kan daarom niet in stand blijven, aldus nog steeds eiser.
5. Het oordeel luidt als volgt.
6. Partijen houdt verdeeld de vraag of de Wtu al dan niet op eiser van toepassing is. Vaststaat dat eiser zijn Nederlanderschap in Nederland heeft verkregen. Beoordeeld moet nog worden of hij direct voorafgaand aan 10 oktober 2010 gedurende een ononderbroken periode van tenminste een jaar zijn woonplaats in Sint Eustatius heeft gehad.
7. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij sinds het jaar 2000 onafgebroken op Sint Eustatius heeft gewoond heeft eiser onder meer een afschrift uit de basisadministratie persoonsgegevens van Sint Eustatius overgelegd. Naar het oordeel van het Gerecht blijkt hieruit genoegzaam dat eiser direct voorafgaand aan 10 oktober 2010 gedurende een onafgebroken periode van tenminste een jaar zijn woonplaats op Sint Eustatius heeft gehad. Op basis hiervan en het gegeven dat eiser zijn Nederlanderschap in Nederland heeft verkregen, stelt het Gerecht vast dat eiser onder het bepaalde in artikel 1a, derde lid aanhef en ander a, van de Wtu valt, hetgeen betekent dat de Wtu niet op hem van toepassing is.
In tegenstelling tot hetgeen verweerder ter zitting heeft gesteld, is het niet nodig dat eerst een aanvraagprocedure tot verkrijging van een verklaring Niet van Toepassing (NVT-verklaring) wordt doorlopen om te kunnen bepalen of iemand onder de categorie van artikel 1a, derde lid aanhef en ander a, van de Wtu valt. Een NVT-verklaring is immers – net zoals een verklaring Toelating van Rechtswege – enkel een declaratoire vaststelling van het verblijfsrecht van de betrokkene, nu uit de Wtu rechtstreeks volgt op wie deze wet al dan niet van toepassing is.
8. Eiser ontleent zijn verblijfsrecht op Sint Eustatius aan artikel 1a, derde lid aanhef en ander a, van de Wtu. Dit betekent dat de toekenning aan eiser van de verklaring Toelating van Rechtswege (beschikking van 18 maart 2011) ten onrechte is geschied. Op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel had verweerder dit destijds moeten inzien en had hij in plaats daarvan een NVT-verklaring aan eiser moeten verstrekken. Nu verweerder geen verklaring Toelating van Rechtswege aan eiser had mogen toekennen, kan van vervallenverklaring daarvan ook geen sprake zijn. Reeds om deze reden is het beroep gegrond.
Hetgeen partijen voor het overige hebben aangevoerd behoeft in het licht hiervan geen verdere bespreking.
9. De bestreden beschikking zal worden vernietigd. Verweerder zal met inachtneming van deze uitspraak binnen twee maanden een nieuwe beschikking op bezwaar moeten nemen.
BON202000347 – de ongewenstverklaring
10. De ongewenstverklaring is gegrond op artikel 16d, eerste lid aanhef en onder c, van de Wtu. Nu de Wtu niet op eiser van toepassing is, kan hij niet op grond daarvan ongewenst worden verklaard. Het beroep slaagt reeds daarom. De ongewenstverklaring zal worden vernietigd.
Hetgeen partijen voor het overige hebben aangevoerd behoeft in het licht hiervan geen verdere bespreking.
BON202000346 en BON202000347 (samen)
11. Het Gerecht ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser bestaande uit gemachtigdensalaris. Deze worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht BES begroot op USD 1.173,- (2 punten voor de beroepschriften, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt USD 391,- wegingsfactor 1). Omdat eiser kosteloos procedeert, dienen de kosten te worden voldaan aan zijn rechtsbijstandverlener.