ECLI:NL:OGEABES:2021:13

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
6 augustus 2021
Publicatiedatum
19 augustus 2021
Zaaknummer
BON202000346 en BON202000347
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepasselijkheid van de Wet toelating en uitzetting BES op eiser met Nederlandse nationaliteit woonachtig op Sint Eustatius

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 6 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Nederlander woonachtig op Sint Eustatius, en de minister van Justitie. Eiser had beroep ingesteld tegen de vervallenverklaring van zijn verklaring Toelating van Rechtswege en tegen zijn ongewenstverklaring. De minister had in eerdere beschikkingen vastgesteld dat eiser zonder geldige verblijfstitel op Sint Eustatius verbleef en had hem ongewenst verklaard op basis van de Wet toelating en uitzetting BES (Wtu). Eiser betwistte de toepassing van de Wtu op zijn situatie, stellende dat hij sinds 2000 rechtmatig op Sint Eustatius woonde en dat de Wtu niet op hem van toepassing was. Het Gerecht oordeelde dat eiser inderdaad onder de uitzonderingsbepaling van de Wtu valt, waardoor de wet niet op hem van toepassing is. De rechtbank vernietigde zowel de vervallenverklaring als de ongewenstverklaring, en oordeelde dat de minister een nieuwe beschikking op bezwaar moest nemen binnen twee maanden. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op USD 1.173,- werden vastgesteld.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA

zittingsplaats Bonaire

Uitspraak

in de zaak tussen:

[eiser],

wonend in Sint Eustatius,
eiser,
gemachtigde: mr. N. van Luijk, advocaat,
en

de minister van Justitie,

verweerder,
gemachtigde: mr. P.J. de Graaf, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst Caribisch Nederland.

Procesverloop

Bij beschikking van 23 juni 2020 is de verklaring Toelating van Rechtswege van eiser, aan hem toegekend bij beschikking van 18 maart 2011, vervallen verklaard (de vervallenverklaring).
Bij beschikking van 8 juli 2020 is eiser op grond van artikel 16d, eerste lid aanhef en onder b, subsidiair onder c, van de Wet toelating en uitzetting BES (Wtu) ongewenst verklaard (de ongewenstverklaring).
Bij beschikking van 13 juli 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de vervallenverklaring ongegrond verklaard (de bestreden beschikking).
Tegen zowel de bestreden beschikking als de ongewenstverklaring heeft eiser beroep ingesteld. Het beroep tegen de bestreden beschikking heeft het zaaknummer BON202000346. Het beroep tegen de ongewenstverklaring heeft het zaaknummer BON202000347.
Verweerder heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft aanvullende producties ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd plaatsgevonden op 1 juli 2021. Eiser heeft vanuit Sint Eustatius via een directe beeld- en geluidsverbinding met het gerechtsgebouw van Bonaire deelgenomen aan deze zitting, vergezeld door zijn echtgenote. De gemachtigde van eiser en die van verweerder zijn in persoon op de zitting verschenen.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 1a, eerste lid aanhef en onder b, van de Wtu is deze wet van overeenkomstige toepassing op Nederlanders die buiten Bonaire, Sint Eustatius en Saba de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen. Op grond van het derde lid aanhef en onder a is deze wet – voor zover hier relevant – in afwijking van het eerste lid niet van overeenkomstige toepassing op Nederlanders die direct voorafgaand aan 10 oktober 2010 gedurende een ononderbroken periode van tenminste een jaar hun woonplaats als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek van de Nederlandse Antillen (BWNA-oud) hebben gehad op de eilanden Bonaire, Sint Eustatius of Saba en die in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of het Europese deel van Nederland de Nederlandse nationaliteit verkregen hebben.
1.1.
Op grond van artikel 10, eerste lid, van Boek 1 van het BWNA-oud bevindt de woonplaats van een natuurlijk persoon zich te zijner woonstede, en bij gebreke van woonstede ter plaatse van zijn werkelijk verblijf.
2. Eiser heeft in 1996 in Nederland de Nederlandse nationaliteit verkregen.
In 2000 is hij vanuit Nederland naar Sint Eustatius afgereisd en heeft zich op dat eiland gevestigd.
Bij beschikking van 18 maart 2011 heeft verweerder aan eiser een verklaring Toelating van Rechtswege toegekend met ingang van 7 maart 2011 en voor onbepaalde tijd.
Op 29 mei 2019 is eiser door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren.
Bij beschikking van 23 juni 2020 is de verklaring Toelating van Rechtswege vervallen verklaard.
Daartegen heeft eiser bezwaar gemaakt (het bezwaar).
Bij beschikking van 8 juli 2020 heeft verweerder eiser ongewenst verklaard.
Bij de bestreden beschikking heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
BON202000346 – de bestreden beschikking
3. Aan de bestreden beschikking heeft verweerder – kort weergegeven – ten grondslag gelegd dat eiser in de periode tussen 2003 en 2011 zonder geldige verblijfstitel op Sint Eustatius is verbleven, een strafblad heeft en bij beschikking van 8 juli 2020 ongewenst is verklaard. Hij voldoet daarom niet meer aan de voorwaarden voor Toelating van Rechtswege, waardoor die vervallen wordt verklaard.
4. In beroep heeft eiser – kort weergegeven – aangevoerd dat de Wtu niet op hem van toepassing is nu hij sinds 2000 rechtmatig op Sint Eustatius heeft gewoond en dit eiland sindsdien niet heeft verlaten. De verklaring Toelating van Rechtswege heeft eiser destijds moeten aanvragen, omdat die volgens een medewerker van burgerzaken nodig was voor de verlenging van zijn identiteitsbewijs. Dit wijzigt echter niets aan het gegeven dat de Wtu niet op hem van toepassing is, waardoor het ook niet mogelijk is om de verklaring Toelating van Rechtswege vervallen te verklaren. De bestreden beschikking kan daarom niet in stand blijven, aldus nog steeds eiser.
5. Het oordeel luidt als volgt.
6. Partijen houdt verdeeld de vraag of de Wtu al dan niet op eiser van toepassing is. Vaststaat dat eiser zijn Nederlanderschap in Nederland heeft verkregen. Beoordeeld moet nog worden of hij direct voorafgaand aan 10 oktober 2010 gedurende een ononderbroken periode van tenminste een jaar zijn woonplaats in Sint Eustatius heeft gehad.
7. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij sinds het jaar 2000 onafgebroken op Sint Eustatius heeft gewoond heeft eiser onder meer een afschrift uit de basisadministratie persoonsgegevens van Sint Eustatius overgelegd. Naar het oordeel van het Gerecht blijkt hieruit genoegzaam dat eiser direct voorafgaand aan 10 oktober 2010 gedurende een onafgebroken periode van tenminste een jaar zijn woonplaats op Sint Eustatius heeft gehad. Op basis hiervan en het gegeven dat eiser zijn Nederlanderschap in Nederland heeft verkregen, stelt het Gerecht vast dat eiser onder het bepaalde in artikel 1a, derde lid aanhef en ander a, van de Wtu valt, hetgeen betekent dat de Wtu niet op hem van toepassing is.
In tegenstelling tot hetgeen verweerder ter zitting heeft gesteld, is het niet nodig dat eerst een aanvraagprocedure tot verkrijging van een verklaring Niet van Toepassing (NVT-verklaring) wordt doorlopen om te kunnen bepalen of iemand onder de categorie van artikel 1a, derde lid aanhef en ander a, van de Wtu valt. Een NVT-verklaring is immers – net zoals een verklaring Toelating van Rechtswege – enkel een declaratoire vaststelling van het verblijfsrecht van de betrokkene, nu uit de Wtu rechtstreeks volgt op wie deze wet al dan niet van toepassing is.
8. Eiser ontleent zijn verblijfsrecht op Sint Eustatius aan artikel 1a, derde lid aanhef en ander a, van de Wtu. Dit betekent dat de toekenning aan eiser van de verklaring Toelating van Rechtswege (beschikking van 18 maart 2011) ten onrechte is geschied. Op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel had verweerder dit destijds moeten inzien en had hij in plaats daarvan een NVT-verklaring aan eiser moeten verstrekken. Nu verweerder geen verklaring Toelating van Rechtswege aan eiser had mogen toekennen, kan van vervallenverklaring daarvan ook geen sprake zijn. Reeds om deze reden is het beroep gegrond.
Hetgeen partijen voor het overige hebben aangevoerd behoeft in het licht hiervan geen verdere bespreking.
9. De bestreden beschikking zal worden vernietigd. Verweerder zal met inachtneming van deze uitspraak binnen twee maanden een nieuwe beschikking op bezwaar moeten nemen.
BON202000347 – de ongewenstverklaring
10. De ongewenstverklaring is gegrond op artikel 16d, eerste lid aanhef en onder c, van de Wtu. Nu de Wtu niet op eiser van toepassing is, kan hij niet op grond daarvan ongewenst worden verklaard. Het beroep slaagt reeds daarom. De ongewenstverklaring zal worden vernietigd.
Hetgeen partijen voor het overige hebben aangevoerd behoeft in het licht hiervan geen verdere bespreking.
BON202000346 en BON202000347 (samen)
11. Het Gerecht ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser bestaande uit gemachtigdensalaris. Deze worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht BES begroot op USD 1.173,- (2 punten voor de beroepschriften, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt USD 391,- wegingsfactor 1). Omdat eiser kosteloos procedeert, dienen de kosten te worden voldaan aan zijn rechtsbijstandverlener.

Beslissing

Het Gerecht:
in BON202000346
  • verklaarthet beroep
    gegrond;
  • vernietigtde bestreden beschikking;
  • bepaaltdat verweerder binnen twee maanden een nieuwe beschikking op bezwaar dient te nemen;
in BON202000347
  • verklaarthet beroep
    gegrond;
  • vernietigtde ongewenstverklaring;
in BON202000346 en BON202000347 (samen)
-
veroordeeltverweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van USD 1.173,- (zegge: elfhonderd drieënzeventig Amerikaanse dollar).
Aldus vastgesteld door mr. A.J. Martijn, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2021, in tegenwoordigheid van mr. S.N. Aswani, griffier.
Tegen deze beslissing staat hoger beroep open binnen
zes wekenna de dag van bekendmaking van de uitspraak. Zie hoofdstuk 5 War.